zaterdag, oktober 29, 2005

'Het recht om anders te zijn' - Verontrustende belangstelling van 'Nieuw-Rechts' voor inheemse volken in INDIGO jan/febr 2000

Een bekende inheemse uitspraak is: 'De Aarde behoort niet toe aan ons, wij behoren toe aan de Aarde.' De mens is immers maar een klein onderdeel van de Schepping, en mag er niet de heerser over zijn. Uit dit gezichtspunt spreekt een respectvolle, nederige houding ten opzichte van de natuur. Maar met een beetje kwade wil is deze uitdrukking van verbondenheid met al wat leeft gemakkelijk in verband te brengen met het gevaarlijke Blut und Boden-denken. In dat verband kan het leerzaam zijn in de geschiedenis terug te kijken naar hoe gevoelens van verbondenheid met de natuur in het vooroorlogse Duitsland zijn misbruikt. Een reden voor zorg is dat er vandaag de dag in Europa opnieuw radicaal-rechtse groeperingen opstaan die er prat op gaan dat ze hun handelen richten naar de 'wetten van de natuur'. Daarbij tonen zij zich grote voorstanders van culturele zelfbeschikking, ook - of juist - voor inheemse volken.

Geïnspireerd door de Romantiek ontstond er aan het einde van de negentiende eeuw in Duitsland een brede belangstelling voor het beschermen van de natuur. De natuur werd als iets puurs en verhevens beschouwd, de antipool van de op drift geraakte moderne wereld. Iets in de traditionele 'volksaard' zou Duitsers een aparte voeling geven met die natuur. Het woord Volk was daarbij een mythisch geladen begrip, waarmee geduid werd op de band die men voelde met een bovenzinnelijke 'essentie'. Via het Volk wist het individu zich verbonden met de wijdere kosmos. Deze band, zo dacht men, was van wezenlijke invloed op het diepste innerlijk van de mens, wiens bestaan in de eerste plaats gestalte kreeg dankzij het feit dat hij of zij lid was van een groter geheel, de 'Volks-gemeenschap'. De zogeheten Völkische beweging van rond de eeuwwisseling gaf het meest nadrukkelijk uiting aan dit sentiment. Tegenover de zeer reële ontworteling die de triomf van het industriëe kapitalisme teweeg bracht, predikten Völkische denkers een terugkeer naar het platteland, naar de eenvoud en de heelheid van een leven dat was afgestemd op de natuur. Zondebok voor de milieuvervuiling en de gevoelens van vervreemding en ontworteling was de 'thuisloze' jood. De Duitsers, aldus historicus Ludy Dawidowicz, zochten een mysterieuze heelheid die hen terug zou voeren naar het oorspronkelijke geluk, en die het vijandige, door de joden opgelegde milieu van de stedelijke industrile beschaving zou vernietigen. In de Völkisch-beweging zag men modern materialisme, urbanisatie, rationalisme en wetenschap als bron van het kwaad, vreemd aan de essentie van het Volk.

In deze context kwam tijdens de eerste decennia van deze eeuw een brede 'terug-naar-de-natuur' beweging op, de zogeheten Wandervögel, door auteur Peter Staudenmaier wel omschreven als 'rechtse hippies'. Aanvankelijk koerste deze jongerenbeweging nog niet in duistere richting. Men hoopte dat de kunst opnieuw harmonie en betekenis kon terugbrengen in een samenleving die door kille rationaliteit, abstracte marktkrachten en technologie was ondermijnd. Idool voor deze natuuraanbiddende beweging was de schrijver Herman Hesse. Hesse leed onder het fenomeen van de technisch-rationele wereld en de tot doel op zich geworden moderne civilisatie die hij als een bedreiging voor de geest en de ziel van de mens zag. 'De gedachte aan de onder onze voeten schemerende leegte, het gevoel bedreigd te worden door nabije catastrofes en oorlogen' kwelde hem diep. Ook linkse sympathisanten maakten deel uit van de Wandervögel, waaronder zelfs de jonge Walter Benjamin. De jeugdbeweging zag zichzelf als een a-politiek antwoord op een diepe culturele crisis. Directe emotionele ervaring werd belangrijker geacht dan sociale kritiek en actie. De veranderingen die nodig waren, zo geloofde men, konden niet worden bewerkstelligd door politieke middelen maar uitsluitend door verbetering van het individu. Ter gelegenheid van een speciale bijeenkomst van de Wandervögel in 1913 schreef de filosoof Ludwig Klages het essay 'De Mens en de Aarde', dat een enorme invloed had op de jongerenbeweging. In de tekst werd vooruitgelopen op alle thema's van de hedendaagse milieubeweging: het uitsterven van soorten, de verstoring van de wereld-ecosysteem, de ontbossing, de vernietiging van inheemse volken en wildernis-habitats, en de groeiende vervreemding van de mens van de natuur. Zelfs de milieuschadelijke effecten van toerisme en de jacht op walvissen werden veroordeeld! Niettemin was Klages een politiek aartsconservatief figuur en een rabiaat antisemiet, 'een intellectuele wegbereider van het Derde Rijk'. Op een Wandervögelconferentie een jaar later werd het besluit genomen dat het aan lokale afdelingen was toegestaan om joden van lidmaatschap uit te sluiten. De teerling was geworpen. Uiteindelijk sloten de meeste Wandervögel zich aan bij de nazi's. Van aanbidding van de natuur verschoof men naar aanbidding van de Führer.

Met het begrippenpaar 'Bloed en bodem' duidden de Nationaal-Socialisten zowel op de door hen gevoelde speciale band tussen volk en vaderland, als op de binding tussen individu en de natuurlijke orde. Het was de nazi-rijksminister van Landbouw Walter Darré die de term het eerst introduceerde. Darré, die Naturschutz tot hoge staatsprioriteit maakte en biologische landbouwmethoden ('lebensgesetzliche Landbauweise') op grote schaal introduceerde, geloofde dat 'het Germaanse ras' in al zijn vezels verbonden was aan de bosrijke Duitse bodem. Belangrijke inspiratiebron daarbij waren de geschriften van de Romeinse schrijver Tacitus, die bijna 2000 jaar eerder als volgt over de Germanen schreef [volgens nazi weergave]: '...in de volken van Duitsland is de wereld een ras gegeven dat niet door gemengde huwelijken met andere rassen vermengd is, het is een speciaal en puur volk dat alleen op zichzelf lijkt.' Meer dan alle andere volken, zo leek Tacitus te zeggen, zijn de Germanen werkelijk inheems, voortgekomen uit de zwarte aarde van hun inheemse land. Dit fictieve idee van Germanentum, van een biologisch puur en ongeschonden ras, dat net zo natuurlijk bij haar grondgebied hoorde als de inheemse boom- en bloemensoorten, was, aldus de historicus Simon Schama, een terugkerend thema in veel literatuur van voor en na de Eerste Wereldoorlog.

De Nationaal-Socialisten bepleitten een terugkeer naar een eenvoudiger, meer gezonde en natuurlijke levensstijl, en introduceerden het begrip van een 'Noordelijke boerenstand' die organisch met de grond verbonden zou zijn. Daarbij hoorde een (in hun ogen) wetenschappelijk gefundeerde Volksreligion, die de heiligheid van de natuur beleed, en de eenheid van de mens met de 'mysteriën van het bloed'. Het was Hitler zelf die verklaarde dat 'de mens zijn hogere bestaansvorm dankt aan de kennis en onverschrokken toepassing van de strakke wetten van de natuur'. Een nazi-auteur omschreef het aldus: 'De mens is slechts een schakel in de ketting der levende natuur, net als elk ander organisme.' Deze 'religie van de natuur', waarvan de wortels terugvoeren naar de Duitse Romantiek en het Idealisme, was een kernonderdeel van de Nationaal-Socialistische ideologie. Een ideologie die weliswaar was gebaseerd op antimoderne sentimenten, maar niettemin de basis vormde voor de opbouw van een in technologisch opzicht ultra-moderne, extreem-nationalistische en genocidale staat.

Het is verleidelijk om te denken: dit is voltooid verleden tijd, nu weten we beter en zijn we gewaarschuwd. Maar het verontrustende is dat hedendaagse ultra-rechtse groeperingen in hun propaganda opnieuw appelleren aan thema's die sterk doen denken aan de Völkisch beweging van het Duitsland van voor het nazi-tijdperk. En ook zij zeggen een 'ecologisch' alternatief te bieden voor de moderne samenleving.

Illustratief in dit verband is het gedachtengoed van Herbert Gruhl, een voormalig Christen-democratisch lid van het Duitse parlement. In de vroege jaren tachtig stond hij met de door hem geformeerde groep 'Groene Actie Toekomst' (GAZ) aan de wieg van de Groenen. Het was Gruhl die op de proppen kwam met de wervende leus 'We zijn links noch rechts, we zijn in de voorhoede.' Na een machtsstrijd binnen de Groenen trok Gruhls GAZ aan het kortste eind, waarop hij de extreem-rechtse ÖDP (Ecologische Democratische Partij) oprichtte. Gruhl stelt dat als de cultuur van een samenleving wordt ingericht volgens de wetten van de natuur, het vanzelfsprekend zou zijn dat men maatregelen neemt tegen degenen die afwijken van de geldende normen, omdat 'als een dier op de jachtvelden in de wildernis de ongeschreven wet van de kudde schendt en zijn eigen gang gaat, het in de regel met zijn leven moet betalen voor die onafhankelijkheid.' Culturen moeten bovendien van elkaar gescheiden worden gehouden: 'Als een veelheid aan culturen in hetzelfde gebied bij elkaar wordt geplaatst, zal het resultaat zijn dat ze langs elkaar heen leven, ruzie met elkaar krijgen of in verval raken, en uiteindelijk zat het een mengsel worden waarvan de waarde met iedere verdere vermenging minder wordt - totdat het aan het eind van het liedje niets meer voorstelt.' De wetten van de natuur bepalen volgens de groen-bruine politicus ook dat de overbevolking van de aarde vanzelf een halt zal worden toegeroepen doordat de dood als corrigerende factor zal optreden. Gelukkig zullen de volken in de Derde Wereld zich schikken in deze 'oplossing', omdat hun levens 'zijn gebaseerd op een volledig andere grondvisie op het leven dan de onze: hun eigen dood, net als die van hun kinderen, wordt aanvaard als het lot.'

Maar voorbeelden zijn ook dichter bij huis te vinden. Anderhalf jaar geleden schreef Eric Krebbers van de organisatie De Fabel van de illegaal een opmerkelijk artikel onder de titel 'Met "Nieuw Rechts" tegen de globalisering?'. In dit artikel waarschuwde Krebbers voor de intellectuele voorhoede van extreem-rechts, die zich tegenwoordig solidair verklaart met Indianen en pleit voor culturele diversiteit. Ordinair racisme en vreemdelingenhaat zijn - althans voor de buitenwacht - helemaal taboe voor deze ideologen, die hun programma keurig aanduiden als 'Nieuw Rechts'.

Krebbers' aandacht richt zich vooral op artikelen van hoofdredacteuren Rüter en Veldman in het discussieblad Studie, Opbouw en Strijd (SOS) van de Nieuw-Rechtse organisatie 'Voorpost'. Rüter wil 'de heersende links-liberale consensus' doorbreken, die in zijn ogen wordt opgelegd door 'het grootkapitaal'. Zijn alternatief is dat ons denken zich openstelt voor Nieuw Rechts nationalisme. Vanuit dat streven verklaart Rüter zich tegen de globalisering: 'het mondiale kapitalisme verkoopt de cultuur', en 'koloniseert de verbeelding'. De hoofdredacteur van SOS vreest een 'uniformisering van de leefwijze' en een 'ontworteling van collectieve identiteiten en traditionele culturen'. Zijn collega hoofd-redacteur Veldman legt in zijn bijdrage uit waarom hij zich keert tegen het 'vooruitgangsdenken': 'De meest fundamentele politieke scheidslijn loopt vandaag de dag niet meer tussen "links" en "rechts", maar tussen aan de ene kant de pleitbezorgers van de ongeremde economische groei ..., zij die de mensen in de eerste plaats zien als consument en de aarde als gebruiksvoorwerp, en aan de andere kant diegenen ... die de gehele kosmische levensruimte willen delen met dier, plant en materie, en haar onbeschadigd aan de komende generaties willen overdragen.'

De Nieuw-Rechtse ideoloog verklaart zich voorts onomwonden solidair met 'volkeren die een strijd voeren voor het behoud van de eigen identiteit en met al diegenen die zich verzetten tegen de vernietiging van flora en fauna'. Vooral de Noordamerikaanse Indianen blijken op Veldmans sympathie te mogen rekenen. Hun cultuur en identiteit worden vernietigd door de 'massale instroom van vreemdelingen, die aan de cultuur en religie van de inheemse bevolking geen boodschap hebben'.

Nadat Veldman en passant propaganda maakt voor de NANAI, een organisatie die opkomt voor de rechten van Noordamerikaanse Indianen, verklaart hij vervolgens: 'Het onlogische is dat men de eigenheid en identiteitsbeleving wel looft en prijst als het over haast volledig uitgestorven en uitgeroeide minderheden gaat of over absoluut "ongevaarlijke" mini-volkeren, maar diezelfde waarden onmiddellijk verdacht maakt en verkettert als ze een strijdbaar nationalisme voeden bij een wat groter volk.' En daarmee zijn we terug bij een meer vertrouwd extreem-rechts stokpaardje van 'eigen volk eerst'.

Veldman citeert met instemming uit Stella Braams boek Stemmen van de Aarde (uitgave NCIV/Jan van Arkel): 'De grond is de basis van het bestaan. Deze bewaart de wortels van hun beschaving en de heilige plaatsen van de voorouders.' Veldmans commentaar op het citaat is onthullend: 'Gezien het feit dat zoveel goedbedoelende mensen de cultuur en levensbeschouwing van inheemse volken blijkbaar intrinsiek als waardevol beschouwen is het verbazingwekkend dat Europeanen die zich op hun beurt eveneens afzetten tegen het westerse vooruitgangsdenken en die vaak terug gaan naar de eigen culturele wortels en identiteit vaak op zoveel argwaan en weerstand kunnen rekenen van diegenen die hun waarden juist zeggen te delen.'

Nieuw Rechts verlangt terug naar een mythische gouden tijd, van vóór de beschaving, zo stelt Krebbers vast, waarin iedereen zijn door de natuur voorgeschreven plek kende, een tijd waarin volken nog etnisch zuiver waren. De hedendaagse mens is ontworteld en afgesneden van zijn natuurlijke oorsprong. 'Mensen, wat ze ook zijn en waar ze ook leven,' zegt Marcel Rüter, 'zijn met een land, een stuk aarde verbonden, hetgeen zij als hun eigen aanzien; zij zijn bereid voor het behoud van onafhankelijkheid en integriteit ervan te vechten.' De Nieuw-Rechtse auteur spreekt in dit verband van 'een zelfverdedigingsrecht en -plicht op het niveau van de verschillende natuurlijke gemeenschappen waarvan ieder mens deel uitmaakt, te beginnen bij het gezin.' 'Het is', aldus Rüter, 'de drang naar behoud van etnische en culturele diversiteit, tegen de verschraling, tegen nivellering en tegen monolithische structuren.'

Opmerkelijk is dat Nieuw Rechts haar vreemdelingenhaat zo nadrukkelijk formuleert in termen van het respecteren van cultuurverschillen. Racisme wordt voorgesteld als een te respecteren daad van loyaliteit met de eigen groep, als een vorm van legitieme 'culturele zelfverdediging'. Men komt op voor 'culturen' en niet voor 'rassen'. Een ideaalbeeld daarbij is een 'Europa van de vaderlanden', met zelfbeschikking voor al haar volken. Net zoals de Turken in Turkije zouden moeten wonen en de Senegalezen in Senegal, moeten Duitsers in Duitsland wonen, aldus Nieuw Rechts.

Onderzoeker Janet Biehl vond als karakteristiek van Nieuw Rechts dat men de vernietiging van het milieu en de onderdrukking van nationaliteiten wijt aan het 'Semitische' monotheïsme en universalisme. Meer specifiek zijn het christendom en zijn latere geseculariseerde versies, het liberalisme en het marxisme, de grote boosdoeners. Net zoals het Joods-christelijke universalisme met zijn christelijke missionarissen destructief was voor 'authentieke culturen', elimineert ook het moderne universalisme etnische en nationale culturen. Sterker, door de onbeteugelde technologie die zij schiep heeft dit moderne universalisme niet alleen de verkwisting van de natuur veroorzaakt, maar ook een vernietiging van de geest. De vernieling van de natuur is levensbedreigend zowel in spirituele als fysieke zin, zo meent Nieuw Rechts, omdat wanneer mensen geen toegang meer hebben tot de oorspronkelijke natuur, daarmee ook hun toegang tot hun 'authentieke zelf' zou zijn geblokkeerd.

Het ingenieuze van de gedachtengang van Nieuw Rechts is dat zij tegenstanders van racisme neerzet als 'universalisten' die erop uit zijn de verschillen tussen culturen uit te vlakken, terwijl 'differentialisten' (zijzelf) juist de grote verdedigers zijn van culturele rechten. 'Cultuur' wordt gezien als een allesomvattende en bepalende factor in het menselijk gedrag. De culturele identiteiten van mensen worden voorgesteld als iets vaststaands, de mensheid zou bestaan uit voor de buitenwacht gesloten culturen. En die culturen moeten van elkaar gescheiden worden gehouden omdat vermenging maar tot etnisch geweld zou leiden.

De sociologe Renata Salecl geeft treffend weer hoe het nieuwe, wat zij noemt, 'meta-racisme' van Nieuw Rechts er uit ziet: 'Hoe zou een meta-racist reageren op een neo-nazistische aanslag op een Turkse vrouw? Nadat hij zijn afgrijzen heeft uitgedrukt van het neo-nazigeweld en het ernstig heeft veroordeeld, zou hij daar snel aan toevoegen dat dit soort gebeurtenissen, hoe betreurenswaardig ook, in hun context moeten worden geplaatst. Ze geven op een geperverteerde manier uitdrukking aan een reëel probleem, namelijk dat men in ons huidige Babylon steeds minder kan ervaren wat het is om deel uit te maken van een duidelijk afgebakende etnische gemeenschap die betekenis geeft aan iemands leven. De werkelijke schuldigen zijn daarom de kosmopolitische voorstanders van de multiculturele samenleving die rassenvermenging bepleiten en daardoor natuurlijke zelfverdedigingsmechanismen in gang zetten.'

Een anonieme auteur heeft op het Internet een neo-nazistisch pamflet gezet waarin hetzelfde soort 'newspeak' wordt gebruikt: 'Nationaal-Socialisten geloven dat het recht van een Volk om te kiezen hoe en met wie men leeft - het recht op zelfbeschikking - het meest fundamentele, onvervreemdbare mensenrecht is. Nationaal-Socialisten geloven in werkelijke mensenrechten voor alle volken. Het welzijn van het Arische ras is altijd onze eerste zorg, maar we ondersteunen en helpen andere naties en rassen in hun pogingen samenlevingen te bouwen die hen helpen gelukkig te worden en passend zijn bij hun unieke karakters.'

In Frankrijk bepleit Nieuw Rechts luid en fel 'het recht om anders te zijn'. Het concept van de differentie, 'het verschil', dat zo in zwang is onder postmoderne Parijse filosofen, staat daarbij centraal. De Groupement de Recherche et d'Etudes pour la Civilisation Européenne (GRECE), een denktank van rechtse intellectuelen die in sommige gevallen nauwe banden onderhouden met neo-fascistische groepen in heel Europa, eigent zich de taal van 'verschillen' toe voor de zaak van etnische apartheid. In het 'differentialistische racisme' wordt zelden gesproken van de biologische superioriteit van het ene ras over het andere. Integendeel, men is bereid toe te geven dat het concept van 'rassen' als van elkaar te onderscheiden biologische eenheden onjuist is en dat 'raciale identiteit' het resultaat is van toevallige historische omstandigheden. Nieuw Rechts is er dan ook niet op uit 'de ander' uit te roeien. Nee, het komt juist op voor etnische en culturele diversiteit en het koestert de verschillen die daardoor tussen mensen bestaan. Nieuw Rechts is op te vatten als een poging om racistische sentimenten meer acceptabel te maken voor het grote publiek, het is 'racisme met een fatsoenlijk gezicht'.

In uitgelekte vertrouwelijke documenten van GRECE staat dat het hoofddoel van de organisatie is 'intellectueel onderricht te verschaffen aan eenieder in wiens handen de komende jaren de macht tot besluitvorming zal komen te vallen'. Daarbij stelt men dat 'de politieke doeleinden onder geen enkele omstandigheid openbaar mogen worden gemaakt. We moeten ons doel presenteren als een intellectuele en morele revolutie.'

Voordat hij naar het Front National vertrok verklaarde Guillaume Faye, een leidende figuur van GRECE, onomwonden: 'In overeenstemming met de kern van de recht-op-verschil doctrine, moeten we een multiraciale samenleving afwijzen en - tezamen met de immigranten zelf - werken aan hun terugkeer naar het land van oorsprong.' Le Pen zegt het nog duidelijker: 'Wil een natie harmonieus zijn dan moet zij een zekere etnische en spirituele eenvormigheid hebben. Het probleem van de immigratie moet worden opgelost door een vreedzame en georganiseerde terugzending van immigranten.'

Het uiteindelijke doel van Nieuw Rechts in Frankrijk is om haar gedachtengoed - in feite extreem-rechtse ideeën - binnen te loodsen in het Franse politieke en intellectuele leven. Er wordt dan ook actief gezocht naar banden met andere bewegingen, waarbij vooral de Groenen in de belangstelling staan. Via de ecologiebeweging probeert GRECE bloed-en-bodem ideeën opnieuw ingang te doen vinden. Begin 1998 vond het eerste colloquium van de Nieuw-Rechtse milieu-organisatie 'Le recours aux forest' (terug naar het woud). De 'indo-germanen' zouden immers van nature 'bosvolkeren' zijn, terwijl voor de semitische volkeren de woestijn het natuurlijke grondgebied is. De directeur van de nieuwe organisatie, Laurent Ozon, is tevens hoofd van de milieu-tak van GRECE.

In een behartenswaardige beschouwing over het denken in termen van 'Bloed' en 'Cultuur' stelt Nicholas Hildyard van de Britse organisatie CornerHouse dat etniciteit een reële maatschappelijke factor is. Maar, zo voegt hij daar direct aan toe, zij is wel gegrondvest op fantasie, het is een 'sociale constructie', en daarmee een uitdrukking van machtsverschillen binnen een samenleving. De bekende Britse socioloog Stuart Hall heeft kort en bondig uitgelegd wat hij ziet als de kern van het glibberige begrip 'etniciteit': 'We spreken allemaal vanuit een specifieke plaats, op grond van een specifieke geschiedenis, een specifieke ervaring, een specifieke cultuur, zonder dat we daarmee zijn vastgelegd. We bevinden ons allen in die zin op een etnische plaats, en onze etnische identiteiten zijn cruciaal voor ons subjectieve gevoel van wie we zijn. Maar dat wil niet zeggen dat etniciteit is geworteld in de biologie, in lotsbestemming of in het een of andere 'authentieke' stelsel van onveranderlijke culturele tradities. De vorm van etniciteit is altijd historisch bepaald en verandert voortdurend.' Leden van een etnische gemeenschap kunnen wel denken dat de eigen groep apart is en uniek, maar in werkelijkheid is zij voortdurend aan veranderingen onderhevig. Het 'wij' en het 'zij' wordt telkens opnieuw gedefinieerd, al naar gelang de omstandigheden. De veronderstelde 'etnische identiteit' is een handige invalshoek om mensen te mobiliseren - soms voor bevrijding van onderdrukking, soms voor repressieve doeleinden.

Hildyard illustreert zijn opvatting aan de hand van de Afrikaanse geschiedenis. Wat de etnische identiteit van Afrikanen ook was vóór de koloniale periode, schrijft hij, het is duidelijk dat de koloniale machten de etnische verschillen tot een alledaags feit maakten. Op basis van rassentheorieën en schedelmetingen introduceerden de koloniale heersers 'etnische identiteitskaarten', waarmee eenieders identiteit keurig in een vakje werd ingedeeld. Etniciteit in hedendaags Afrika is echter geen oer-gegeven waardoor iemands identiteit buiten allerlei andere factoren gedefinieerd zou zijn. Integendeel: de etnische identiteit verandert voortdurend, het is een vloeibaar iets dat zich telkens opnieuw aanpast in antwoord op veranderende politieke, economische en sociale omstandigheden.

Het idee dat Afrika bestaat uit kant-en-klare en authentieke tribale 'staten-in-wording', die alleen maar uit de nationale lichamen hoeven te worden gelicht die door koloniale machten zijn opgelegd, berust grotendeels op historische fictie, zo beweert Nicholas Hildyard. Ter ondersteuning van die stelling citeert hij Terence Ranger, hoogleraar Race Relations aan de universiteit van Oxford: 'Vrijwel alle recente studies van het negentiende-eeuwse pre-koloniale Afrika hebben laten zien dat, in tegenstelling tot het idee als zou er één enkelvoudige "tribale" identiteit hebben bestaan, de meeste Afrikanen zich in en uit een veelvoud aan identiteiten bewogen. Op het ene moment definieerden zij zich als ondergeschikt aan deze chief, en op een ander moment als lid van die cultus en op weer een ander moment als deel van deze clan.' Het is ook weer niet zo, zo voegt Hildyard daar direct aan toe, dat de stam helemaal niet figureerde als een politieke en sociale eenheid in het pre-koloniale Afrika. Maar veel van de hedendaagse stammen zijn niet zozeer overblijfselen van het prekoloniale verleden als wel producten van de bestuurlijke of economische praktijk van de koloniale machten.' In het geval van Rwanda bijvoorbeeld bepaalde in de eerste plaats het werk dat iemand deed of hij Hutu dan wel Tutsi was. Wie zich een grote kudde verwierf werd Tutsi genoemd en stond in hoog aanzien. De Belgische koloniale macht had de Tutsi's nodig als bondgenoten om een fundamenteel onrechtvaardig politiek stelsel in stand te houden. Daarom kregen zij - ten koste van de Hutu's en de Twa - gepriviligeerde posities in de regering en het leger.

Nicholas Hildyard benadrukt dat omarming van 'het recht om anders te zijn' niet automatisch hoeft te leiden tot een scheiding van culturen. Evenmin betekent het feit, dat men gedwongen culturele scheiding niet als een politieke 'oplossing' ziet voor etnisch geweld, dat men bijgevolg voor gedwongen integratie is. Hildyard pleit voor 'pluralisme', waarbij niet alleen de verschillen tussen etnische groepen worden gewaardeerd, maar ook wat ze gemeenschappelijk hebben. Daarbij hoort dat men elkaar als gelijkwaardig beschouwt. Ongelijkheid tussen groepen leidt immers al gauw tot dominantie van de ene groep door de andere. Hij stelt zijn hoop op een politiek waarin verschillen wordt gerespecteerd, maar waarin ook verandering mogelijk is, en aanpassing van de tradities. Waar men nieuwsgierig is naar elkaar, open staat voor debat, en respect heeft voor andere visies en manieren van leven.

En de inheemse volken zelf, hoe staan zij tegenover de Nieuw-Rechtse omhelzing? Eind 1998 liet de vermaarde Noordamerikaanse Indiaanse leider Russell Means zich maar al te graag uitnodigen om te komen spreken op het colloquium 'Verworteling, verankering. Grondslagen voor de 21ste eeuw' dat in Antwerpen werd georganiseerd door de aan het Vlaams Blok gelieerde Nieuw-Rechtse organisatie TeKos. Means verscheen uiteindelijk niet zelf, zodat iemand anders zijn ingestuurde tekst moest voorlezen.

Het is de vraag in hoeverre inheemse volken zich rekenschap geven van de Nieuw-Rechtse avances in hun richting, laat staan dat zij zicht hebben op de wijdere politieke context waarbinnen die worden gemaakt. Onbedoeld lijken inheemse volken er zelf soms mede aanleiding toe te hebben gegeven, bijvoorbeeld in hun reactie op de plaag van de zogeheten wannabe's, de westerlingen die uit gebrek aan een eigen spiritueel referentiekader proberen zelf ook 'Indiaan' of 'Aborigine' te worden en zonder toestemming zweethutceremonies, medicine wheels en vision quests organiseren. Verbolgen over deze vorm van 'spirituele kolonisatie' geven inheemse spirituele leiders hun geestelijk verdoolde gasten de dringende raad om liever op zoek te gaan naar de eigen voorouderlijke en pre-christelijke wortels. Kortom, naar de tradities en mythologieën van bijvoorbeeld de Kelten of Germanen. Sinds het levensgevaarlijke misbruik dat door de nazi's van dit erfgoed is gemaakt lijkt die bron echter voorgoed vervuild.

bronnen (o.a.):

- Ecofascism: Lessons from the German Experience. Janet Biehl & Peter Staudenmaier, AK Press 1995

- 'Blood' and 'Culture'. Ethnic Conflict and the Authoritarian Right. Nicholas Hildyard, CornerHouse Briefing, 11 January 1999.

- Met 'Nieuw Rechts' tegen de globalisering? Eric Krebbers. De Fabel van de Illegaal, 1998

Uit: Indigo, jan./febr. 2000

Intellectuele metapolitiek door Tijn KRAMER in NRC Handelsblad 8 juni 2000

Extreem-rechts in Nederland heeft een nieuw platform: Voorpost. Het miniscule LANS geldt als kweekvijver voor het kader.

Eerst zaaien en dan pas oogsten. Dat is het motto van Voorpost en het Landelijk Actieplatform voor Nationalistische Studenten (LANS). Na verschillende ‘mislukkingen' van extreem-rechtse partijen bij de Nederlandse verkiezingen, met het dieptepunt in mei 1998, hebben enkele extreem-rechtse kopstukken de partijpolitiek verlaten. In plaats daarvan hebben ze gekozen voor ‘metapolitiek', het verspreiden van het extreem-rechtse woord, onafhankelijk van partijen.

Zie voor het complete artikel:
NRC - Intellectuele metapolitiek

Nationalistische intellectuelen willen een "nieuw rechts" door Gerrit de WIT in Gebladerte-reeks 15

Een aantal voormalige kopstukken van extreem-rechtse partijen en organisaties heeft zich verenigd in Voorpost en de Nederlandse Studenten Vereniging. Ze willen voorbij het platte racisme van Janmaat en wensen extreem-rechts te vernieuwen. Een van de eerste acties was het verspreiden van posters met de leus "Stop de Euro. Voor het behoud van identiteit. Met Voorpost in het offensief."

Voorpost is een van oorsprong Vlaamse organisatie die de Groot-Nederlandse gedachte nastreeft. Ze willen Nederlanders en Vlamingen verenigen in één staat en steunen de blanke boeren in Zuid-Afrika. De ideologie van Voorpost is zonder meer extreem-nationalistisch te noemen. Voorposters zijn vrijwel allemaal lid of lid geweest van andere groepen zoals de CD, de CP'86 en het Vlaams Blok. Tot voor enkele jaren geleden had Voorpost nog regelmatig propagandastands op hun bijeenkomsten. De laatste jaren werd er echter weinig meer van hen vernomen. In 1995 hield Voorpost nog een contactdag met een dia-serie over Zuid-Afrika. Onder de 40 aanwezigen was de hele top van de CP'86. Demonstraties van CP'86 trokken de laatste jaren nog wel Voorpost-leden. De CP'86 hield via Voorpost contact met extreem-rechts België.

Tot 1995 organiseerde Voorpost-lid Douwe van der Bos in september jaarlijks een demonstratie bij de herdenking van de "Slach by Warns". Dat is een Fries-nationalistisch evenement waarbij de overwinning van de Friezen op de Hollanders in 1345 wordt herdacht. In 1995 hielden verschillende anti-fascistische organisaties tijdens die herdenking een demonstratie voor het huis van Van der Bos. Die verdedigde zijn huis samen met leden van de CP'86, de CD, het Nederlands Blok, Voorpost, het Actiefront Nationaal-Socialisten (ANS) en nazistische Duitsers. Vanaf 1991 ronselde Van der Bos, samen met enkele andere Voorpost-leden, huurlingen voor de Kroatische fascistische HOS-militie en voor de Zuid-Afrikaanse racistische Boerestaatparty. Daarnaast smokkelden zijn huurlingen wapens en explosieven naar Zuid-Afrika. Van der Bos zamelde ook geld in voor de Afrikaner Weerstand Beweging.

Intellectueel volksnationalisme

Na de scheuring van de CP'86 in de NVP/CP'86 en Volksnationationalisten Nederland is Voorpost weer nieuw leven ingeblazen. Het 'intellectuele' kader van de voormalige CP'86 heeft de partij verlaten en heeft Voorpost overgenomen. Kopstukken als Marcel Rüter, Michiel Bos en Tim Mudde uit Sassenheim zien de volksnationalistische partijpolitiek überhaupt niet meer zitten. Ze zijn de repressie, de onderlinge ruzies en het hoge 'dombo'-gehalte in de partij zat. Voorpost belichaamt voor hen de volksnationalistische organisatie die boven de extreem-rechtse partijen staat. Voorpost moet een nieuwe voorhoede gaan vormen die intellectuele vorming benadrukt. Mudde en zijn kameraden zien meer in het organiseren van lezingen, het uitgeven en produceren van volksnationalistische literatuur via Voorpost-mantelorganisatie SOS-boekendienst, het infiltreren in het universitaire leven via de aan Voorpost gelieerde Nederlandse Studenten Vereniging, het spelen van een rol in de publieke opinie en het organiseren van kampen, weekenden en kroegavonden. Hierin is niet direct een rol weggelegd voor het platte racistische populisme waarmee Janmaat zich profileert.

Voorpost geeft een breder kader aan hun streven naar een fascistische staat. De organisatie legt de nadruk op het beschermen van de "eigen" identiteit en ageert tegen de toenemende islamitische en Amerikaanse invloeden op de Nederlandse cultuur. Door hun intellectuele manier van optreden hopen ze een rol te kunnen gaan spelen in het politieke krachtenveld en het maatschappelijke leven. Partijpolitiek blijft voorlopig nog uit den boze. Met name Rüter hamert al jarenlang op het uitbouwen van het 'intellect' van extreem-rechts. Kort voor de scheuring binnen de CP'86 in november 1996 werd Rüter voorzitter van Voorpost.

Voorpost kan zich ontwikkelen tot de vergaarbak van intellectueel extreem-rechts. Hiermee lijkt ze de weg op te willen gaan van de nieuw-rechtse stromingen in Duitsland en Frankrijk. In Frankrijk bijvoorbeeld schiep zo'n intellectuele bundeling ruimte voor een partij als het Front National. Het gedachtegoed van Voorpost staat niet op zichzelf. Ook een CDA-senator als A. Postma, hoogleraar in Groningen, pleitte begin mei voor een hernieuwde discussie over de samenvoeging van Vlaanderen en Nederland. Ook Jan Willem Wiggers en Theo Brinkel, beiden werkzaam voor het Wetenschappelijk Bureau van het CDA, toonden zich al eerder voorstander van een hereniging.

Nationalistische studentenvereniging

In november 1996 werd vanuit Voorpost de Nederlandse Studenten Vereniging (NLSV) opgericht. De NLSV wil nationalistische studenten organiseren en zo een extreem-rechts intellectueel kader kweken. De vereniging probeert naar eigen zeggen afdelingen op te zetten in Rotterdam, Utrecht en Leiden. De NLSV noemt zich een vereniging voor bewust Nederlandse studenten en komt op voor "de Nederlandse zaak" en voor "de Nederlandse volksgemeenschap". Ze vindt het "een vereiste voor een evenwichtige persoonlijkheid om een duidelijk beeld van de eigen Nederlandse identiteit te vormen". De NLSV laat er op haar website geen misverstanden over bestaan: "De NLSV is een vereniging van studenten die zich vanuit een natuurlijke levensvisie willen bezinnen op hedendaagse en toekomstige problemen die de Nederlandse maatschappij en gemeenschap betreffen. Daarbij laten we ons niet voorschrijven wat correct en wat niet correct is. Wij bepalen dat liever zelf. Deze non-conformistische, eigenzinnige opstelling heeft inmiddels tot enig onbegrip en vooroordelen geleid. Sommige louche elementen schuwden het niet ons voor alles wat vies is uit te maken. De meest opzienbarende scheldnamen zoals extreem-rechts, ultra-rechts en fascistisch hebben enkele NLSV ers dan ook al naar hun hoofd geslingerd gekregen." Niet geheel ten onrechte.

De NLSV gelooft in een sociaal en cultureel systeem van volksgemeenschappen, waarin geen plek is voor het "onnatuurlijke", zoals het liberalisme dat de mens reduceert "tot een bandenloos atoom in een toevallige massa. Daardoor wordt de natuurlijke ordening van de gemeenschap verstoord" en is "verlies van identiteit onoverkomelijk". Het socialisme krijgt er ook van langs. Dat "erkent niet de organische structuur van de gemeenschap, noch de natuurlijk onderscheiden groepen." De NLSV gaat niet zozeer uit van de "inferioriteit van andere rassen", zoals bij meer 'traditionele' extreem-rechtsen, maar van de veronderstelde "onverenigbaarheid van allochtonen en autochtonen". De studenten pleiten ook voor een hereniging van Nederland en Vlaanderen. "De Nederlanden één!", was dan ook een leus op de posters.

De NLSV-ers maken graag uitstapjes naar culturele bezienswaardigheden. Ze organiseren ook bier- en zangavonden (in het Nederlands) en activiteiten in de vrije natuur. De NLSV beroept zich hierbij op eeuwenoude Europese studententradities. De leden dragen vaak een baret en sjerp. Dat is met het oog "op de herleving en herwaardering van de Nederlandse tradities". Eén daarvan is de aanbidding van het koningshuis. Voor koninginnnedag verspreidde de NLSV dan ook op de Leidse universiteit een poster met 2 coupletten van het Wilhelmus. In februari 1997 bezocht een aantal NLSV-leden samen een bijeenkomst van Voorpost-Vlaanderen in België. Op 18 april 1997 organiseerde de vereniging haar eerste openbare activiteit. In Rotterdam werd een "Algemeen Nederlands Studenten Zangfeest" gehouden. Echt indrukwekkend was de opkomst niet: 20 mensen waarvan ruim de helft Vlamingen. Ook Tim Mudde kwam nog even langs. Hij was echter na 5 minuten weer vertrokken. In mei 1997 deed de NLSV mee aan een Pinksterkamp. Dat kamp was georganiseerd door Voorpost-Nederland, met onder meer Tim Mudde in de gelederen, en de Duitse neo-nazistische Junge Nationaldemokraten. Onlangs hield Voorpost-Nederland nog een strandwandeling en een barbecue waarvan de opbrengst ten goede kwam aan het NLSV.

Boer Nation Embassy of Nederland

De NLSV meet zich een voorzichtige houding aan. Uitgesproken racistische of extreem-nationalistische opmerkingen worden niet gemaakt. Ook wordt er nooit verwezen naar andere extreem-rechtse organisaties. De NLSV zelf ontkent extreem-rechts te zijn. Dat het toch om een enge club gaat, blijkt uit de achtergrond van de bestuurders en uit de dagelijkse praktijk van de NLSV. De NLSV is opgericht door de studenten Michel Hubert en Jan Koevoet. Marcel Bas is contactpersoon voor Zuid-Afrika. Wie zijn deze heren?

Op een homepage van de "Boer Nation Embassy of Nederland" meldt Marcel Bas zich als "Kontak Persoon Suid Afrika" van de NLSV. Bas is een oude bekende binnen extreem-rechts Nederland. In 1991 begint hij artikelen te publiceren in het blad StaVast van het uitermate rechtse Oud Strijders Legioen (OSL). Hij schrijft een verslag over een anti-Golfoorlogdemonstratie in Den Haag waarin hij 3 kolommen vuilspuit op links en vredelievend Nederland. In de jaren daarna schrijft Bas vele pagina's vol over de door hem verfoeide multiculturele samenleving, de stroom van asielzoekers en het Nederlandse drugsbeleid. Vanaf 1993 is Bas ook bestuurslid van de jongerenafdeling van de Nederlands-Zuidafrikaanse Werkgemeenschap (NZAW). Ook schrijft hij regelmatig in het blad "Zuid-Afrika Nu" van de NZAW. De NZAW is een felle pro-apartheidsorganisatie die zich na de omwenteling in Zuid-Afrika wat gematigder is gaan opstellen. Bas behoort tot de extreem-rechtse vleugel van het NZAW. Dat blijkt in november 1996 uit zijn artikel in "Zuid-Afrika Nu" over het oprukkende moslim-fundamentalisme en de toenemende criminaliteit in Zuid-Afrika. Hij neemt daarin dermate rechtse standpunten in dat de voorzitter zich er in een naschrift van distantieert.

In 1997 vertrekt hij naar Zuid-Afrika, maar houdt contact met zijn 'volksgemeenschap'. In oktober 1997 plaats hij een e-mail op de website van de gemeente Voorschoten, waarin hij zijn waardering voor die gemeente en de site uitspreekt. "Als er zoiets bestaat als dorpsnationalisme, dan ben ik er aanhanger van. Voorschoten moet Voorschoten blijven." Na 7 maanden Zuid-Afrika keert Bas begin april 1998 weer in Voorschoten terug. Sinds die tijd worden in Leiden diverse oranje posters van de NLSV aangetroffen waar-op studenten worden aangespoord om zich aan te sluiten bij de club die "politiek incorrect durft te zijn". Bas weet ook nog een hetzerige brief in het Leidsch Dagblad geplaatst te krijgen, waarin hij de vloer aanveegt met het Leidse actiecentrum Eurodusnie, De Fabel van de illegaal en de onlangs gesloten boekhandel Manifest. Op 25 april brengt Bas nog een bezoek aan de landdag van het OSL.

Doodstraf voor drugsdealers

De NLSV-bestuursleden Hubert en Koevoet zijn op dit moment ook lid van de militant nationalistische organisatie Voorpost-Nederland. NLSV-secretaris Koevoet is daarnaast ook een bekende van CP'86. NLSV-voorzitter Hubert studeert aan de Utrechtse universiteit. In 1992 wordt hij CP'86-lid. In september 1993 schrijft hij in "Centrumnieuws", het voormalige CP'86-partijblad, dat hij samen met een vriend het CP'86-gemeenteraadslid Stewart Mordaunt in Den Haag heeft bezocht. Hij meldt dat hij in Den Haag "negers en Marokkanen" drugs zag gebruiken en eindigt met het subtiele "doodstraf voor drugdealers". Ook op straat wordt Hubert actief. In 1995 wordt hij 2 keer gearresteerd bij verboden CP'86-demonstraties.

Hubert heeft interesse in Internet en wordt op de universiteit lid van de Internet-subcommissie van zijn faculteit. In dezelfde periode neemt CP'86 op Internet een eigen "site" in gebruik. Die staat op naam van partijsecretaris Tim Mudde, die in de Bollenstreek woont. De site bevat veel informatie over de partij, artikelen uit het partijblad en staat bol van de Keltische kruizen. Hubert onderhoudt de site. Behalve voor CP'86 heeft hij ook pagina's opgemaakt voor de extreem-rechtse onderzoeksgroep ODIN, die anti-fascisten bespioneert. Op de universiteit is eens gezien dat Hubert met een computerprogramma in de weer was dat "Jewrats" heette.

Paneldebat: Op de vlucht voor nieuw-rechts ? - door ACU op WTO-ned november '99

Discussie: Op de vlucht voor nieuw-rechts?

Met in het panel: Kees Stad, Ventana en anti-World Trade Organisation-netwerk, Merijn Schoenmaker, anti-racistische groepering
Fabel van de Illegaal en ex-secretariaatslid van 'MAI niet gezien' en Hans van
Boven, directeur van de Nederlandse Vegetariersbond en coordiantor van
Animal Peace.

Anti-mai

Het secretariaat van het campagne-netwerk 'MAI niet gezien!' (anti-globaliseringscampagne) kwam er in 1998 achter dat ook nieuw-rechts grote interesse had in de campagne en besloot na intensief onderzoek en diverse publicaties te stoppen met de campagne. Niet iedereen was het daarmee eens.

Nieuw-rechts is een stroming, met in Nederland Voorpost als belangrijkste exponent, die zich baseert op de theorie van de verovering van de culturele
macht. Door beinvloeding van de publieke opinie en zich te mengen in debatten
en vraagstukken, hoopt zij uiteindelijk via een politieke partij de macht te
verwerven. Zo is er in het verleden in België en Frankrijk ruimte gemaakt voor respectievelijk het succesvolle Vlaams Blok en het, nu wat teruggevallen, Front National.

Nieuw-rechts, of extreem-rechts, heeft zich, historisch gezien, altijd al geinteresseerd in politieke kwesties waar (radikaal)-links zich tegenaan bemoeit. De recente interesse heeft echter ook een ander doel, namelijk het verwarren en verzwakken van haar politieke tegenstanders. Hiervan zijn de acties op 16 oktober jl. van Voorpost en aanverwante groepen rond McDonalds een goed voorbeeld. Het Komitee Utrecht tegen Racisme en Fascisme (KURF)is benieuwd hoe linkse groeperingen omgaan met deze interesse en wat voor antwoord ze formuleren op theoretisch en praktisch gebied.

De volgende stellingen zullen in het debat als leidraad fungeren:

* Bij een breed opgezette campagne, kan de groep die de kar trekt, niet zomaar stoppen, als zij merken dat de ideologische invulling niet helemaal klopt.
* Door het formuleren van te strakke hoofdlijnen in een campagne, zul je teveel mensen uitsluiten waardoor het effect van de campagne marginaal blijft.
* Het is onmogelijk om alle campagne-onderwerpen van de etiketten anti-patriarchaal en anti-racisme te voorzien
* Is de invloed van nieuw-rechts of conservatieve groepen erg? Zolang jouw uitgangspunten duidelijk zijn, is er niets aan de hand. Zodra er alleen nog
maar rechtse types op jouw campagne afkomen, kun je je gaan afvragen waar je mee bezig bent.
* Dierenrechten zijn onzijdig, het maakt niet uit of je rechts of links bent
om op te komen voor de rechten van dieren.
* Of nu links of rechts tegen McDonalds is, het gaat erom zoveel mogelijk mensen ervan te weerhouden bij McDonalds te eten

Uiteraard is het mogelijk om vragen te stellen aan de panelleden.

Zaal open: 19.30
Aanvang discussie: 20.00
Pauze: 21.00
Einde 22.00

Plaats: ACU, Voorstraat 71, Utrecht

Nieuw-Rechts: of hoe de denkbeelden van het vooroorlogse fascisme kunnen voortleven na WO II door Onbekend

Inleiding:

Centraal in dit werk staat de visie van Nieuw-Rechts op het Westerse samenlevingsmodel. Een ideologie is echter nooit los te koppelen van haar strategie op het verwerven van macht over de samenleving. Deze strategie is immers -logischerwijs- nauw verbonden met de eigenlijke ideologie die uitgedragen wordt.

Fundamenteel is dus de vraagstelling “wanneer bezit iets of iemand macht over/binnen de samenleving?”

Het is op basis van deze vraag dat een onderscheid kan gemaakt worden tussen het vooroorlogse fascisme en haar naoorlogse equivalent namelijk de “Nouvelle Droite” of Nieuw-Rechts. Hier zal immers betoogd worden dat de “Nouvelle Droite” in wezen de moderne veruiterlijkingsvorm is van het fascisme. De nadruk ligt hierbij op de “veruiterlijkingsvorm”, aangezien enkel de fascistische strategie is veranderd. Voor de naoorlogse visie op het verwerven van macht staat binnen fascistische kringen immers het concept “metapolitieke strijd” centraal. Het betreft hier eigenlijk een afgeleide van de neo-marxistische kritiek van Antonio Gramsci Daarom is het interessant om even vooraf kort deze visie te schetsen.



Hoofdstuk I: De kritiek van de neo-marxist Antonio Gramsci

Gramsci was van mening dat Marxisten zich niet voldoende hadden beziggehouden met de “bovenbouw” Door hun te grote aandacht voor de onderbouw waren ze in zijn ogen kortzichtig. Het volstaat volgens Gramsci dus niet dat er macht wordt nagestreefd over de onderbouw.

Een nieuwe cultuur (dus ook denkbeelden bij mensen in een samenleving en hun gedrag) wordt namelijk ook bepaald door de staat, de politiek en een ideologie en niet enkel door zuiver economische factoren. Het waren in de ogen van Gramsci de staat en de ideologie die de samenleving vorm gaven zodat ze het best de noden van de heersende economische macht kon dienen (het kapitalisme dus).

Om macht te bezitten moet er dus ook gewerkt worden aan een machtspositie binnen het bepalen van de denkbeelden van mensen, en dit kan gebeuren vanuit de “bovenbouw”.

Het politieke apparaat loopt immers parallel met het zogenaamde “civiele apparaat” volgens Gramsci. Ieder politiek apparaat wordt dus nog eens versterkt door een maatschappelijke consensus, namelijk de ideologische ondersteuning door de massa. Deze ideologische ondersteuning veruiterlijkt zich door het bestaan van een zekere consensus over cultuur, het heersende wereldbeeld en de ethiek. Het bestaan van politieke macht is dus mede afhankelijk van de culturele macht die besloten ligt in de massa.

Aan dit principe zal Nieuw-rechts een nieuwe invulling geven die in de volgende hoofdstukken aan bod zal komen.

Hoofdstuk II: Het Nieuw-Rechtse “Gramscianisme”[1]

In voorgaand hoofdstuk werd de kritiek van Gramsci op het klassieke marxisme besproken.

Kort samengevat stelde Gramsci dat de hegemonie van de samenleving ook verwezenlijkt wordt vanuit de marxistische bovenbouw. De staat beperkt zich dus niet tot haar rol van staatsapparaat. Ze houdt zich ook onledig met het bepalen en dirigeren van de bestaande ideologie in de samenleving.

Het is voor politieke bewegingen dus eveneens belangrijk dat de bevolking overtuigd wordt van de noodzaak van verandering. Hun denkbeelden, ethiek, waarden, kunst moet bewerkt en gekneed worden. Het is immers pas wanneer de massa verandering als logisch en vanzelfsprekend aanziet, dat de bestaande politieke orde omver kan worden geworpen, aangezien ze dan geen wortels meer heeft in de maatschappelijke consensus.

Uit deze redenering trekt Nieuw-Rechts een aantal consequenties. De “metapolitieke strijd”, zo fundamenteel voor Nieuw-Rechts is dus een “revolutie” of “oorlog” die uitgevochten wordt op het culturele niveau van de wereldbeelden en algemene visies op mens en samenleving.

Het is dit metapolitieke niveau dat het vertrekpunt is van Nieuw-Rechts. Zij willen letterlijk de “laboratoria van het denken” overnemen. Zij willen tegenover het egalitaire ethos en het egalitaire socio-economische denken een wereldbeeld plaatsen dat “verscheidenheid” of “differentialisme” centraal stelt. Zij creëren dus de denkbeelden en visies die noodzakelijk zijn voor het controleren van de culturele macht over de samenleving.

Dit alles blijkt ook uit de definitie van Nieuw-Rechts zoals ze door Pierre Krebs (de belangrijkste vertegenwoordiger van het Duitse Nieuw-Rechts) werd verwoord:

“Ons streven kan niet gevat worden binnen een politieke partij maar eerder binnen een metapolitiek, zuiver cultureel project.”

Dit is echter de invulling van Nieuw-Rechts door één van de eigen ideologen; in een volgend hoofdstuk zal de concrete aard en het kader waarbinnen Nieuw-Rechts functioneert uit de doeken worden gedaan. Alvorens daartoe over te gaan wil ik graag nog wijzen op deze uitspraak van Filip De Winter die hij deed in het “zwartboek progressieve leraars”:

Filip Dewinter: "De ideologische meerderheid is belangrijker dan de parlementaire meerderheid, ze gaat deze laatste zelfs gewoon vooraf.”

Deze uitspraak kan zonder twijfel opgevat worden als een bewijs van de verregaande invloed van het Nieuw-Rechtse denken op de jongere kaders van het Vlaams Blok. In de laatste twee hoofdstukken zal hier echter ruimer worden op ingegaan.


Hoofdstuk III: Nieuw-Rechts haar oorsprong en het waarom van haar strategie[2]

In de voorgaande hoofdstukken werd aangegeven dat er verschillende strategieën zijn om de macht te verwerven over een samenleving. Men kan opteren voor een politieke strategie of opteren voor een metapolitieke strategie (Nieuw-Rechts).

De metapolitieke strijd, is eerder het wapen van diegenen die langs democratische weg geen politieke macht kunnen afdwingen.

Dat gebrek aan wervende kracht is ook de reden waarom Nieuw-Rechts zich gestort heeft op deze theorie van Gramsci. Maar waarom zou Nieuw-Rechts überhaupt weinig of geen wervende kracht hebben? Om een antwoord te hebben op deze indringende vraag zullen we voor het eerst moeten ingaan op de “ideologie” van Nieuw-Rechts aangezien we het nu enkel over haar “strategie” hebben gehad. Nieuw-Rechts is namelijk de moderne verschijningsvorm van het fascisme, en aangezien het fascisme binnen brede lagen van de bevolking na de Tweede Oorlog in diskrediet was geraakt, lag het voor hand dat politieke macht niet binnen handbereik lag.

We moeten dus een duidelijk onderscheid maken tussen de “uiterlijkheden” van een ideologie en haar “innerlijke wezen”. Dat innerlijke wezen is de “filosofie” de “kern” van een politieke ideologie en is net datgene wat haar kan onderscheiden van andere ideologieën. Anders zou het immers zo zijn dat we alle dictaturen op één hoopje kunnen gooien, want bijvoorbeeld “parades”, “militarisme”, “leiderscultus”, “politiek geweld” en “ideologische terreur” zijn bijvoorbeeld zowel kenmerken van een stalinistische als van een fascistische staat.

Willen we komen tot de kern van de zaak dan moeten we verder kijken dan deze “uiterlijkheden” of manieren waarop deze staat zichzelf in stand weet te houden, en elke tegenbeweging de kop indrukt. Daarom zal ik in een volgend hoofdstuk komen tot een eerste verkenning van de concrete Nieuw-Rechtse ideologie.


Hoofdstuk IV: De Nieuw-Rechtse ideologie[3]

Nieuw-Rechts heeft net als elke ideologie een ontstaansgrond. We moeten er daarbij wel nogmaals op wijzen dat Nieuw-Rechts geen partijpolitiek denken impliceert. Haar doel is namelijk niet het verwerven van politieke macht maar enkel het scheppen van een cultureel fundament waarop die politieke macht later kan gebouwd worden. Zij zijn de “voorhoede” zeg maar, de denktank.

Toch hebben ze ook een ideologie met een aantal specifieke kenmerken. En die ideologie heeft bepaalde wortels en gaat terug tot bepaalde auteurs.


De impact van het concept “Konservative Revolution”

Eén van die basisfiguren is Armin Mohler die in 1950 een werk publiceerde met de titel: “Die Konservative Revolution in Deutschland 1918-1932”. Men kan het werk beschouwen als een soort catalogus van alle antidemocratische denkers uit het Duitsland tussen 1918 en de machtsgreep van de NSDAP. Hij beschouwde al die auteurs LETTERLIJK als “de Trotskisten van de Duitse revolutie.” Ze waren de weg aan het plaveien voor de “gezonde” transformatie van de Duitse en westerse cultuur. Mohler schreef: “ Hitler en zijn Derde Rijk was net zo zeer een perversie van de nationalistische revolutie (waar ze naar streefden) als de Stalinistische invulling van de “socialistische revolutie” was voor de Troskisten”.

Een centraal deel in het denken van Mohler is vervolgens het geloof in “verval”.

Hij stelde dat “ de oude westerse structuren in verval zijn, het waren eens synthesen van de klassieke Oudheid en het christendom en de Verlichting.” “Een nieuwe eenheid bestaat nog niet, we leven in een tussenfase, en de “Konservative Revolution” was een aanzet om die tussenfase te overbruggen.” Tot deze Konservative Revolution rekende Mohler ook het Nazisme hoewel hij vond dat ze er toch op een aantal punten van afweek. Zo paste het “sociale en populistische karakter” van het nazisme niet echt binnen de Konservative Revolution. Anderzijds schreef hij letterlijk, dat één punt alle verschillende veruiterlijkingen verbond, één punt was wezenlijk belangrijk en dat was een geloof in een revolutie die haar wortels had in specifiek nationalistisch of etnisch denken én voelen als bron van “wedergeboorte”. Een ander wezenlijk punt is in zijn ogen het verwerpen van het Joods-christelijke lineaire denken over tijd. Hun voorkeur ging uit naar een cyclische of sferische tijdsopvatting.

Op basis van citaten van mensen die hij tot de Konservative revolution rekende; zoals Jünger, kwam hij tot de stelling dat de mensheid een “nulpunt” zou bereiken, op dat ogenblik zou de “decadente tijd” van egalitarisme, kosmopolitisch denken, materialisme, individualisme, rationalisme, en de principes van de Franse Revolutie (vrijheid, gelijkheid en broederschap) plaats maken voor een hiërarchische, supraindividuele, “organische” en “heroïsche” samenleving.

We mogen het kader waarbinnen het werk van Mohler ontstond niet buiten beschouwing laten, het is immers van wezenlijk belang om de impact ervan ten gronde te vatten. Mohler schreef zijn werk immers in het Duitsland van net na de Tweede Wereldoorlog. Mohler schreef bovendien zelf in zijn werk; dat hij met dat werk expliciet de bedoeling had zijn bijdrage te leveren bij de verwezenlijking van de Konservative Revolution. Hij schrijft: “die Europese Revolutie die door de nederlaag van de Nazi-Duitsland en de overwinning van de decadente Liberale en communistische imperialisten noodzakelijk is geworden.”

Het draagt als ondertitel “handboek” en het is duidelijk om wat voor handboek het gaat; een handboek dat nieuwe moed moet geven aan diegenen die in ideologische wanhoop verkeren o.i.v. het nieuwe maatschappelijke en politieke kader. Het boek creëert immers een nieuw “begrip” namelijk de “Konservative Revolution”. Dat begrip had nooit bestaan voor Mohler ermee op de proppen kwam. Hij had daarmee niet tot doel een nieuw heuristisch instrument te introduceren maar wou integendeel een nieuwe inspiratiebron aanreiken die de basiskenmerken van het vooroorlogse fascisme de naoorlogse periode moest binnenloodsen.

Op die manier heeft Mohler dan ook een uiterst belangrijke rol gespeeld bij de ontwikkeling van radicaal-rechts. Hij stelt immers en geeft die boodschap duidelijk mee; dat de rechtse revolutie die zich in het interbellum aftekende, door de nederlaag van Nazi-Duitsland “uitgesteld werd”, en dat de “decadente krachten” zich opnieuw in het zadel hebben getild. Daardoor is de tijd niet langer rijp voor directe aanvallen op politieke bastions zoals die door de SA en de SS werden uitgevoerd of door demagogie en massapropaganda werden afgedwongen. In plaats daarvan was het volgens Mohler tijd om het werk over te laten aan intellectuelen (eerder denkers en visionairs want “intellectuelen” ziet Mohler als mensen die enkel met de rede bezig zijn wat een obsessie van het verlichtingsdenken is in zijn ogen). Die denkers en visionairs moesten de culturele onderbouw vormgeven.

Een belangrijke bron voor de link tussen Mohler en de nieuwe “fascistische strategie” is Giorgio Locchi. Locchi is de auteur van het werk “de essentie van het fascisme” en is één van de vooraanstaande intellectuelen van extreem-rechts in Italië. Locchi ziet fascisme als “de eerste politieke uiting van een zuiver spiritueel en cultureel “superhumanisme” of elitarisme.” Dit “superhumanisme” verwerpt de egalitaire, democratische, universalistische visie op de mens en keert zich tegen het vooruitgangsgeloof. Het ontstaan van dit denken had volgens hem zijn wortels in de 19de eeuw en heeft zich volgens hem niet genoeg kunnen doorzetten in de jaren ’30 en ’40 (Mussolini en Hitler verloren de oorlog) maar kon uiteindelijk overwinnen in de tweede helft van de 20e eeuw, indien het zich aanpaste en zich zou richten op de verandering van de culturele onderbouw.


De impact van Julius Evola

We zagen reeds hoe de Duitser Amin Mohler omging met de nederlaag van het Nazisme, maar ook het Italië na Mussolini kende een soortgelijke figuur namelijk Julius Evola. Evola maakte in de jaren ’20 deel uit van de Italiaanse Dada beweging, maar keerde zich nadien eerder richting auteurs als Nietzsche, Spengler en Jünger.

Ook hij ervoer zijn tijd als zijnde “decadent”, hij schreef deze “decadentie” toe aan secularisatie, materialisme en rationalisme.

Evola gaf de voorkeur aan wat hij noemde “traditionele samenlevingsvormen” die in zijn ogen gekenmerkt werden door instituties die bepaald werden door een geloof in een “metafysische orde” (een orde opgelegd door iets dat niet aards is). Zulke samenlevingen werden geregeerd door een “elite” bestaande uit krijgers en priesters (de fameuze krijgeraristocratieën). Door deze verbinding van priesters en krijgers zou in zijn ogen het eeuwige met het tijdelijke verbonden worden. Het gevolg van zo’n maatschappelijke orde zou volgens Evola het ontstaan van een “ascetische militaristische ethiek” zijn. Geschiedenis was in de ogen van Evola een cyclisch gebeuren (samenlevingen doorlopen verschillende fasen van opkomst en verval). De samenleving na de Franse Revolutie beschouwde hij als decadent maar in zijn ogen zou het tij onvermijdelijk keren. Evola zag een tijdje in Mussolini de man die deze “traditionele” samenlevingsvormen opnieuw zou instaureren. Hij beschouwde de Italianen als een superieure tak van de “Arische boom”. Evola richtte zijn hoop echter vooral op de SS die hij beschouwde als een uiting van zijn “ascetische militaristische ethiek”. Hij vond echter dat zowel Hitler als Mussolini toch een pact hadden gesloten met de “decadente” tijd waarin ze leefden, aangezien ze toch een aantal compromissen hadden gesloten met “de massa”. Ze waren met andere woorden niet aristocratisch genoeg in zijn ogen en maakten enigszins nog deel uit van “de massa”. In zijn ogen was het echter onvermijdelijk dat een nieuwe aristocratische cultuur zou ontstaan die “alle arische volkeren” zou behelzen.

In de jaren ’60 toen Italië al een eind gevorderd was met de wederopbouw begon zijn vertrouwen in een snelle “ommekeer” echter weg te ebben. Zijn nieuwe ideeën schreef hij neer in “Calvalcare la tigre” uit 1961. Daarin stelde hij dat er in de moderne wereld niets meer was waar hij zich aan kon vastklampen. Er was geen “ware organische staat”, er waren “geen heersers”, “ geen monarchen die heersten bij goddelijk recht en het zwaard en de scepter konden hanteren”, zijn wanhoop was dus groot.

De regimes in Duitsland en Italië hadden in zijn ogen een enorme potentiële dynamiek gehad maar dat alles was nu verdwenen en maakte plaats voor “het effect van de principes van de Franse Revolutie met zijn vulgariteit, middelmatigheid en barbaarsheid.”

Welke weg moest de “natuurlijke aartsaristocraat nu inslaan?” Die weg was de weg van de “apoliteia”, de afkeer van de politiek en alles wat die vorm geeft. Men moet dus de “tijger berijden” (de titel van het boek) en zich laten dragen door het besef dat deze bestaande wereld toch vroeg of laat zal plaats maken voor een “nieuwe orde”, hoe lang is van geen tel meer.

Evola gaf dus de raad om niet meer over te schakelen op de technieken van het vooroorlogse fascisme want die tactiek zou in de naoorlogse periode niet meer haalbaar zijn. Moest men dan de hoop opgeven? Allerminst! Men kon de hoop blijven koesteren dat verandering onvermijdelijk zou komen en leven in het besef dat er een “geheime broederschap” was van mensen die zich onopmerkzaam gedroegen en zich schijnbaar accommodeerden aan het systeem, maar langzaam de culturele onderbouw wijzigden.

Naast het concept “Konservative revolution” dat door Mohler was bedacht (het betrof vooral denkers die niet of amper rechtstreeks bij nazi-Duitsland betrokken waren) om fascisme als een paard van Troje de naoorlogse periode binnen te smokkelen, bestond er nu voor al diegenen die beseften dat het klimaat in het Europa van na 1945 een snelle opkomst van het fascisme onmogelijk maakte, een nieuwe “oplossing” namelijk een “culturele strijd”. Politieke macht was onmogelijk maar op cultureel niveau kon een strijd geleverd worden.

Op die manier vormden Evola en Moehler de belangrijkste ideologische fundamenten van wat Nieuw-Rechts zou worden.


Nieuw-Rechts of liever de “Nouvelle Droite”[4]

Wat hadden Evola en Mohler concreet verwezenlijkt?

1) Ze hielden het fascistische standpunt dat “socialisme en liberalisme decadente voortvloeisels waren van de verderfelijke Franse Revolutie” overeind.

2) Ze legden de oorzaak van de nederlaag van Hitler bij het feit dat hij een compromis had gesloten met de bestaande krachten. Bovendien had hij geen intellectuele elite gebouwd die het hele bouwwerk moest dragen, maar had hij de voorkeur gegeven aan de demagogie. Bovendien was het nazisme toch nog te strikt nationalistisch. Het had wel een “heel-Europese gedachte” gehuldigd maar was toch nog teveel uitgegaan van een “Duitse invulling” daarvan.

3) Ze verwierpen de holocaust, dus dat kon in hun ogen niet meer tegen hen gebruikt worden.

4) Ze verklaarden waarom een “anti-egalitaire revolutie” niet langer onmiddellijk haalbaar was in deze tijd maar gaven toch een blauwdruk voor een nieuwe (culturele) strategie.

5) Het rechtse gramscianisme werd door hen al gehuldigd en wou dus zeggen dat ze zich afkeerden van politieke partijen en kozen voor een culturele strategie die in hun ogen de nieuwe politieke hegemonie moest voorafgaan.

6) Bovendien wisten ze zich in te dekken tegen beschuldigingen als zouden ze fascisten zijn aangezien ze zich (door hun voorkeur voor een culturele STRATEGIE) keerden tegen de uiterlijke kenmerken van de politieke STRATEGIE van de vooroorlogse fascisten (paramilitaire formaties, geweld, terreur, leiderscultus, strikt nationalisme).

Een belangrijke man namelijk Pierre-André Taguieff; heeft uitgebreid het proces geschetst hoe deze denkbeelden van Evola en Mohler door de NOUVELLE-DROITE werden overgenomen.

Het betoog van Taguief gaat als volgt:

In het prille begin was de NOUVELLE-DROITE een antwoord op de crisis binnen het Franse fascisme in de nasleep van de Algerijnse oorlog. Dominique VENNER schreef in 1962 “pour une critique positive” waarin hij opriep tot een Frans ultranationalisme dat zou geworteld moeten zijn in een Europees raamwerk. Eigenlijk had VENNER zich laten inspireren door het werk “Qu’est-ce que le fascisme” van Maurice BARDÈCHE uit 1961. In dat werk verheerlijkte de auteur “de kracht van het fascisme die het getoond had bij het scheppen van nieuwe samenlevingen in het Duitsland en Italië van de jaren ’30”. Ook legde hij een belangrijke rol weg voor het fascisme bij het creëren van een “nieuw Europa” dat “bevrijd” zou zijn van de invloed van de VS en de USSR. Het ultranationalisme dat dus bestond voor de Tweede Wereldoorlog zou moeten plaatsmaken voor een soort “EUROPEANISME”…

Taguieff toonde aan dat de schrijfsels van al diegenen die later bij de NOUVELLE DROITE (en haar belangrijkste denktank GRECE) betrokken waren, in de periode 1962-1967 deze idee van het “Europeanisme” wel verdedigden, maar dit toch nog koppelden aan een “ biologisch Arianisme” in onvervalste Nazi-stijl.

Het is pas in de periode 1972-1979 dat de Nouvelle Droite ten tonele zou verschijnen en een cultureel en geen raciaal discours zou afsteken.

De belangrijkste standpunten waren:

1) Een verwerpen van het “gelijkheidsdenken” (egalitarisme) mensen zijn dus fundamenteel ongelijkwaardig

2) Een oproep tot de “wedergeboorte van Europa” via haar “Indo-Germaanse wortels” (wat de nazi’s nog “Arisch” hadden genoemd).

Bij de uitwerking van deze ideeën speelde het in mei ’68 opgerichte GRECE een fundamentele rol. Grece was de “denktank” van Nieuw-Rechts en ze bestaat nu nog steeds.

Een tweede belangrijke fase binnen de ontwikkeling van de Nouvelle Droite kwam er in de periode 1979-1983 toen men de idee van het “differentialisme” introduceerde.

Dit differentialisme hield in dat men “opkwam” voor de verscheidenheid aan “rassen” en culturen in de wereld. Met dat argument kwam men op tegen “vluchtelingenstromen” en “ontwikkelingshulp” en uiteraard “rassenvermenging”.

Dit kwam nog meer tot uiting in de periode 1984-1987 toen men overschakelde op het “derdewereld-isme” dat nog explicieter hulp aan de derdewereld verwierp omdat zulks de “culturen op deze planeet teveel zou gelijkmaken”.

De belangrijkste figuur, of zelfs dé figuur die de NOUVELLE DROITE belichaamde, was Alain de Benoist.

Alain De Benoist[5]

Eén figuur is dus onlosmakelijk verbonden met de Nouvelle Droite en dat is Alain De Benoist.

Hij was één van de oprichters van de GRECE en haar belangrijkste vertegenwoordiger. In zijn werk “Vu de Droite” uit 1977 vinden we o.a. volgende uitspraken: “450 miljoen Europeanen zijn de afstammelingen van dezelfde cultuur, van dezelfde bron. Hun voorvaders zijn de Indo-Europeanen” p.32 (wat de nazi’s Ariërs noemden of Indo-Germanen).

Ik citeer nu even, Professor Louis Vos historicus aan de KUL:

“De Franse Nouvelle Droite-beweging, waarin de vereniging GRECE (uitgesproken: Grèce: Groupement de Recherche et d'Etudes pour la Civilisation Européenne) met als belangrijkste ideoloog Alain de Benoist. GRECE wilde via een netwerk van basisgroepen, de uitgave van boeken en tijdschriften (zoals Nouvelle Ecole), en het opzetten van colloquia en conferenties in kringen van studenten, de dominerende linkse cultuur ondermijnen en vervangen door een rechtse visie op de samenleving. Ze wilde vooral drie axioma's van de heersende cultuur in vraag stellen: de universeel aanvaarde rechten van de mens, het streven naar sociale gelijkheid, en het taboe dat sinds 1945 rustte op fascisme en rechtse revolutie. Ze bood haar militanten een coherente doctrine waarvan het kernstuk was: “de ongelijkheid van de mensen.”


Hoofdstuk VI: Nieuw-Rechts en het Vlaams Blok[6]

Nieuw-Rechts en het rechtse deel van de Vlaamse Beweging voor het egmontpact

Na de Tweede Wereldoorlog was het politieke en ideologische klimaat in Vlaanderen een snelle opkomst van Rechts-radicale bewegingen allerminst gunstig gezind. De meeste bewegingen gingen ondergronds en verdwenen in de marginaliteit. Het partijpolitieke Vlaams-nationalisme had in de naoorlogse periode erg te leiden onder het odium van de collaboratie en dat gold uiteraard in exponentiële mate voor haar uiterst rechtse vleugel. Onder invloed van allerhande factoren waaronder de verscherping van de Koude Oorlog kwam er verandering in die situatie. Eerst kon het partijpolitieke Flamingantisme zich enigszins organiseren binnen de Volksunie en in haar marge was er plaats voor allerhande rechts-radicale formaties. Het was echter pas o.i.v. de verscherpte links-rechts tegenstellingen aan het einde van de jaren '60 dat er enigszins sprake was van een radicaal-rechts heropleven in Vlaanderen . Een belangrijke verklarende factor was de invloed van Nieuw-Rechts in Vlaanderen. Langzamerhand werden de kringen van nazi-nostalgici veelal verdreven uit het rechts-radicale spectrum en maakten ze plaats voor een generatie de oorlog amper bewust had beleefd. Op deze generatie ruste niet langer het odium van de collaboratie en ze kon probleemloos een nieuwe ideologie introduceren in het naoorlogse Vlaanderen. Zo was er het “Aktiecentrum Delta”, en schreef Roeland Raes Nieuw-Rechts georiënteerde bijdragen in het blad “Dietsland Europa”.

Een ander bewijs van de groeiende verspreiding van het Nieuw-rechtse gedachtegoed is de in 1976 opgerichte radicale studenten vereniging NSV (Nationalistische Studentenvereniging). Aanvankelijk bestond de NSV enkel in Antwerpen maar toen ook aan de andere Vlaamse universiteiten afdelingen werden opgericht, ontpopte het NSV zich tot een vormingscentrum dat een enorme impact had op een nieuwe generatie Vlaamsnationalisten.

In 1981 werd onder invloed van de NSV ook een eigen scholierenvereniging opgericht namelijk het Nationalistisch Jongstudentenverbond of NJSV. Dit creëerde de kaders waaruit een nieuwe generatie rechts-radicalen zou opstaan die een beslissende impact zouden hebben op het Vlaams Blok.

Die beslissende impact werd in de hand gewerkt door het Egmontpact dat in 1977 door de Volksunie ondertekend werd. Die ondertekening dreef de interne spanningen tussen de partij en haar rechts-radicale vleugel ten top. Het boegbeeld van die rechts-radicale vleugel was Karel Dillen die al in 1974 een “Vlaams-Nationale Raad” had opgericht die als drukkingsmiddel binnen de VU werd aanzien. In 1977 zag Dillen echter nog enkel heil in de oprichting van een nieuwe Rechts-Radicale partij.

De ideologische onderbouw ervan begon in datzelfde jaar vorm te krijgen op de maandelijkse conferenties van de Stichting Deltapers waar de thema’s van de Nouvelle-Droite ideologie behandeld werden en waar zelfs haar boegbeeld Alain de Benoist geregeld het woord voerde.

De versmelting van de Nieuw-Rechtse ideologie met het traditionele Rechts-radicale Vlaamsnationalisme kwam er onder invloed van twee politieke formaties, namelijk de Vlaams-Nationale Partij (VNP) van Karel Dillen en de Vlaamse Volkspartij (VVP) van Lode Claes. Dillen bleef trouw aan het oude Rechts-radicalisme dat verankerd was in een virulent Vlaamsnationalisme maar Claes zag meer heil in één breed conservatief front waar een aantal Nieuw-rechtse denkbeelden niet vreemd aan waren (o.i.v. Pauwels).

Beide bewegingen zouden voor de verkiezingen van december 1978 samen een kartel vormen onder de naam “Vlaams Blok”. Het resultaat van deze lijst was; dat enkel Karel Dillen werd verkozen en dat Claes de samenwerking opzegde.

Zijn beweging de VVP ging gedeeltelijk op in de VNP van Dillen en stierf voor het overige een stille dood. Een jaar later richtte Luk Pauwels; die voordien partijsecretaris was geweest bij de VVP, samen met zijn echtgenote Hildegonde de Bois het tijdschrift “Teksten, Kommentaren en Studies” (TeKoS) op.

Vanaf de jaren ’80 zou dit blad een enorme invloed uitoefenen op de ideologische transitie binnen het Vlaamse Rechts-radicalisme.


Hoofdstuk VII: Nieuw-Rechts als dominante ideologie binnen het Vlaams Blok

De impact van het Nieuw-Rechtse blad TeKos

TeKoS verdreef aan het begin van de jaren ’80 “Dietsland Europa” van het voorplan, en wierp zich op als de dominante denktank binnen Rechts-radicale Vlaams-nationalistische kringen. Op die manier begon de Nouvelle Droite aan een gestage opmars en dan vooral bij de jongere generaties en kaders van het Vlaams Blok. TeKoS werd een spreekbuis voor tal van intellectuelen die de Nouvelle Droite een eigen “Vlaams” gezicht wilden geven.

De basiselementen van de Nouvelle Droite bleven echter dezelfde, namelijk het ondergraven van het egalitarisme en het universalisme en het aanwijzen van het verlichtingsdenken als de voornaamste oorzaak van het culturele “verval”. Het palingenethische ultranationalisme dat zo kenmerkend was geweest voor het vooroorlogse fascisme, kreeg evenwel (getrouw aan de Nouvelle Droite) nu een Europese invulling. Er werd immers gesteld, dat er enkel een einde aan dit verval kon komen via de instauratie van een “Indo-Europees samenlevingsmodel”. Dit samenlevingsmodel kunnen we vergelijken met wat Julius Evola als de “traditionele samenleving” had omschreven, namelijk een samenleving met een strakke sociale hiërarchie waarbij de “inherente ongelijkheid” tussen de mensen centraal staat. Culturen worden eveneens omschreven als intrinsiek onverenigbaar. Daarom moet tussen de verschillende samenlevingen toch een scheiding blijven bestaan die enkel doorbroken mag worden in naam van het behoud van een onderling evenwicht door de “Rijksgedachte”. Vlaanderen wordt volgens deze visie geen federale deelstaat of onafhankelijke staat, maar maakt gewoon deel uit van het “Heel-Europese Rijk”.

Dit is de concrete ideologie, maar uiteraard wordt deze geheel getrouw aan het franse voorbeeld, uitgedragen via het concept van de “metapolitieke strijd”. TeKoS wil dus de bestaande maatschappij visie ondergraven en vervangen door een maatschappijvisie die de ongelijkheid tussen mensen beklemtoont. Nadat de dominante maatschappijvisie in de culturele bovenbouw is gewijzigd, ligt de politieke macht binnen handbereik. Vanaf haar ontstaan heeft TeKoS deze ideeën uitgedragen en groeide ze uit tot het belangrijkste ideologische richtsnoer voor Nieuw-Rechts in Vlaanderen. Haar grootste invloed oefende TeKoS uit op de eerste generaties jongeren die gevormd werden door de Nationalistische Studentenvereniging (NSV). Vele van die jongeren verdienden vervolgens hun politieke sporen binnen het Vlaams Blok. Zo schreef de latere voorzitter van het Vlaams Blok zijn thesis aan de VUB over het concept “metapolitieke strijd” binnen de Nouvelle-Droite.

Nieuw-Rechts en de electorale opkomst van het blok in perspectief

De invloed van Nieuw-rechts bleef echter niet beperkt tot deze jongere generatie. Haar invloed liet zich ook gevoelen binnen de meer traditionele kringen. Zo besteedde: “Dietsland Europa”, onder invloed van een nieuwe generatie jonge redacteurs meer aandacht aan de Nouvelle Doite dan voorheen. Alain de Benoist was zelfs gastspreker op het zilveren jubileum van Dietsland-Europa. Citaten van de Benoist waren ook niet vreemd aan een ideologisch manifest van Were Di uit 1985. Er werd zelfs een speciaal themanummer uitgegeven dat handelde over de hier reeds besproken Julius Evola. Het was echter vooral opvallend hoe het Nieuw-Rechtse gedachtegoed zich binnen het Vlaams Blok nestelde.

De impact van deze ideologische oriëntering kan niet losgekoppeld worden van de electorale doorbraak van het blok. Vlaanderen was daarmee zeker geen precedent in Europa, ook andere landen werden geconfronteerd met dit fenomeen. Het Vlaams Blok was aan het begin van de jaren ’90 immers niet langer slechts de partij van een aantal misnoegde Vlaamsnationalisten. Een nieuwe jonge generatie doordrongen van het Nieuw-Rechtse gedachtegoed, diende zich immers aan. Als grote voorbeeld voor deze jonge garde gold Jean-Marie Le Pens Front National in Frankrijk. Ze stonden een versmelting van Vlaamsnationalisme en Nieuw-Rechts radicalisme voor. Ouderdomsdeken en leidinggevende figuur Karel Dillen stimuleerde dit proces tot groot ongenoegen van sommige militanten die furieus opstapten en een nieuwe formatie vormden namelijk het “Nationalistisch Verbond”. Het was dit opstappen van een aantal traditionele Vlaamsnationalisten, dat de weg vrijmaakte voor de Nieuw-Rechtse jongere garde. Halfweg de jaren ’80 hadden Filip Dewinter (oud-NSV-preses) en Frank Vanhecke al de “Vlaams Blok Jongeren” opgericht. Het waren de VBJ die als allereerste op hun congres in 1987 het migrantenstandpunt verwoorden. De groep rond Dewinter en Vanhecke kreeg bovendien de steun van een oude getrouwe als Roeland Raes en wist op deze manier haar stempel te drukken op de ideologische onderbouw van het Vlaams Blok. Deze overgangsfase bereikte haar hoogtepunt met de machtsoverdracht van Karel Dillen ten bate van Vanhecke in 1995.

Deze nieuwe oriëntering die de nadruk legde op het “migrantenvraagstuk” bewerkstelligde de electorale doorbraak die zich vanaf het einde van de jaren ’80 en het begin van de jaren’90 aftekende.

Zo haalde het blok aanvankelijk amper 3% van de stemmen tijdens de parlements- en provincieraadsverkiezingen van 1987 en groeide dit aantal uit tot maar liefst 10,3 % in 1991. Het Blok ging in één klap van 2 naar 12 zetels waarvan er 5 gingen naar de jongere Nieuw-Rechtse generatie. In de parlementsverkiezingen van 1995 groeide het aantal vertegenwoordigers in de 4 wetgevende vergaderingen samen tot 31. Het grote breekijzer voor de verwezenlijking van dit rechts-radicale succes lag in het xenofobe anti-migrantenstandpunt,. Dit zat echter ingebed en was innig verweven met de oudere anti-Belgische Vlaams-nationalistische traditie. De helft van deze zitjes gingen opnieuw naar een groep jonge nieuwkomers. De hang naar een Rechts-radicale revolutie was het levendigste onder deze jongere verkozenen.

Naar de publieke opinie toe kwamen deze Nieuw-Rechtse wortels niet tot uiting. Het blok stelde zich op als een volwaardige populistische partij die er prat op ging als 'de stem van het volk' te fungeren. In wezen verwerpt het Vlaams Blok echter vanuit haar Nieuw-rechtse opstelling de liberale parlementaire democratie. En tracht ze via een soort metapolitieke Kulturkampf de legitimiteit ervan in vraag te stellen. Daarbij wordt een beroep gedaan op de ideologische steun van TeKoS en Dietsland Europa om de principes van liberalisme, egalitarisme en solidariteit te ondermijnen en uit te hollen.

Het Vlaams Blok valt dan ook binnen de rechts-radicale vleugel van de Vlaamse Beweging. In wezen beschouwt men het verdwijnen van België en de onafhankelijkheid van Vlaanderen als van ondergeschikt belang aan de vestiging van een exclusivistisch nationalistisch regime, dat het 'eigen volk eerst' zal plaatsen. Het enige geldige criterium voor het behoren tot de volksgemeenschap dat aanvaard wordt, is de afstamming. Deze samenleving wordt gebaseerd op het principe van het “organisch gegroeide leiderschap van een elite”. In de ogen van de meerderheid van deze rechts-radicale nationalisten is het Nieuw-Rechts dat als richtsnoer moet gebruikt worden bij de verwezenlijking van deze rechtse Nieuwe Orde.


--------------------------------------------------------------------------------

[1] KREBS (P.). Die Europäische Wiedergeburt. Tübingen, Grabert, 1982, pp.82-86.

[2] Op basis van GRIFFIN (R.). Interregnum or Endgame: Radical Right Thought in the “Post-fascist” Era. In: Journal of political Ideologies. August 2000. GRIFFIN (R.). Between metapolitics and apoliteia: the New-Right’s strategy for conserving the fascist vision in the “interregnum”. In: Modern & Contemporary France. Vol. 8, No. 1 (February 2000).

[3] Ibidem.

[4] GRIFFIN (R.). Europe for the Europeans: Fascist Myths of The European New Order 1922-1992. In: Brookes School of Business, Occasional Paper, Thamesman Press, 1994.

[5] VOS (L.). Rechts-Radicalisme. In: Nieuwe encyclopedie van de Vlaamse Beweging. Lannoo, Tielt, p. 2559.

[6] Dit volledige hoofdstuk is gebaseerd op: Ibidem. pp. 2559-2565.

vrijdag, oktober 28, 2005

Nieuw-rechts anti-oorlogscomité verleidt linkse intellectuelen - door Eric KREBBERS in De Fabel van de illegaal 35, juli/augustus 1999

"De Europeanen willen vrede", kopt de petitie van het Franse anti-oorlogscomité "Non a la guerre". Hoewel afkomstig uit nieuw-rechtse hoek, wist het comité ook veel handtekeningen binnen te halen van linkse kopstukken. De initiatiefnemers hopen aan geloofwaardigheid te winnen wanneer ze in één adem genoemd worden met linkse intellectuelen. Dat leek Voorpost-chef Marcel Rüter kennelijk ook wel wat.

Op 20 april stuurde Rüter daarom ongevraagd 2 stukken over de petitie tegen de Kosovo-oorlog naar de e-mail abonnees van het linkse discussieblad Konfrontatie. Door een technisch foutje van de redactie had het nieuw-rechtse kopstuk de hand weten te leggen op het e-mail adressenbestand het digitale blad.

Nieuwe ecologie

Het eerste stuk betrof een persbericht van het Franse comité, waarin beweerd wordt dat al ruim 400 vooraanstaanden en 40.000 anderen de petitie ondertekend hebben. Ook zouden er al 50 lokale comité's zijn opgericht en worden de eerste openbare manifestaties aangekondigd. Volgens het persbericht zouden de Amerikanen de oorlog opstoken tot grote woede van de vredelievende Europeanen. Het comité meent de enig overgebleven kracht tegen de oorlog te zijn, nu vrijwel alle gevestigde rechtse en linkse partijen ervoor zijn.

De petitie en het persbericht van het comité zijn geschreven door Laurent Ozon. Ozon is directeur van Nouvelle Écologie, de milieutak van de Franse nieuw-rechtse think tank GRECE die zeer nauwe banden onderhoudt met het Front National. GRECE probeert onder meer via de milieubeweging ouderwetse Blut-und-Boden ideeën opnieuw ingang te doen vinden. Ozon werkt daarbij overigens nauw samen met de engelse miljonair Goldsmith, die met zijn ultra-conservatieve ecologische ideeën een enorme invloed heeft in nieuw-rechtse kringen. In sommige gevallen treedt Ozon op als woordvoerder van Goldsmith.

Hoofdvijand Amerika

Met Ozons persbericht stuurde Rüter ook een artikel van Luc Pauwels mee. Pauwels is mede-oprichter van het Vlaams Blok en tegenwoordig chef van de Delta Stichting, de Belgische dochter van GRECE. Net als zijn Franse collega's ziet hij het "Amerikaans militair kolonialisme, dat hand in hand gaat met hun cultureel en economisch imperialisme" als de grootste vijand. De NAVO zou slechts "een Amerikaans instrument" zijn om "Europa onder voogdij te houden". Maar Pauwels is tegen de Franse petitie omdat hij NAVO-ingrijpen tegen de "communist Milosovic" toch wel toejuicht.

De petitie rept met geen woord over de Europese imperialistische belangen achter de oorlog. Nationalisme wordt niet als probleem aangewezen en er wordt overduidelijk geredeneerd vanuit "volkeren" en andere nieuw rechtse-concepten. Linkse thema's rond anti-racisme, vrouwenstrijd of uitbuiting worden gemeden, zoals bij nieuw-rechts gebruikelijk. Heel Europees nieuw-rechts ondertekende de petitie, maar ook veel bekende linkse intellectuelen, waaronder de Britse toneelschrijver Harold Pinter en de filmmaker Ken Loach ("Land and Freedom"). De lijst omvat verder ook communisten, anarchisten en groenen. Sommigen bleken niet op de hoogte van de herkomst van de petitie en streepten zwaar geschrokken hun handtekening door. Anderen hadden er echter geen moeite mee en herkenden zich helaas in de extreem-rechtse ideologie.

Samenwerking weigeren

Al in 1993 waarschuwde een groep van 40 beroemde Europese intellectuelen, zoals Umberto Eco, tegen het meewerken aan nieuw-rechtse projecten. "Al enige tijd proberen de ideologen van extreem-rechts ons te laten geloven dat ze veranderd zijn. Daarom zijn ze een grote verleidingscampagne begonnen richting democratische persoonlijkheden en intellectuelen, waaronder ook linkse. Slecht geïnformeerd of volledig onbewust van deze activiteiten hebben linksen artikelen ondertekend in nieuw-rechtse bladen. Met hun namen wil nieuw-rechts ons overtuigen dat ze werkelijk veranderd zijn." De groep kondigde aan om voortaan elke samenwerking met nieuw-rechts "te weigeren in bladen, boeken, radio en tv, of in bijeenkomsten die georganiseerd worden door personen die banden hebben met extreem-rechts".

Het anti-oorlogscomité heeft inmiddels de eerste manifestatie achter de rug en heeft ook een landelijke krant uitgebracht met 80.000 exemplaren. Behalve van Ozon en zijn kameraden staan er ook artikelen in van linksen. De bekendste is de Amerikaanse anarchist Noam Chomsky. Volgens de redactie heeft hij zelf toestemming voor publicatie gegeven. Gelukkig is er sinds kort ook een duidelijk linkse petitie in omloop, opgesteld door intellectuelen die de ruk naar rechts een halt willen toeroepen.

Met "nieuw rechts" tegen de globalisering? door Eric KREBBERS in De Fabel van de illegaal 31, oktober/november 1998

Artikel in het Frans: Avec la nouvelle droite contre la mondialisation?
Artikel in het Duits: Zusammen mit der Neuen Rechten gegen die Globalisierung?
Artikel in het Engels: Together with the New Right against globalisation?

Ze zijn solidair met de Indianen en voor culturele diversiteit. Ze willen af van het kapitalisme en de globalisering. En ze kennen hun rechtse én linkse klassieken. De intellectuele voorhoede van extreem-rechts lijkt zich te verzamelen rond het discussieblad Studie, Opbouw & Strijd (SOS). "Nieuw rechts" noemen ze zich, naar hun geestverwanten in vooral België en Frankrijk. Maar hoe nieuw zijn hun ideeën eigenlijk? Een analyse van de bijdragen van hoofdredacteuren Rüter en Veldman aan het recente zomernummer van SOS (nr. 13/14).

Nu het oude extreem-rechts à la Janmaat volledig ineen lijkt te storten, is in SOS een discussie gestart over de opbouw van een "nieuw" rechts. De extreem-rechtse denktank Voorpost en de Nederlandse Studenten Vereniging (NLSV) praten ook mee. "Nieuw rechts" richt zijn aandacht onder meer op de zwakke plekken van het "links-liberale gedachtegoed", zoals ze het zelf noemen. Men schurkt tegen allerlei linkse bewegingen aan en zoekt aanknopingspunten om aan de uitgangspunten van die bewegingen een extreem-rechtse draai te geven.

Rüter en Veldman citeren bijvoorbeeld om de haverklap en met een overduidelijk sardonisch genoegen twijfelachtige uitspraken van "links-liberale" opinieleiders en geven die een ereplaats in hun "nieuw rechtse" nationalistische ideologie. Zo spannen ze onder meer Ton Lemaire, Hans Koning, Albert Stol, Umberto Eco en Stella Braam voor hun karretje en laten hen ongewild het gelijk van "nieuw rechts" bevestigen. Maar met hoeveel zelfvertrouwen ze hun vernieuwingsproject ook presenteren, hoezeer ze ook hun best doen welbespraakt en 'linksig' over te komen, aan het eind van hun verhaal voelen Rüter en Veldman zich toch weer genoodzaakt terug te vallen op de oude vertrouwde "Blut und Boden"-ideologie om hun argumenten kracht bij te zetten.

Een culturele revolutie

Het "nieuw rechtse" kopstuk Rüter is een overtuigd aanhanger van de ideeën van Gramsci, de Italiaanse communist die jarenlang levend begraven was in de kerkers van de Italiaanse fascist Mussolini. Volgens Gramsci heeft een revolutie pas kans van slagen als ook de cultuur van een land fundamenteel verandert, als de "culturele hegemonie" van de elite doorbroken wordt.

Daartoe is een "culturele revolutie" nodig, en dat is precies wat Rüter voor ogen staat. Hij wil de "heersende links-liberale consensus" doorbreken. Die wordt ons opgelegd door "het grootkapitaal" en wordt georganiseerd door de staat. De hele maatschappij en ook ons denken moet volgens hem in de toekomst gebaseerd raken op zijn "nieuw rechts" nationalisme.

Rüter is tegen de "mondialisering" en sympathiseert bijvoorbeeld met de strijd tegen het Multilateraal Akkoord inzake Investeringen (MAI). Hij raadt zijn lezerspubliek zelfs aan om eens kennis te nemen van de radicaal-linkse campagne "MAI niet gezien!". Zijn kameraden van NLSV raakten zelfs zo enthousiast dat ze de anti-MAI homepage ongevraagd linkten aan die van henzelf. Rüter haalt Marx aan, die ooit neerpende dat de neiging tot mondialisering al in het kapitaal zelf besloten ligt. En het mondiale kapitalisme verkoopt ook cultuur, benadrukt hij. Het "koloniseert de verbeelding" en dat leidt tot een mondiale "uniformisering van de leefwijze" en een "ontworteling van collectieve identiteiten en traditionele culturen". Rüter wil dat de macht van "het grootkapitaal" wordt ingeperkt en pleit daartoe, net als de anti-MAI campagne, voor een "participatieve" of "directe democratie".

Rüter en Veldman ergeren zich vooral aan de cultuur van het "vooruitgangsdenken", waarmee alle wereldburgers door het kapitalisme bestookt worden. Veldman: "De meest fundamentele politieke scheidslijn loopt vandaag de dag niet meer tussen 'links' en 'rechts', maar tussen aan de ene kant de pleitbezorgers van de ongeremde economische groei, van de zogenaamde vooruitgang, zij die de mensen in eerste plaats zien als consument en de aarde als gebruiksvoorwerp, en aan de andere kant diegenen die zoals Rüter het formuleert 'de gehele kosmische levensruimte willen delen met dier, plant en materie, en haar onbeschadigd aan de komende generaties willen overdragen'."

Veldman verklaart zich solidair "met volkeren die een strijd voeren voor het behoud van de eigen identiteit en met al diegenen die zich verzetten tegen de vernietiging van flora en fauna, tegen de ongebreidelde macht en invloed van multinationale ondernemingen en tegen de internationale consumptiemaatschappij".

Indiaans nationalisme

De Noord-Amerikaanse Indianen staan hoog op de ranglijst van Veldmans troetelvolkeren. In zijn lange artikel "Indiaans nationalisme - de strijdbijl is nog niet begraven!", schetst hij uitgebreid de vernietiging van de "cultuur en identiteit" van de "autochtone volkeren" van Amerika. Die wordt volgens hem veroorzaakt door de "massale instroom van vreemdelingen, die aan de cultuur en religie van de inheemse bevolking geen boodschap hebben". Veldman stelt de christelijke cultuur en de vooruitgang verantwoordelijk voor al het onrecht dat de Indianen is aangedaan. Hij citeert graag de bekende Indiaanse schrijver Vine Deloria Jr., die niets meer met het christendom, het kapitalisme of linkse solidariteit te maken wil hebben. Dat zou allemaal maar import zijn. "De meeste Indianen zijn nationalisten. Dat wil zeggen dat ze zich in de eerste plaats bezorgd maken over de ontwikkeling en bestendiging van de stam", heeft Deloria Jr. eens gezegd.

Net als veel linksen neemt Veldman neemt het op voor de Indiaanse activist Leonard Peltier, die al 23 jaar onschuldig gevangen zit. En hij maakt ook flink propaganda voor de Nanai Notes, een blaadje van de Indianen-solidariteitsbeweging in Nederland. Met "nieuw rechts" wil Veldman mee profiteren van de sympathie waarop Indianen hier kunnen rekenen. "Het onlogische is dat men de eigenheid en identiteitsbeleving wel looft en prijst als het over haast volledig uitgestorven en uitgeroeide minderheden gaat of over absoluut 'ongevaarlijke' mini-volkeren, maar diezelfde waarden onmiddellijk verdacht maakt en verkettert als ze een strijdbaar nationalisme voeden bij een wat groter volk", aldus Veldman. Die gemakshalve over het hoofd ziet dat de geschiedenisboeken vol staan met "minderheden" die uitgeroeid werden, juist door een "wat groter volk" met zo'n "strijdbaar nationalisme".

Spirituele genocide

Maar Veldman heeft meer pijlen op zijn boog. Hij probeert zijn "strijdbaar nationalisme" ook te verkopen via de ideeën van Trudell, de invloedrijkste Indiaanse leider uit de jaren 70. Die haatte het christendom, en zag het als een "spirituele genocide waarvan het blanke volk zelf eerst het slachtoffer werd". Dat gebeurde volgens Trudell in de Middeleeuwen, nog voordat het geloof naar Amerika werd geëxporteerd. "Onze eigenheid" zou toen onderdrukt zijn, precies zoals later bij de Indianen. Dus wanneer Veldman nu uitroept: "De Indiaanse strijd is onze strijd!", dan bedoelt hij dat letterlijk. Net als de Indianen moeten Nederlanders hun "eigenheid" terugvinden en "in de eerste plaats nationalisten" worden.

Iemand die zich ook voor de Indianen inzet, is de linkse activiste Stella Braam. In haar boek "Stemmen van de Aarde" schreef ze onder meer: "De grond is de basis van het bestaan. Deze bewaart de wortels van hun beschaving en de heilige plaatsen van de voorouders." Dat deed Veldman vanzelfsprekend watertanden. "Gezien het feit dat zoveel goedbedoelende mensen de cultuur en levensbeschouwing van inheemse volkeren blijkbaar intrinsiek als waardevol beschouwen is het verbazingwekkend dat Europeanen die zich op hun beurt eveneens afzetten tegen het westerse vooruitgangsdenken en die vaak terug op zoek gaan naar de eigen culturele wortels en identiteit vaak op zoveel argwaan en weerstand kunnen rekenen van diegenen die hun waarden juist zeggen te delen."

Voor-christelijke beschavingen en religies mogen op grote interesse van "nieuw rechts" rekenen. Onderzoekers als Koenraad Logghe speuren in oude geschriften naar tekenen van die vermeende blanke "eigenheid". Logghe schrijft zelf ook wel eens in SOS en in het zomernummer staat een lovende recensie van zijn nieuwste boek "De Graal: tussen heidense en christelijke erfenis". Aanvankelijk was de New Age-uitgeverij Ankh Hermes van plan het boek op de Nederlandse markt te brengen, maar zag daar vanaf nadat de kritische New Age-watchers van SIMPOS Logghe's "nieuw rechtse" signatuur hadden onthuld. "Nieuw rechts" haakt met dit soort onderzoek overigens ook aan bij de groeiende beweging van New Agers die geïnteresseerd zijn in de "Oude Noordse Tradities", een potentiële achterban.

Een feodaal ideeëngoed

Hoe nieuw is "nieuw rechts"? Het ouderwetse botte racisme lijkt op het eerste gezicht van de baan. Veldman verklaart zich zelfs solidair met inheemse volkeren, zolang ze niet hierheen komen. Hij zegt ook niets te voelen voor de "blinde solidariteit met blanken elders in de wereld" waar extreem-rechts zich vaak aan overgeeft. Toch blijkt er uiteindelijk weinig nieuws onder zon. "Nieuw rechts" blijft terug verlangen naar een mythisch verleden van vóór "de beschaving", waarin iedereen zijn door de natuur voorgeschreven plek kende. Een gouden feodale tijd waarin "volkeren" nog etnisch zuiver waren.

Volgens Rüter is de mens van nu "ontworteld" en afgesneden van zijn "natuurlijke oorsprong", de "organische gemeenschap". "Mensen, waar ze ook zijn en waar ze ook leven, zijn met een land, een stuk aarde verbonden, hetgeen ze als hun eigen aanzien; zij zijn bereid, voor het behoud van onafhankelijkheid en integriteit ervan te vechten." Rüter gelooft ook in "een zelfverdedigingsrecht en -plicht op het niveau van de verschillende natuurlijke gemeenschappen waarvan ieder mens deel uitmaakt, te beginnen met het gezin. Het is de drang naar behoud van etnische en culturele diversiteit, tegen de verschraling, tegen nivellering en tegen monolithische structuren." En zo loopt Rüters "nieuw rechtse" nationalisme ook weer uit op een simplistisch biologisch racisme. Want, aldus de SOS-redacteur, "als sociaal levend wezen bezit de mens een instinctieve dispositie, een aanleg zich met diegenen te identificeren die hem gelijkend zijn."

De "nieuw rechtse" schrijfsels tonen de kwetsbaarheid aan van een onscherp geformuleerd, en door crisis aangetast links ideeëngoed. Om ze in hun straatje te passen hoeven Rüter en Veldman de citaten van de linkse 'opinionleaders' helaas niet eens te verdraaien of uit hun context te lichten. Bij het huidige gebrek aan een duidelijk geformuleerd links alternatief is het niet ondenkbaar dat "nieuw rechts" straks een grote aantrekkingskracht gaat uitoefenen op een nieuwe generatie activisten.

Daarom moeten linkse activisten goed aangeven waarom ze precies tegen de globalisering protesteren. En waaraan ze denken als ze voor culturele diversiteit opkomen. Hopelijk niet aan de statische, door het verleden en de natuur bepaalde volkse "eigenheid" van "nieuw rechts". Een denkwijze waarbij degene wiens voorouders ergens al het langst zouden wonen, het meeste recht van spreken krijgt en zijn cultuur en politiek aan alle anderen kan opdringen.

Linkse activisten zouden moeten streven naar samenlevingsvormen die kunnen veranderen en waaraan ook alle nieuwkomers bijdragen. Het zou links moeten gaan om het ontwikkelen van autonome internationalistische strijdculturen. Want links is niet tegen een globalisering van de solidariteit of tegen een mondiale uitwisseling van culturen en ideeën. En zeker niet tegen "de vooruitgang". Het gaat er alleen om in welke richting we "vooruit" gaan en wie dat bepaalt.

maandag, oktober 10, 2005

NIEUW RECHTS IN VLAANDEREN. Het gedachtegoed van het Nieuw Rechtse tijdschrift ‘Teksten, Kommentaren en Studies’ - scriptie door Sofie DELPORTE

Scriptie voorgelegd aan de Faculteit Letteren en Wijsbegeerte,
voor het behalen van de graad van
Licentiaat in de Geschiedenis.
Academiejaar: 2001-2002
Universiteit Gent
Promotor: Prof. Dr. Bruno De Wever






Dankwoord

Inleiding

DEEL I: Wat is Nieuw Rechts?
1. De vertegenwoordigers van Nieuw Rechts
1.1 Inleiding
1.2 De Nouvelle Droite in Frankrijk
1.2.1 De voorgeschiedenis van GRECE: een beknopt overzicht
1.2.2 Het ontstaan en de ontwikkeling van GRECE
1.3 Een eerste analyse van TeKoS
1.3.1 Het ontstaan
1.3.2 De activiteiten
1.3.3 De redactie en medewerkers
1.3.4 De veranderende vormgeving
2. Een eerste omschrijving van Nieuw Rechts
2.1 De afwijzing van een ideologisch kader
2.2 Rechts, ‘Nieuw’ Rechts en ‘Oud’ Rechts

DEEL II: Het Nieuw Rechtse gedachtegoed
1. Het uitgangspunt
1.1 De cultuurcrisis van de Westerse beschaving
2. De kritiek van Nieuw Rechts
2.1 Het anti-egalitarisme
2.2 De afwijzing van de monotheïstische godsdiensten
2.2.1 Het totalitaire karakter van de monotheïstische religies
2.2.2 De afwijzing van het joods-christendom
2.2.3 De afwijzing van de Islam
2.3 De afwijzing van het liberalisme en het communisme
2.3.1 Het liberalisme en het communisme: twee gelijkaardige ideologieën
2.3.2 De afwijzing van het communisme
2.3.3 De afwijzing van het liberalisme
2.4 De afwijzing van het multiculturalisme
3. Het tegenproject van Nieuw Rechts
3.1 Een nominalistische wereldbeschouwing
3.2 Le droit à la différence
3.2.1 ‘Le droit à la différence’ als tegenpool van het egalitarisme
3.2.2 ‘Le droit à la différence’ van elk volk
3.2.3 ‘Le droit à la différence’ van elk individu


3.3 Een organische samenleving
3.3.1 De organische samenleving van Nieuw Rechts
3.3.2 De nood aan verworteling en traditie
3.3.3 De noodzakelijke elite
3.3.4 De staat in een organische samenleving
3.3.5 De economie in een organische samenleving
3.4 Onze Indo-europese erfenis
3.4.1 Onze Indo-europese erfenis als antwoord op de Westerse cultuurcrisis
3.4.2 Onze Indo-europese erfenis volgens Nieuw Rechts
3.5 Het Nieuw Rechtse heidendom
3.5.1 Het heidendom: een inleiding
3.5.2 De Noordse traditie
3.5.3 Het heidendom volgens Nieuw Rechts
3.6 De Europese rijksgedachte
3.6.1 De focus op Europa
3.6.2 De rijksgedachte
3.6.3 De Europese rijksgedachte vandaag
3.7 Ecologische bewogenheid
3.7.1 De ecologische bewogenheid als onderdeel van het Nieuw Rechtse gedachtegoed
3.7.2 Een radicaal revolutionair ecologisme?
3.7.3 De ecologische bewogenheid: een conservatief thema
4. De tactiek van Nieuw Rechts
4.1 De metapolitieke strategie
4.1.1 Het gedachtegoed van Gramsci
4.1.2 Het metapolitieke concept van Nieuw Rechts
4.1.3 De hegemonie van links
4.1.4 De metapolitieke strijd
4.1.5 De Franse Revolutie en de Vlaamse beweging: twee voorbeelden van een geslaagde metapolitieke operatie
5. Capita Selecta
5.1 Ontwikkelingshulp
5.2 Gezin en opvoeding
5.3 Wetenschap
5.4 De monarchie






DEEL III: Nieuw Rechts in een breder perspectief
1. Nieuw Rechts en de conservatieve revolutie
1.1 De conservatieve revolutie: een inleiding
1.2 De conservatieve revolutie in de Weimarrepubliek
1.2.1 De focus op de Weimarrepubliek
1.2.2 De situatie voor de eerste wereldoorlog
1.2.3 De impact van wereldoorlog I en het mentale klimaat in het interbellum
1.2.4 De conservatieve revolutie: een indeling
1.2.5 De conservatieve revolutie versus het nazisme
1.3 Nieuw Rechts een erfgenaam van de conservatieve revolutie? Een kort overzicht
1.3.1 De conservatieve revolutie: een voorloper van Nieuw Rechts?
1.3.2 De verwantschap tussen Nieuw Rechts en de conservatieve revolutie: een kort overzicht
2. Nieuw Rechts en de Vlaamse beweging
2.1 Nieuw Rechts en de band met de radicaalrechtse traditie in de Vlaamse beweging
2.1.1 Is Nieuw Rechts radicaalrechts?
2.1.2 De inbedding in de Vlaamse beweging: de voorgeschiedenis van TeKoS
2.1.3 De inbedding in de Vlaamse beweging: de Vlaamsgezinde achtergrond van enkele redacteurs van TeKoS
2.2 De visie van TeKoS op de Vlaamse beweging
2.2.1 De aandacht voor de Vlaamse beweging
2.2.2 De Vlaamse beweging volgens Nieuw Rechts: volksgericht en heelnederlands
2.2.3 De visie op het rechts-radicalisme in de Vlaamse beweging tijdens het interbellum en de tweede wereldoorlog
2.2.4 De visie op de Vlaamse beweging na de tweede wereldoorlog en nu

Besluit

Bibliografie

Bijlagen (pdf 75 kb)
1. Overzicht van alle artikels in Tekos per auteur
2. Statutaire doelstellingen van de Delta-Stichting vzw





Dankwoord

Mijn oprechte dank gaat uit naar mijn promotor professor dr. Bruno De Wever voor de uitstekende begeleiding bij het onderzoek en het schrijven van deze licentiaatsverhandeling.

Verder gaat mijn dank uit naar mijn ouders die mij deze studie lieten aanvatten.









Inleiding

Vlaanderen wordt de laatste jaren geconfronteerd met een gestage opgang van radicaalrechts. In 1999 behaalde het Vlaams Blok 15,5% van de stemmen voor het Vlaams parlement en in 2000 veroverde het in de gemeenteraadsverkiezingen in Antwerpen zelfs 33% van de stemmen. Naast dit populistische rechts-radicalisme bestaat er in Vlaanderen ook een meer intellectuele rechts-radicale strekking, het zogenaamde Nieuw Rechts. De belangrijkste spreekbuis van deze denkrichting is het in 1979 opgerichte tijdschrift ‘Teksten, Kommentaren en Studies’ of ‘TeKoS’. Dit tijdschrift refereert in zeer sterke mate aan de Nouvelle Droite beweging in Frankrijk, waarvan de vereniging GRECE de belangrijkste vertegenwoordiger is en Alain de Benoist de voornaamste ideoloog. Voor Nieuw Rechts staat niet de partijpolitieke actie centraal, maar wel de metapolitieke strijd of de strijd op cultureel niveau. Het wil de rechts-radicale ideeën op het culturele terrein tot dominant paradigma maken. Volgens Louis Vos bepaalde TeKoS in de loop van de jaren ’80 en ‘90 steeds meer de ideologische oriëntering van het rechts-radicalisme in Vlaanderen. Het tijdschrift ontwikkelde zich tot het belangrijkste ideologische referentiepunt voor de nieuwe radicaalrechtse elite. Het zou onder meer de Vlaams Blok kaderleden van een jongere generatie sterk aanspreken.[1] Ook Marc Spruyt heeft er in enkele artikels al op gewezen dat het Blok het belang van de metapolitieke strijd erkent en dat het een inspanning doet om het Nieuw Rechtse gedachtegoed bij zijn leden bekend te maken.[2] Verschillende redacteurs van TeKoS zijn overigens ook actief in het Vlaams Blok. De invloed van Nieuw Rechts kan het Vlaams Blok een grotere respectabiliteit verlenen door het programma een onderbouwde doctrine en nieuwe thema’s te verlenen. Ondanks de toenemende invloed van deze strekking in het radicaalrechtse milieu is Nieuw Rechts in Vlaanderen nog nauwelijks bestudeerd.

Hoewel het oorspronkelijk de bedoeling was om de Nieuw Rechtse invloed in het Vlaams Blok programma te onderzoeken, ben ik van deze probleemstelling afgestapt. Het uitwerken van een ideologisch kader van Nieuw Rechts nam meer tijd in beslag dan verwacht door het feit dat er nog maar weinig diepgravend onderzoek is verricht naar het Nieuw Rechtse gedachtegoed. Er waren reeds twee thesissen geschreven over Nieuw Rechts in Vlaanderen: Patrick Commers, De Conservatieve Revolutie in Vlaanderen. Een kritische analyse van het Nieuw Rechtse tijdschrift Teksten, Kommentaren en Studies (KUL, 1997, 167p.) en Patrick Rentmeesters, Nieuw rechts in Vlaanderen: een onderzoek naar de doorstroming van de Nieuw Rechtse ideologie in het Vlaams Blok (VUB 1994, 169p.) Het overzicht dat in beide werken van het Nieuw Rechtse ideeëngoed werd gegeven, bleek echter te weinig systematisch en niet voldoende diepgravend te zijn.

Ik heb er dan ook voor geopteerd de Nieuw Rechtse ideologie diepgaand uit te werken en meer bepaald na te gaan welke ideeën door Nieuw Rechts verdedigd worden, welke redeneringen er achter schuilen en wat de onderlinge verbanden tussen de verschillende thema’s zijn. In tweede instantie heb ik dit gedachtegoed willen plaatsen in een breder historisch kader door de band met de conservatieve revolutie en de plaats van Nieuw Rechts binnen de Vlaamse beweging te onderzoeken.

In het eerste deel van deze thesis wordt een omschrijving gegeven van wat verstaan wordt onder ‘Nieuw Rechts’. Het gaat daarbij specifiek om de Nieuw Rechtse beweging zoals die in de loop van de jaren ’70 op de voorgrond trad met de doorbraak van de Nouvelle Droite in Frankrijk en de oprichting van het Nieuw Rechtse tijdschrift TeKoS in Vlaanderen. Nieuw Rechts in Vlaanderen refereert in belangrijke mate aan de Franse Nouvelle Droite zoals die wordt voorgestaan door Alain de Benoist en de vereniging G.R.E.C.E. Daarom wordt in eerste instantie de Nouvelle Droite beweging in Frankrijk besproken. Vervolgens wordt een eerste beeld geschetst van het tijdschrift TeKoS. Na deze bespreking van de vertegenwoordigers, wordt een eerste omschrijving gegeven van wat Nieuw Rechts in feite inhoudt.

In het volgende deel wordt het gedachtegoed van Nieuw Rechts grondig uitgewerkt. Het opstellen van een samenhangend ideologisch kader, die de belangrijkste krachtlijnen van Nieuw Rechts omvat, was het belangrijkste onderdeel van dit thesisonderzoek en vergde ook de meeste tijd. Het opstellen van een dergelijk kader was immers niet zo evident omdat er geen afgelijnd, allesomvattend coherent ideologisch corpus van Nieuw Rechts bestaat. De onderzoeker van Nieuw Rechts is aangewezen op niet gebundelde artikels en publicaties van personen, verenigingen en tijdschriften die tot het Nieuw Rechtse kamp kunnen worden gerekend. Er bestaat verder ook zeer weinig secundaire literatuur over deze ideologische stroming. De literatuur die bestaat, is vaak ideologisch gekleurd en bovendien is de uitwerking van het gedachtegoed vaak oppervlakkig en niet systematisch. Het ideologisch kader dat in deze thesis wordt gegeven, is gebaseerd op inzichten van derden en eigen inzichten en dus voor discussie vatbaar. De grenzen tussen de verschillende thema’s zijn artificieel en zeker niet absoluut. Het ideologisch kader is opgesteld aan de hand van publicaties van Nouvelle Droite ideoloog Alain de Benoist, een honderdtal artikels uit het Nieuw Rechtse tijdschrift TeKoS (1979-2001), enkele uitgaven uit de TeKoS-reeks, werken van redacteurs of sympathisanten van TeKoS en secundaire literatuur over Nieuw Rechts en de Nouvelle Droite. Het belangrijkste, want meest genuanceerde secundaire werk over de Nouvelle Droite is dat van P.A. Taguieff, Sur la nouvelle droite: jalons d’une analyse critique (Paris, Descartes, 1994, 425p.). De gegevens over de Nieuw Rechtse ideologie die zijn overgenomen uit secundaire literatuur stemmen overeen met informatie die kan teruggevonden worden in Nieuw Rechtse publicaties. De voetnoten in de tekst verwijzen naar de publicatie waarin het standpunt en/of het discours over een bepaald aspect van de Nieuw Rechtse ideologie het best is uitgewerkt of samengevat. Het spreekt voor zich dat niet alle werken kunnen vermeld worden waarin dezelfde ideeën werden teruggevonden.

Het ideologisch schema werd onderverdeeld in vijf grote delen: het uitgangspunt van Nieuw Rechts, de kritiek van Nieuw Rechts op het hedendaagse Westerse bestel, het Nieuw Rechtse tegenproject, de strategie of de manier waarop dit project moet worden gerealiseerd en ten slotte wordt ook aandacht besteed aan enkele ethische en sociale standpunten van Nieuw Rechts. Het was de bedoeling de concrete ideeën en stellingnames van Nieuw Rechts weer te geven en het discours dat wordt opgebouwd om die standpunten te verdedigen en te legitimeren. Nieuw Rechts gebruikt veelvuldig elementen uit het ideeëngoed van tal van wetenschappers, filosofen, sociologen, antropologen,… om het eigen gedachtegoed te ondersteunen. Het geheel aan auteurs waar in Nieuw Rechtse publicaties naar wordt verwezen, is zeer heterogeen, maar verschillende onder hen zouden zich waarschijnlijk verzet hebben tegen een dergelijke vorm van recuperatie of het oneens zijn met bepaalde andere standpunten van Nieuw Rechts. Het was in het kader van deze thesis echter niet de bedoeling in te gaan op de talrijke inspiratiebronnen waar Nieuw Rechts zich op beroept.

In het derde deel van deze thesis wordt Nieuw Rechts in een breder perspectief geplaatst door een aantal voorlopers te belichten. Meer bepaald wordt de band met de conservatieve revolutie en de plaats van Nieuw Rechts binnen de Vlaamse beweging onderzocht. De situering van het Nieuw Rechtse gedachtegoed binnen de Vlaamse beweging en het overzicht van de band met de conservatieve revolutie zijn gebaseerd op literatuurstudie en artikels uit TeKoS. Beide vraagstellingen waren als dusdanig nog niet gethematiseerd. De conservatieve revolutie wordt vaak aangehaald als ‘voorloper’ van Nieuw Rechts, maar deze stelling wordt louter geponeerd en niet uitgewerkt. Nieuw Rechts zelf refereert vaak aan de conservatief-revolutionaire stromingen in het interbellum in de Weimarrepubliek. Er wordt dan ook een kort overzicht gegeven van deze conservatieve tegenbeweging. Daarna wordt nagegaan of Nieuw Rechts kan beschouwd worden als een erfgenaam van deze conservatieve revolutie. Ook de verhouding van Nieuw Rechts ten opzichte van de Vlaamse beweging was nog niet geanalyseerd. Het overzicht van de plaats van Nieuw Rechts in de Vlaamse beweging is opgesplitst in twee delen. Ten eerste wordt geanalyseerd of en op welke manier Nieuw Rechts ingepast kan worden in de rechts-radicale traditie binnen de Vlaamse beweging. Vervolgens wordt een overzicht gegeven van de houding van Nieuw Rechts tegenover de Vlaamse beweging. Voor dit hoofdstuk heb ik uitgebreid gebruik gemaakt van de Nieuwe Encyclopedie van de Vlaamse Beweging.

Men kan waarschijnlijk ook de Action Française en het katholieke corporatisme beschouwen als voorlopers van Nieuw Rechts. In het kader van dit thesisonderzoek moest echter een keuze gemaakt worden. De keuze voor de conservatieve revolutie en de Vlaamse beweging is ingegeven door de overweging dat deze beide bewegingen de grootste invloed hebben uitgeoefend op Nieuw Rechts. TeKoS zelf besteedt bovendien nauwelijks of geen aandacht aan de Action Française en het katholieke corporatisme.

Tot slot nog enkele praktische opmerkingen. Tot het nummer 42 (1985) kreeg elk artikel in TeKoS een cijfercode dat naar een indeling in tien rubrieken verwees die op hun beurt verder waren onderverdeeld. Het was de bedoeling de nummers uit elkaar te halen en de artikels per onderwerp te ordenen volgens de cijfercode. Dit is de reden waarom voor de artikels tot 1985 in deze thesis geen paginering wordt vermeld. Tot 1999 hanteerde TeKoS de progressieve spelling. In citaten wordt deze spelling dan ook overgenomen. In de bibliografie zijn enkel de artikels uit TeKoS opgenomen waar in de voetnoten naar verwezen wordt. Als bijlage is een lijst opgenomen van alle artikels die gepubliceerd zijn in Tekos, geordend per auteur.








[1] L. Vos, ‘Rechts-radicalisme’, in: R. De Schrijver e.a. (eds.), De Nieuwe Encyclopedie van de Vlaamse Beweging, Tielt Lannoo, 1998 (CD-rom)
[2] M. Spruyt, ‘Antonio Gramsci, leermeester van het Vlaams Blok’, De Hoogste Tijd, VIII, 1995, 3, pp.7-17
M. Spruyt, ‘Le Vlaams Blok et la Nouvelle Droite. Le détournement de Gramsci’, in: LE PAIGE Hugues (ed.), Le désarroi démocratique. L’extrême droite en Belgique, Bruxelles, Labor, 1995, pp.165-181




DEEL I: Wat is Nieuw Rechts?

1. De vertegenwoordigers van Nieuw Rechts

1.1 Inleiding

De wortels van Nieuw Rechts, zoals het de dag van vandaag bestaat, liggen in Frankrijk. Daar ontstond in de tweede helft van de jaren ’60 de zogenaamde Nouvelle Droite beweging met de oprichting van de culturele vereniging GRECE (Groupement de Recherche et d'Etudes pour la Civilisation Européenne), met als belangrijkste ideoloog Alain de Benoist. In Vlaanderen werd in 1979 het tijdschrift ‘Teksten, Kommentaren en Studies’ opgericht dat beschouwd kan worden als de belangrijkste vertegenwoordiger van Nieuw Rechts bij ons. Nieuw Rechts wil de ideologische en methodologische basis van radicaalrechts hernieuwen. Belangrijk is dat deze beweging geen politieke ideologische stroming is, maar in de eerste plaats een cultuur-ideologische. Ze wil een nieuwe (rechtse) collectieve mentaliteit scheppen en heeft niet de bedoeling zich partijpolitiek te profileren. Nieuw Rechts gaat er immers van uit dat men eerst de macht moet verwerven op het culturele niveau voor men de macht kan grijpen op het politieke vlak (het metapolitieke concept van Gramsci). Vandaag de dag wordt dit culturele niveau gedomineerd door links, met in de ogen van Nieuw Rechts uiterst nefaste gevolgen. Ze wil deze linkse hegemonie breken en een rechtse maatschappijvisie algemeen ingang doen vinden via een metapolitieke strategie die onder meer gevoerd wordt door de uitgave van boeken en tijdschriften en het organiseren van colloquia.

TeKoS refereert in belangrijke mate aan de Nouvelle Droite beweging in Frankrijk. Vanaf het nummer 7-8 (1980) van TeKoS staat het logo van GRECE op de voorpagina en wordt vermeld dat het tijdschrift wordt uitgegeven “in samenwerking met de Groupement de Recherche et d’Etudes pour la Civilisation Européenne (G.R.E.C.E.), Parijs”. Volgens Luc Pauwels is de wereld- en levensbeschouwing van GRECE “volledig gelijklopend” met die van TeKoS.[3] De vermelding verdwijnt vanaf het nummer 55 uit 1989, maar het logo blijft gehandhaafd. Er worden ook nog steeds op geregelde tijdstippen artikels gepubliceerd van Alain de Benoist en op de colloquia van TeKoS is hij een graag geziene gastspreker. Om deze reden wordt in deze thesis eerst kort aandacht besteedt aan deze Franse beweging.

1.2 De Nouvelle Droite in Frankrijk

1.2.1 De voorgeschiedenis van GRECE: een beknopt overzicht

Veel van de personen die actief zijn en waren in GRECE, maakten deel uit van het militante rechts nationalistische milieu in Frankrijk.[4] Na het trauma van de tweede wereldoorlog groepeerde dit rechts zich opnieuw naar aanleiding van de onafhankelijkheidsstrijd van Algerije. Rechts had zich het behoud van de Franse kolonie tot doel gesteld, maar de campagne draaide uit op een mislukking. In juli 1962 werden de akkoorden van Evian ondertekend waardoor de onafhankelijkheid van Algerije een feit was. In een referendum sprak de overgrote meerderheid van de bevolking (90,7%) zich uit voor de onafhankelijkheid van de kolonie. Dit was een kaakslag voor rechts dat van de strijd tegen de onafhankelijkheid zijn hoofdthema had gemaakt. Dit fiasco van rechts zou een belangrijke impuls betekenen voor het tot stand komen van de Nouvelle Droite.[5] Het FEN speelde daarin een belangrijke rol. Deze Fédération des Etudiants Nationalistes was in 1960 opgericht, nadat het zich had afgescheurd van de Union Nationale des Etudiantes de France (UNEF) uit onvrede met diens eis voor een onafhankelijk Algerije.[6] In deze vereniging van nationalistische studenten en intellectuelen vonden verschillende van de toekomstige stichters van GRECE elkaar, waaronder Alain de Benoist en Pierre Vial.[7] Het FEN voerde op legale wijze strijd voor ‘Algerije Frans’, onder meer via ‘Cahier universitaires’, het tijdschrift van de groep. Het kantte zich tegen het egalitarisme (wat zich vertaalde in een sterk koloniaal racisme), was anticommunistisch en antichristelijk, Europees gericht en pleitte voor solidariteit tussen de blanke volkeren. Tevens werd sterk de nadruk gelegd op de nood aan een onderbouwende doctrine voor rechts.[8] Deze thema’s zullen later ook terug te vinden zijn in het gedachtegoed van de Nouvelle Droite. Dominique Venner speelde in de hergroepering van rechts eveneens een belangrijke rol. In 1962 schreef hij, naar aanleiding van het verlies van Algerije als Franse kolonie, het manifest “Pour une critique positive”. Hij legde daarin enerzijds de nadruk op de nood aan vernieuwing van de doctrine en anderzijds pleitte hij voor de aanpassing van de strategie door te focussen op het ideologisch en culturele vlak in plaats van op het politieke.[9] Dit pleidooi voor reflectie over de doctrine en de strategie was ‘revolutionair’ in het toenmalige Franse radicaalrechtse milieu dat gedomineerd werd door anti-intellectualisme en ‘mannen van de actie’ die niet gediend waren met abstracties. Deze rehabilitatie van de theoretische reflectie, evenals Venners pleidooi voor een culturele strijd, zou een grote invloed uitoefenen op de Benoist en de latere stichters van GRECE. In het manifest van Venner lagen reeds de fundamenten vervat van wat later de Nouvelle Droite werd genoemd. Deze oproep tot kritische analyse en eenheid van doctrine werd ook uitgedragen door ‘Jeune Europe’, een rechtse en Europees gerichte vereniging, die het jaar daarvoor was opgericht door Jean Thiriart (1922-1992).[10]

Het pleidooi voor een nieuwe theoretische fundering werd verspreid en in praktijk gebracht door het tijdschrift ‘Europe Action’. Dit blad was in 1963 door Dominique Venner opgericht. Alain de Benoist (pseudoniem Fabrice Laroche) was één van de belangrijkste medewerkers.[11] ‘Europe Action’ verdedigde een ‘neo-nationalisme’ dat gekenmerkt werd door een Europese visie en het differentialisme of het respect voor de etnische en culturele diversiteit (en dus het afwijzen van elk universalisme). Volgens Duranton-Crabol was deze Europese visie het directe gevolg van het Algerije debacle. De onafhankelijkheid van Algerije had verschillende nationalisten ervan overtuigd dat de nationalistische dimensie veranderd was: men moest de subversie niet bestrijden in een verzwakt Frankrijk, maar in gans Europa.[12] Dit ‘neo-nationalisme’ was gebaseerd op een ‘biologisch realisme’ wat de verheerlijking inhield van het sociaaldarwinisme en racisme legitimeerde. ‘Europe Action’ verdedigde de superioriteit van het Westen. Het universalisme werd afgewezen omdat het deze superioriteit ontkende. Het tijdschrift wees ook het christendom af omdat de Europese beschaving in oorsprong heidens zou zijn en mentaal ‘gekoloniseerd’ werd door het joods-christendom.[13] Deze onderwerpen (het differentialisme, de Europese focus, het antichristendom) zouden later ook terug te vinden zijn in het ideeëngoed van GRECE. Het belang van ‘Europe Action’ lag ook in het feit dat het “le pont entre deux générations” vormde. Het blad bracht jonge militanten en de oudere rechtse generatie samen.[14] In januari 1966 werd vanuit het tijdschrift de politieke partij Mouvement Nationaliste de Progrès (MNP) opgericht. In de loop van hetzelfde jaar veranderde de partij haar naam in Rassemblement Européen de la Liberté (REL).[15] Veel militanten van deze partij waren afkomstig uit het FEN dat de semi-autonome studentenafdeling van het REL werd. In deze partij waren verschillende van de toekomstige kaderleden van GRECE actief.[16]

1.2.2 Het ontstaan en de ontwikkeling van GRECE

Op het einde van de jaren ’60 zag de situatie van radicaalrechts in Frankrijk er weinig rooskleurig uit. Jean-Louis Tixier-Vignancour, de nationalistische kandidaat voor de presidentsverkiezingen in 1965, behaalde slechts 5,1% van de stemmen.[17] ‘Europe Action’ werd stopgezet in december 1966 en ‘Cahiers Universitaires’ verdween in januari 1967. De ongelukkige kandidatuur van Jean-Louis Tixier-Vignancour werd gevolgd door een verpletterende verkiezingsnederlaag van REL in 1967 en de ineenstorting van deze beweging in de lente van 1968.[18] De gebeurtenissen van mei ’68 schokten het rechtse milieu, maar het slaagde er niet in een passend antwoord te formuleren op de revoltes. Het was duidelijk dat herbronning bij rechts noodzakelijk was en nieuwe initiatieven niet konden uitblijven.[19]

De eerste contacten voor de stichting van GRECE (Groupement de Recherche et d'Etudes pour la Civilisation Européenne) vonden plaats in de herfst van 1967. De vereniging werd opgericht in januari 1968 (en dus voor mei ’68) in Nice. Het eerste nummer van het tijdschrift van de vereniging, ‘Nouvelle Ecole’, is gedateerd februari-maart 1968.[20] Het letterwoord GRECE verwijst bewust naar het antieke Griekenland als een van de wiegen van onze cultuur, maar GRECE benadrukt daarbij dat deze verwijzing geen beperking inhoudt. De vereniging wil aandacht besteden aan de ganse Europese voorgeschiedenis.[21] GRECE bestond voornamelijk uit jonge intellectuelen, die voor het grootste deel afkomstig waren uit het ‘oude’ nationalistische milieu, maar die niet geloofden in het spel van de politieke partijen of in een volksmobilisatie. De politieke nederlaag van de nationalistische beweging gaf voeding aan het idee dat er nood was aan een culturele tegenbeweging tegenover de legitieme linkse cultuur.[22] GRECE werd opgericht met de bedoeling een denktank of werkgemeenschap te vormen die tot taak had een coherente rechtse ideologie te ontwikkelen en een rechtse wereldbeschouwing algemeen ingang te doen vinden via een metapolitieke strategie.[23] Alain de Benoist werd de belangrijkste kracht achter deze metapolitieke beweging. Volgens Taguieff heeft deze laatste van de Nouvelle Droite een sterk gepersonaliseerde beweging gemaakt. Hij is de belangrijkste producent van het orthodoxe Nouvelle Droite discours.[24]

De metapolitieke strategie veronderstelt een gedegen organisatorische uitbouw en een zekere bekendheid. Daartoe begon GRECE met de uitgave van verschillende tijdschriften. Naast het tijdschrift ‘Nouvelle Ecole’, dat vooral gericht is op intellectuele middens, werd ook het blad ‘Elements’ opgericht. Dit tijdschrift was tot 1973 een louter intern contactblad, daarna werd het ook onder het brede publiek verspreid. Vanaf dan gold het als de officiële spreekbuis van GRECE.[25] Vanaf 1974 verscheen de serie ‘Etudes et recherches’ dat de bedoeling had een ‘theoretisch’ blad te zijn. De eerste reeks liep tot 1977, een tweede reeks werd gestart in 1983. Vanaf 1985 verscheen ook ‘Panorama des idées actuelles’. In 1988 startte Alain de Benoist met de uitgave van het blad ‘Krisis’, los van GRECE. Geen van deze tijdschriften heeft echter een grote oplage, ‘Elements’ heeft met zijn 5000 abonnees (in 1994) de grootste oplage.[26] Daarnaast werd ook begonnen met een eigen uitgeverij, Copernic, en werden en worden er studiedagen en colloquia ingericht, evenals een zomeruniversiteit.[27]

Alain de Benoist kreeg in 1978 de Grand prix de l’Académie Française voor zijn boek Vu de Droite. Anthologie critique des idées contemporaines, in feite een compilatie van artikels en boekbesprekingen.[28] Het is echter niet dit boek die de Nouvelle Droite uit haar relatieve marginaliteit haalde, maar wel een mediacampagne in de zomer 1979. De hetze ontstond na de publicatie van een artikel in ‘Le Monde’ getiteld ‘La Nouvelle Droite s’installe’ van de hand van Thierry Pfister.[29] Gedurende drie maanden brandde er in Frankrijk een controverse los over de Nouvelle Droite. De directe aanleiding voor deze mediacampagne zou liggen in het feit dat Louis Pauwels, die in 1977 door krantenmagnaat Robert Hersant was aangesteld als hoofd van ‘Le Figaro Magazine’, verschillende GRECE leden had aangezocht om de redactie van dit tijdschrift te vervoegen. Daardoor werd het lezerspubliek van de Nouvelle Droite in één klap vertienvoudigd.[30] Sinds de grote media-aandacht van 1979 wordt het etiket Nouvelle Droite specifiek gebruikt om de organisaties en het ideeëngoed van GRECE aan te duiden. De term Nouvelle Droite is dus niet afkomstig van GRECE zelf, maar werd door de vereniging uiteindelijk wel overgenomen.[31]

Na 1979 haalde Nieuw Rechts nog nauwelijks de media. Het anti-Amerikanisme en het antichristendom van de Nouvelle Droite leidden ook tot een breuk met ‘Le Figaro Magazine’.[32] In de jaren ’80 stapten verschillende mensen van GRECE over naar Le Front National, onder andere Pierre Vial, een van de medestichters van GRECE. GRECE en Alain de Benoist in het bijzonder, staan echter afkerig tegenover het Front National. De referentie aan het christendom, het populisme, de aanvaarding van het liberale kapitalisme en het Franse nationalisme (in plaats van een Europees perspectief) zijn voor de Nouvelle Droite onoverkomelijke verschilpunten met het FN.[33]

1.3 Een eerste analyse van TeKoS

1.3.1 Het ontstaan

De Vlaamse Volks Partij van Lode Claes is van groot belang geweest voor het bijeenbrengen van een aantal mensen die eind 1979 TeKoS zouden opstarten. Het VVP was een Vlaamsgezinde en rechtse partij die in 1977 door Lode Claes was opgericht uit onvrede met het Egmontpact. De partij wilde een brede conservatieve partij zijn en een Nieuw Rechtse maatschappelijke blauwdruk ontwikkelen. Nogal wat medestanders van Claes maakten deel uit van de groep Stichting Deltapers. In 1977 was deze stichting gestart met maandelijkse conferenties in het kasteel Steytelinck te Wilrijk, waar onder ander veel aandacht werd besteed aan de Franse Nouvelle Droite ideeën. In 1978 vormde het VVP met het oog op de verkiezingen een kartel met de Vlaams Nationale Partij (VNP) van Karel Dillen onder de naam Vlaams Blok. Ook het VNP was opgericht als een reactie op het Egmontpact. De partij verdedigde een exclusief volksnationalistische en separatistische anti-Belgische lijn. Toen enkel Dillen werd verkozen, werd het kartel verbroken en verdere samenwerking met het VNP werd door Claes afgewezen. Na het verkiezingsdebacle richtten enkele voormalige leden van de VVP het tijdschrift 'Teksten, Kommentaren en Studies' op, dat de Nieuw Rechtse ideeën zou blijven uitdragen. De hoofdredacteur werd Luc Pauwels, de spilfiguur van de stichting Deltapers en de voormalige partijsecretaris van de VVP.[34] Een uitgebreid overzicht van de voorgeschiedenis van TeKoS wordt gegeven in het derde deel van deze thesis.

1.3.2 De activiteiten

TeKoS verscheen voor het eerst in december 1979 en wordt uitgegeven door de stichting Deltapers vzw, in 1998 (vanaf nummer 88) gewijzigd in Delta-Stichting vzw. Deltapers werd in 1965 opgericht door Luc Pauwels, Werner Caluwe en Paul Hendrik Leenaards. De statutaire doelstellingen van deze vzw luidden als volgt “De vereniging is een Vlaams d.w.z. Zuid-Nederlandse vereniging, met als doel begeleiding en ondersteuning te geven aan het sociaal-kultureel werk, op zelfstandige basis, waarbij de specialiteit van de dienstverlening ligt op het vlak van de geschiedenis en de aktualiteit van de Vlaamse respektievelijk Heelnederlandse beweging, de Europese kulturele diversiteit, de Europese eenmaking, de ekologie en de volkskultuur. De vereniging is onafhankelijk, onkerkelijk, pluralistisch en niet-partijgebonden.”[35] De stichting gaf daarvoor het tijdschrift ‘De Anderen’ uit.[36]

Tot begin 2001 publiceerde TeKoS meer dan 650 artikels over zeer diverse onderwerpen en van de hand van zeer verschillende auteurs. Daarnaast wordt ook vaak poëzie afgedrukt en vanaf het midden van de jaren ’80 worden in de rubriek ‘Lezers en Schrijvers’ lezersbrieven gepubliceerd. Bij zijn oprichting in 1979 verscheen TeKoS met een oplage van slechts 50 exemplaren. In de volgende jaren heeft het tijdschrift een gestage groei gekend tot een oplage van 2000 exemplaren in 1997. Een deel van de 2000 exemplaren gaat naar abonnees, een deel is bestemd voor de verkoop van losse nummers en een laatste deel wordt gratis rondgestuurd voor werving. Hoeveel reële abonnees TeKoS heeft, is niet bekend. Luc Pauwels weigert daar cijfers over te geven. Het tijdschrift wordt bekostigd met de gelden afkomstig uit de verkoop van abonnementen en losse nummers, met de bijdragen van de medewerkers en de giften van ‘milde schenkers’. De auteurs worden niet betaald voor de geleverde prestaties. Het is vrijwilligerswerk.[37] In de beginjaren verscheen TeKoS op maandelijkse basis, af en toe ook tweemaandelijks. In de loop van 1982 (vanaf het nummer 27-28) verscheen het blad tweemaandelijks. Vanaf 1983 verscheen TeKoS zeer onregelmatig. Vijf maal in 1983, één maal in 1984, vier maal in 1985, twee maal in 1986, terug vier maal in 1987 en drie maal in 1988. Vanaf het nummer 51 in 1988 werd overgeschakeld op een trimesteriele verschijning. Vanaf dan verschijnt TeKoS op regelmatige basis, de enige uitzonderingen hierop zijn 1992 en 1994, toen zijn slechts drie nummers verschenen.

Naast TeKoS wordt sinds 1995 de TeKoS-reeks uitgegeven. Dit zijn brochures van de hand van redacteurs van TeKoS of vertalingen van publicaties van buitenlandse auteurs die het Nieuw Rechtse gedachtegoed aanhangen. In deze reeks verschenen tot begin 2001[38]:
DE BENOIST Alain, Heiden zijn vandaag de dag, Wijnegem, Delta-stichting, 1998, 258p.
DE HOON Frans, Tussen deemstering en morgenrood. Konservatieve overwegingen,
Wijnegem, Delta-stichting, 1999, 255p.
ELST Koenraad, De Vier van Breda, Wijnegem, Deltapers, 1995, 124p.
ELST Koenraad, De islam voor ongelovigen, Wijnegem, Deltapers, 1997, 132p.
GOLDSMITH Edward, De Weg. Een ekologische wereldvisie (vert. Guy de Maertelaere), Wijnegem, Deltapers, 1996, 84p.
LOGGHE Koenraad, Dr. Jan de Vries, Nederlands bekendste germanist en volkskundige, Wijnegem, Deltapers, 1996, 36p.
PAUWELS Luc (ed.), Hoe overleven we de dekadentie?, Wijnegem, Delta-stichting, 1998, 113p.
PAUWELS Luc (ed.), Verworteling, verankering. Grondslagen voor de 21ste eeuw, Wijnegem, Delta-stichting, 1999, 71p.
PAUWELS Wilfried, De Belgische communisten tijdens de oorlog: een mythe ontluisterd?, Wijnegem, Delta-stichting, 2000, 280p.
RAVYTS Kurt, Verschaeve’s visioen van een Germaans beleefd christendom en van een Germaans Rijk, Wijnegem, Deltapers, 1995, 132p.

TeKoS organiseert ook colloquia. Een eerste colloquia werd georganiseerd op 11 oktober 1981 en droeg als titel “Nieuw Rechts als kultureel alternatief”, sprekers waren onder meer Armin Mohler en Pierre Vial (GRECE).[39] Het tweede colloquium “Vrij denken, heiden zijn” vond plaats op 27 oktober 1985, als gastsprekers traden onder meer Alain de Benoist en Jean Varenne op, beiden lid van GRECE.[40] Tot 1997 werden geen colloquia meer georganiseerd. Vanaf dat jaar werd gestart met het inrichten van een jaarlijks colloquium op 11 november. Het derde colloquium had als titel “Hoe overleven wij de dekadentie?”, naast opnieuw Alain de Benoist, gaven onder meer ook Marc Grammens en Edward Goldsmith een voordracht.[41] Het vierde colloquium “Verworteling, verankering. Grondslagen voor de 21ste eeuw” vond het jaar daarop plaats, onder andere Jean Haudrey (hoogleraar Sanskriet em.) en Richard Hunt (hoofdredacteur van ‘Alternative Green’) traden op als sprekers.[42] Het colloquium van 1999 had als titel “Vlaamse identiteit, Nederlandse toekomst in Europa”. De sprekers waren onder meer dr. Piet Jongbloet, hoofdbestuurslid van het ANV, professor Mathias De Storme, voorzitter van het Verbond der Vlaamse Academici, Guido Naets, gewezen directeur pers en media bij het Europees parlement en Alain de Benoist.[43] Het zesde colloquium van TeKoS, “Rechts op antwoord! Tegen de dictatuur van het ‘politiek correcte’ denken” vond plaats op 11 november 2000. Voordrachten waren er van Jacques Claes, Koenraad Elst, Rolf Falter en Grégory Pons.[44] Het colloquium in 2001 handelde over de globalisering, “Globalisering of lot in eigen handen?”. Naast opnieuw Alain de Benoist, waren ook dr. Klaus Zeitler, Peter De Roover en Luc Versteylen aanwezig als gastspreker.[45]

1.3.3 De redactie en medewerkers[46]

De kernredactie bestond vanaf de oprichting uit Luc Pauwels (de hoofdredacteur), Hildegonde de Bois, Marcel Deprins, Frans de Hoon, Paul Hendrik Leenaards en Karl van Marcke. Jan Coenraad Nachenius was vanaf 1981 met de redactie verbonden en zou dat blijven tot aan zijn overlijden in 1987. In 1982 traden N.E. de Leeuw en Janus Meerbosch toe tot de redactie.[47] In het nummer 30 (1982) wordt voor het eerst een redactie vermeld in TeKoS. Karl van Marcke wordt daarin niet genoemd als redacteur. Mieke Clymans was verantwoordelijk voor het redactiesecretariaat. In 1985 trad Guy de Maertelaere toe tot de redactie. In 1988 overleed de medestichter van de Delta-stichting en redacteur van TeKoS, Paul Hendrik Leenaards (1924-1988). In 1989 werd de redactie uitgebreid met Paul Janssen, Daan Goosen en Peter Logghe. Het volgende jaar trad Erik Arckens toe tot de redactie. Hij verdween in 1999 uit de redactie. In 1991 werd ook Koenraad Logghe redacteur. Het jaar daarop werd Koenraad Elst opgenomen in de redactie, hij verliet de redactie in 1995. Dirk Bollen, Kurt Ravyts en Piet Jan Verstraete sloten zich in 1994 aan bij de redactie. In 1995 werd Jan Creve redacteur en Joris Smits medewerker van TeKoS. Deze laatste wordt vanaf 1997 niet meer vermeld als medewerker. Frederik van Waeijenberge werd in 1997 in de redactie opgenomen. Dirk Bollen werd het jaar daarop redactiesecretaris. In 1999 overleed Frans de Hoon (1918-1999), mede-oprichter van TeKoS en beheerder van de Deltastichting vzw. Dat zelfde jaar trad Erik Martens toe tot de redactie en werd Johan De Vriendt redactiesecretaris. Kurt Ravyts verliet de redactie en ook Hildegonde de Bois wordt niet langer vermeld als redactielid. In 2000 werden Jan Sergooris en Frank Hensen redacteur van TeKoS en werd Arnout Collier verantwoordelijk voor de vormgeving. Dat zelfde jaar verdwenen Dirk Bollen en Jan Creve uit de redactie, zij worden niet meer vermeld in nummer 99. Vanaf het volgende nummer (100, 2001) worden ook Jan Sergooris, Koenraad Logghe en Frederik Van Waijenberge niet meer vermeld. In hetzelfde nummer worden wel drie nieuwe redactieleden genoemd, namelijk Ingrid Berens, Wolfgang Goeminne en Marc Willems. Martine van der Heyden is verantwoordelijk voor de eindredactie en Arnout Collier voor de vormgeving. Naast artikels van de hand van redactieleden en medewerkers worden in TeKoS ook veel artikels gepubliceerd van andere auteurs.[48]

1.3.4 De veranderende vormgeving

TeKoS verscheen aanvankelijk onder de naam Teksten, Kommentaren en Studies. Tot 1999 wordt de progressieve spelling gehanteerd. De eerste nummers van het tijdschrift waren losbladig en werden bijeengehouden door een bruine kaft. Ieder artikel kreeg een nummer mee dat naar een indeling in tien rubrieken verwees, die dan weer verder decimaal werden onderverdeeld. Het was de uitdrukkelijke bedoeling de nummers uit elkaar te halen en de artikelen per onderwerp op te bergen volgens de cijfercode. Vanaf het nummer 7-8 (1980) verschijnt het logo van GRECE op de voorpagina en wordt vermeld dat het tijdschrift wordt uitgegeven “in samenwerking met de Groupement de Recherche et d’Etudes pour la Civilisation Européenne (G.R.E.C.E.), Parijs”. Deze vermelding verdwijnt vanaf het nummer 55 uit 1989. Het logo werd gehandhaafd tot op de dag van vandaag. Vanaf nummer 11 verandert de presentatie. Het tijdschrift wordt in de rug gelijmd, maar het systeem van losbladigheid en decimale indeling blijft behouden. Vier perforaties moeten het mogelijk maken de artikels op te bergen in de daarvoor voorziene opbergkaften. Dit systeem verandert vanaf nummer 42 (1985). Vanaf dan heeft het tijdschrift een gewone paginering en verdwijnen ook de perforaties. Vanaf het nummer 75 (1994) wordt de titel Teksten, Kommentaren en Studies gewijzigd in TeKoS. De kleur van de kaft is vanaf dan fel oranje. Vanaf het 95ste nummer (1999) stapt TeKoS over op de conventionele, nieuwe spelling.


2. Een eerste omschrijving van Nieuw Rechts

2.1 De afwijzing van een ideologisch kader

Nieuw Rechts wijst in het kader van wat ze zelf noemt ‘een constante interpretatie en herinterpretatie van de intellectuele gegevens’ een congruent geheel als ideologie af.[49] Er is geen sprake van een coherent ideologisch corpus waarvan de toepassing in de politieke praktijk voor de hand ligt. Nieuw Rechts wil een strijd voeren op cultureel niveau. Ze heeft niet tot doel pasklare politieke standpunten uit te dragen.[50] Nieuw Rechts wil een nieuw denkend rechts zijn die de aan de macht zijnde linkerzijde intellectueel van antwoord kan dienen. De titel ‘Teksten, Kommentaren en Studies’ geeft de bedoeling van het tijdschrift aan, namelijk een verzameling van teksten, commentaren en studies aanreiken aan de lezer.

In het artikel ‘Bandbreedte, niet lijn’ uit 1983 stelt Luc Pauwels dat TeKoS geen bepaalde ‘lijn’ volgt en daar ook geen behoefte aan heeft, omdat men het vrije denken moeilijk kan verenigen met de behoefte aan een ‘eenheidsmening’. Wie één lijn wil, schept meteen de ‘afwijkers’, de ketters en ketters worden per definitie vervolgd. Pauwels benadrukt daarbij dat er niet moet worden gekozen tussen de éne lijn met haar totalitaire potentie en de stuurloosheid of de oppervlakkigheid. Mensen die vrij denken, kunnen mogelijk vaststellen dat ze een aantal grondslagen gemeenschappelijk hebben. Ze kunnen een vergelijkbaar normbesef hebben en van daaruit een zelfde levens- en wereldbeschouwing hebben. Vanzelfsprekend komen ze dan tot verwante conclusies en appreciaties. Dat is geen lijn, maar een bandbreedte. Daar zit band in, verbondenheid, verwantschap en breedte, ruimte.[51] De artikels in TeKoS volgen dus geen lijn, maar fluctueren binnen een bepaalde ‘bandbreedte’.

TeKoS verzet zich dan ook tegen ‘etikettenkleverij’ omdat een bepaald etiket te veel beperkingen met zich mee brengt. Het etiket Nieuw Rechts wordt dan ook afgewezen door TeKoS. Volgens Luc Pauwels is de term Nieuw Rechts of Nouvelle Droite, ontstaan als gevolg van de mediacampagne tegen GRECE in 1979, bijzonder slecht gekozen. Ten eerste omdat het een politiek etiket zou zijn voor een in hoofdzaak cultureel fenomeen. Ten tweede omdat het al bestond en men dus een oud etiket ging gebruiken voor een nieuw fenomeen. En ten derde omdat het voor meer verwarring dan onderscheid zorgde: verwarring met het Amerikaans protestantse fundamentalisme, de politiek van Reagan en Tatcher enz.[52] De Nouvelle Droite beweging in Frankrijk heeft dit etiket uiteindelijk overgenomen, maar TeKoS heeft het steeds afgewezen. Luc Pauwels schreef daarover: “We (TeKoS) hebben het vaker dan ons lief was wel over ons heen moeten laten gaan dat we als “nieuw rechts” werden aangeduid, maar slechts incidenteel heeft een redacteur van TeKoS zélf met die aan ons opgedrongen benaming gezwaaid.”[53] TeKoS weigerde de eigen ideologische richting te benoemen. Politieke begrippen zoals links en rechts zijn volgens TeKoS niet toepasbaar op een tijdschrift dat zich bezighoudt met metapolitiek of cultuur. De afwijzing van een ideologisch kader neemt echter niet weg dat er in TeKoS wel degelijk een (nieuw) rechts denkkader wordt uitgebouwd die de grondslagen van een rechtse maatschappijvisie bepaalt.

In het nummer 100 wordt van deze weigering tot zelfbepaling afgestapt. Vanaf dan wordt TeKoS omschreven als een “Vlaams, dit is Zuid-Nederlands, conservatief cultureel tijdschrift. Het is conservatief in de zin van Edmund Burkes leidmotief “to change in order to preserve”. Aan de permanente discussie over en het kritisch onderzoek van wat wij moeten veranderen en wat behouden is dit tijdschrift gewijd.”[54] Volgens Luc Pauwels was TeKoS van meet af aan een conservatief tijdschrift en kleurde een conservatieve grondtoon de meeste artikels.[55] Toch wordt in deze thesis omwille van de duidelijkheid geopteerd om de term Nieuw Rechts te gebruiken. In de literatuur over dit gedachtegoed wordt de term Nieuw Rechts consequent gehanteerd. De keuze voor het gebruik van deze benaming hangt ook samen met het feit dat TeKoS zeer sterk refereert aan de Franse Nouvelle Droite beweging, die zoals gezegd het etiket Nouvelle Droite wel aanvaardde. Een overzicht van het gedachtegoed in het tweede deel van deze thesis maakt overigens duidelijk dat TeKoS zeker geen traditioneel conservatisme verdedigt. De keuze voor het etiket ‘conservatief’ hangt waarschijnlijk samen met een streven naar academische erkenning en een grotere salonfähigheid.

2.2 Rechts, ‘Nieuw’ Rechts en ‘Oud’ Rechts

Hoewel elke ideologische omkadering door Nieuw Rechts van de hand gewezen wordt gewezen, is het duidelijk dat zij een rechtse maatschappijvisie verdedigt, maar tegelijk ‘nieuw’ wil zijn. Zij wil niets meer te maken hebben met traditioneel rechts, noch met het nationaal populisme van het Vlaams Blok en het Front National en zeker niet met economisch rechts. De Nouvelle Droite distantieert zich volledig van ‘oud’ rechts. Ze verwerpt het totalitarisme, het kolonialisme, het nationalisme, het racisme, het moralisme, de steun aan het liberalisme en het reactionaire traditionalisme die aan ‘oud’ rechts worden toegeschreven. Het idee dat er opnieuw moet worden begonnen, is binnen de Nieuw Rechtse beweging duidelijk aanwezig.[56] Er moet een nieuwe maatschappelijke doctrine worden uitgewerkt, gebaseerd op rechtse waarden en ideeën. Deze doctrine moet worden verspreid, niet via de partijpolitiek, maar via een metapolitieke strategie. Nieuw Rechts gaat er daarbij van uit dat de cultuur vandaag de dag gemonopoliseerd wordt door links.

In zijn boek Vu de Droite. Anthologie critique des idées contemporaines uit 1978 houdt Alain de Benoist een pleidooi voor rechts om rechts te mogen zijn. Volgens hem wordt elke rechtse doctrine systematisch in diskrediet gebracht omdat ze consequent wordt geassocieerd met fascisme. In plaats van tegen deze beschuldiging te reageren, blijft traditioneel rechts passief. Het beschikt niet over een onderbouwde doctrine, noch over een effectieve strategie. De zwakheid van rechts wordt scherp bekritiseerd. Maar ook links moet het zwaar ontgelden. Het zijn de linkse idealen, en meer bepaald het egalitarisme, die vandaag de dag dominant aanwezig zijn en die verantwoordelijk zijn voor de crisis waarin de Westerse maatschappij zich volgens Nieuw Rechts bevindt (zie Deel II, “Het Nieuw Rechtse gedachtegoed”). De oplossing voor rechts die Alain de Benoist voorstelt is drieledig. Ten eerste moet rechts zich als rechts affirmeren. Ten tweede moet het zijn voornaamste vijand identificeren, met name het egalitarisme die de diversiteit van de wereld ontkent en reduceert. En ten derde moet rechts erkennen dat geen enkel maatschappelijk domein ‘neutraal’ is en moet het over elk mogelijk onderwerp een eigen discours produceren.[57] Het zijn deze doelstellingen die door Nieuw Rechts in praktijk worden gebracht. Het rechtse discours dat Nieuw Rechts daarbij verdedigt, verschilt op sommige punten grondig van wat door ‘oud’ rechts wordt uitgedragen (zie Deel II).

De definitie die door Alain de Benoist wordt gegeven van ‘rechts’ sluit volledig aan bij het ideeëngoed van Nieuw Rechts: “J’appelle ici de droite, par pure convention, l’attitude consistant à considérer la diversité du monde et, par suite, les inégalités relatives qui en sont nécessairement le produit, comme un bien, et l’homogénéisation progressive de monde, prônée et réalisée par le discours bimillénaire de l’idéologie égalitaire, comme un mal.”[58] Dit anti-egalitarisme vormt de kern van het Nieuw Rechtse gedachtegoed zoals uit het volgende deel zal blijken.

Hoewel Nieuw Rechts een coherente en duidelijk omschreven doctrine afwijst, kan men wel degelijk een ideologisch kader onderscheiden in de publicaties van deze beweging. Het Nieuw Rechtse gedachtegoed wordt gekenmerkt door een cultuurpessimistisch uitgangspunt, een sterk anti-egalitarisme en daarmee samenhangend de afwijzing van de monotheïstische openbaringsgodsdiensten, de afwijzing van het liberalisme en het communisme en de afwijzing van het multiculturalisme. Het alternatief dat wordt bepleit, omvat een nominalistische wereldbeschouwing, de erkenning van ‘le droit à la différence’ of ‘het recht op verschillend zijn’, het herwaarderen van onze (veronderstelde) Indo-europese erfenis, de verdediging van de Europese Rijksgedachte, het pleidooi voor een organische samenleving met aandacht voor traditie en gemeenschapszin, een terugkeer naar het heidendom en een hernieuwde interesse voor ecologie. Al deze verschillende thema’s worden in het volgende deel van de thesis uitvoerig besproken.


[3] L. Pauwels, ‘G.R.E.C.E., een werk- en ideeëngemeenschap. Interview met Jean-Claude Valla’, Tekos, I, 1980, 7-8
[4] P.A. Taguieff, Sur la nouvelle droite: jalons d’une analyse critique, Paris, Descartes, 1994, p.111
[5] P. Commers, De Conservatieve Revolutie in Vlaanderen. Een kritische analyse van het Nieuw Rechtse tijdschrift Teksten, Kommentaren en Studies, Leuven, KUL (onuitgegeven licentiaatsverhandeling), 1997, pp.17-18
P. Tommissen, ‘Wat is en wat wil de Nouvelle Droite?’, Eclectica, XIII, 1984, 55-56-57, p.109
[6] P. Commers, De Conservatieve Revolutie…, p.18
[7] A.M. Duranton-Crabol, Visages de la nouvelle droite: le GRECE et son histoire, Paris, Presses de la Fondation nationale des sciences politiques, 1988, p.24
[8] P.A. Taguieff, Sur la nouvelle droite…, pp.112-115
[9] P. Commers, De Conservatieve Revolutie…, p.19
[10] P.A. Taguieff, Sur la nouvelle droite…, pp.120-121
[11] P. Commers, De Conservatieve Revolutie…, p.19
[12] A.M. Duranton-Crabol, Visages de la nouvelle droite…, p.26
[13] P.A. Taguieff, Sur la nouvelle droite…, pp.125-130 en p.135
[14] A.M. Duranton-Crabol, Visages de la nouvelle droite…, p.25
[15] P. Commers, De Conservatieve Revolutie…, p.19
[16] P. Tommissen, ‘Wat is en wat wil de Nouvelle Droite?’, p.109
[17] F. Vanhecke, Metapolitieke strategie, organisatie en ideeën van Kultureel Nieuw-Rechts in Frankrijk: G.R.E.C.E. 1967-1981’, Brussel, VUB (onuitgegeven licentiaatsverhandeling), 1981, pp.8-9
[18] A.M. Duranton-Crabol, Visages de la nouvelle droite…, pp.29-30
[19] P. Commers, De Conservatieve Revolutie…, p.20
[20] A.M. Duranton-Crabol, Visages de la nouvelle droite…, p.30
[21] L. Pauwels, ‘G.R.E.C.E., een werk- en ideeëngemeenschap. Interview met Jean-Claude Valla’, Tekos, I, 1980, 7-8
[22] P.A. Taguieff, Sur la nouvelle droite…, pp.148-150
[23] P. Commers, De Conservatieve Revolutie…, p.21
[24] P.A. Taguieff, Sur la nouvelle droite…, pp.IV-V
[25] E. Arckens, De Nouvelle Droite als ideologie tegen de Westerse consumptie-maatschappij: een benadering, Leuven, KUL (onuitgegeven licentiaatsverhandeling), 1990, p.4
[26] P.A. Taguieff, Sur la nouvelle droite…, p.20 en pp.180-181
[27] P. Commers, De Conservatieve Revolutie…, p.21
[28] E. Arckens, De Nouvelle Droite…, p.5
[29] Men moet hier opmerken dat het eerste artikel over de Nouvelle Droite reeds in 1972 verschenen was in ‘Le Canard Enchaîné’ getiteld ‘Une officine nazie à Paris’. P. Commers, De Conservatieve Revolutie…, p.22
[30] E. Arckens, De Nouvelle Droite…, p.5
[31] L. Pauwels, ‘Veranderen, om te kunnen behouden’, Tekos, XXII, 2001, 100, p.8
[32] P. Commers, De Conservatieve Revolutie…, p.23
[33] P.A. Taguieff, Sur la nouvelle droite…, pp.52-53
[34] L. Vos, ‘Rechts-radicalisme’, in: R. De Schrijver e.a. (eds.), De Nieuwe Encyclopedie van de Vlaamse Beweging, Tielt Lannoo, 1998 (CD-rom)
[35] Dit zijn de statutaire doelstellingen zoals die vermeld zijn op het formulier voor de lidmaatschapsaanvraag voor de Delta-stichting vzw (zie bijlage)
[36] L. Vos, ‘Rechts-radicalisme’, in: R. De Schrijver e.a. (eds.), NEVB (CD-rom)
[37] deze gegevens zijn overgenomen uit de thesis van P. Commers die zich daarvoor baseerde op een persoonlijk interview met L. Pauwels (24/10/1997), in: P.Commers, De Conservatieve Revolutie…, pp.35-37
[38] s.n., ‘De TeKoS-reeks’, Tekos, XXII, 100, pp.66-67
[39] zie het artikel van A Mohler, ‘Van de konservatieve revolutie tot nieuw rechts: kontinuïteit en diskontinuïteit.’, Tekos, VII, 1986, 44, p.3
[40] H. de Bois, ‘Vrij denken, heiden zijn. Tweede colloquium te Schoten’, Tekos, XVI, 1985, 43, p.3
[41] s.n., “Hoe overleven wij de dekadentie?”, Tekos, XVIII, 1997, 85, p.3
[42] L. Pauwels (ed.), Verworteling, verankering. Grondslagen voor de 21ste eeuw, Wijnegem, Delta-stichting, 1999, 71p.
[43] s.n., ‘Het vijfde colloquium van de Delta-Stichting vzw. Vlaamse identiteit, Nederlandse toekomst in Europa’, Tekos, 1999, 94, p.3
[44] s.n., ‘De TeKoS-reeks’, Tekos, XXII, 2001, 102, p.58
[45] s.n., ‘Het zevende colloquium van de Delta-Stichting vzw. Globalisering of lot in eigen handen?’, Tekos, XXII, 2001, 100, p.3 Dit colloquium heb ik zelf bijgewoond
[46] Dit overzicht is gebaseerd op het redactieoverzicht in TeKoS, het overzicht van de kernredactie werd overgenomen uit de thesis van Patrick Commers die zich daarvoor baseerde op een persoonlijk interview met Luc Pauwels. In de bijlagen is een lijst opgenomen van alle auteurs die gepubliceerd hebben in TeKoS met alle artikels die ze geschreven hebben
[47] P.Commers, De Conservatieve Revolutie in Vlaanderen…, p.38
[48] Voor een overzicht zie bijlage
[49] E. Arckens, De Nouvelle Droite…, p.62
[50] F. Vanhecke, Metapolitieke strategie…, p.31
[51] L. Pauwels, ‘Bandbreedte, niet lijn’, Tekos, IV, 1983, 36
[52] L. Pauwels, ‘Wat we met links (en rechts) gemeen hebben. Wat ons van rechts (en links) scheidt’, Tekos, XVI, 1996, 83, pp.11-12
[53] L. Pauwels, ‘Veranderen, om te kunnen behouden’, p.8
[54] L. Pauwels, ‘Veranderen, om te kunnen behouden’, p.5
Deze omschrijving wordt vanaf het nummer 101 steeds op p.2 vermeld, onder de titel, als vaste omschrijving van wat TeKoS wil zijn
[55] L. Pauwels, ‘Veranderen, om te kunnen behouden’, pp.5-6
[56] A. de Benoist, Les idées à l’endroit, Paris, Hallier, 1979, p.18
[57] A. de Benoist, Vu de droite: anthologie critique des idées contemporaines, Paris, Copernic, 1978, pp.15-26
[58] A. de Benoist, Vu de droite…, p.16









Deel II: Het Nieuw Rechtse Gedachtegoed

1. Het uitgangspunt

1.1 De cultuurcrisis van de Westerse beschaving

Het uitgangspunt van het Nieuw Rechtse gedachtegoed is de (gepercipieerde) crisis van de Westerse beschaving. Het bestaan van deze crisis is volgens Nieuw Rechts onmiskenbaar: de Europese cultuur is nog nooit zo bedreigd geweest als nu. De crisis manifesteert zich niet alleen uiterlijk in tal van decadentieverschijnselen, maar is in de eerste plaats een innerlijke crisis, een crisis van de geest. Alle waarden worden tot materiële herleid, er is een ontstellend gebrek aan redenen om te leven en aan idealen om voor te sterven, er is een tekort aan zelfopofferende moed.[59] De Europeanen verliezen elke vorm van eigenwaarde, traditie, respect en religie. Ze voelen zich gehandicapt zonder hun auto en hun televisie. Europa wordt geconfronteerd met een totale rationalisatie van het collectief leven, de evacuatie van geestelijke waarden en het wegdeemsteren van alle facetten die niet materieel te vatten zijn.[60]

Volgens Nieuw Rechts wordt een maatschappij in crisis gekenmerkt door een dominerend gevoel van twijfel. Deze twijfel neemt de vorm aan van een negatieve instelling, van een ‘in vraag stellen’, dat zich geleidelijk over alle maatschappelijke terreinen uitspreidt. Dit negativisme is vandaag de dag dominerend aanwezig in Europa en zal onvermijdelijk leiden tot de afbraak van de grondslagen van onze Europese cultuur.[61] Nieuw Rechts stelt dat sinds ongeveer twee eeuwen de waarden en normen van onze Westerse beschaving werden ontsluierd als wat ze echt zijn, namelijk conventies. In een tweede fase leidde deze ineenstorting van het geloof in de absoluutheid van het eigen waardensysteem tot een toenemende kritiek op de grondslagen van onze cultuur. Deze kritiek leidde op zijn beurt tot de volledige vernieling van de normen en, in het verlengde hiervan, tot het verdwijnen van elke levenszin. Geleidelijk aan is onze samenleving in ontbinding getreden: de twijfel is overal in doorgedrongen. Niets gaat nog vanzelf. Niemand ziet nog de reden waarom hij dit of dat zou doen. Gezag wordt niet meer gezien als een principe dat boven de gezagsdragers uitstijgt, maar als een kwestie van onder elkaar afsprekende politici. Informatie die in geen enkel kader nog een plaats vindt, versterkt de twijfel in plaats van hem op te vangen. Kennis dient niet meer als instrument om doelmatiger te handelen, maar wordt een remmende en zelfs verlammende factor.[62]

Concreet onderging de Westerse maatschappij de laatste decennia een versneld proces van afbraak van instituties en tradities. Binnen de nieuwe, geïndividualiseerde maatschappij gaan abstracte en voorheen algemeen geldende waarden aan belang inboeten. Er kan geen sprake meer zijn van zoiets als een collectief bewustzijn, het individu bricoleert in functie van persoonlijke voorkeuren of afkeuren een eigen zingevingspakket. Europa wordt geconfronteerd met de implosie van alle zingevingsstelsels. Het sociale weefsel droogt op, berekening dringt overal door en geld wordt de eindterm. Onverschilligheid en verveling voeren de hoofdtoon en zelfs de niet aflatende stroom van brokken hapklare moraal kunnen nauwelijks tot revitalisering aanzetten. Het postmoderne individualisme heeft een Januskop, het predikt zowel humaniteit als een nietsontziende concurrentieslag en een rauw kapitalisme. In een moderne samenleving met bureaucratische regelgeving, geautomatiseerde infobestanden en professioneel gestuurde dienstverlening is er enkel nog een moraal zonder heldere grenzen tussen goed en kwaad. Het is een geneutraliseerde moraal met als motto ‘alles kan en alles mag’. Iedereen leeft zoals hij wil, zolang hij de andere geen last bezorgt. De perverse effecten van deze evolutie zijn voor iedereen duidelijk: de misdaad neemt hand over hand toe, evenals de opnamen in psychiatrische instellingen, het verbruik van kalmerende middelen en zelfmoorden. Narcisme, gevoelsarmoede, cynisme en nihilisme overheersen.[63]

Volgens Nieuw Rechts is de huidige decadentie het gevolg van de verstoring van het evenwicht in de Europese maatschappij. Deze verstoring zou het directe gevolg zijn van de toenemende nivellering en uniformisering. De vroegere differentiatie binnen de organische maatschappij wordt vervangen door multiplicatie en pseudo-differentiatie binnen een mechanische maatschappij. Er ontstaat monotonie. Er wordt een massa prikkels op de mens afgevuurd, maar het resultaat is toenemende verveling.[64] Voor Nieuw Rechts is het egalitarisme de hoofdschuldige van de crisis. De egalitaire gedachte wordt uitgedragen door de monotheïstische religies, het kapitalistisch liberalisme, het communisme en de ideologie van het multiculturalisme en de mensenrechten. Het egalitarisme is vijand nummer één. Het idee dat iedereen gelijk is, werkt nivellering en gelijkschakeling in de hand. Het egalitaire gedachtegoed streeft volgens Nieuw Rechts naar een gestroomlijnde samenleving waarbinnen mensen inwisselbaar zijn.[65] De homogenisering van de samenleving leidt uiteindelijk tot de desintegratie van de maatschappelijke structuur omdat de maatschappelijke actoren, die bestemd waren om vanuit hun verschillende aard of functie op elkaar in te werken, gelijk worden. Wat een gemeenschap was, wordt een massa. Voor de mens is het echter ondraaglijk om te leven als een ongedifferentieerde eenheid in de massa. Het gevolg hiervan is dat hij met behulp van willekeurig bij elkaar gescharrelde middelen een pseudo-persoonlijkheid gaat opbouwen.[66] Het egalitarisme en de hiermee samenhangende vervlakking en nivellering zijn eveneens verantwoordelijk voor het doorbreken van het goede evenwicht tussen houvast en vernieuwing binnen onze maatschappij. In een samenleving is er nood aan houvast, aan traditie en aan gezonde hiërarchie, maar tegelijk is er behoefte aan vernieuwing om te kunnen verdergaan. Een gebrek aan houvast leidt tot decadentie, een te veel aan houvast leidt tot sclerose. In onze huidige samenleving is elke balans zoek wat leidt tot culturele en morele degradatie.[67] Als gevolg van het feit dat het egalitarisme iedere ongelijkheid als een tergende onrechtvaardigheid beschouwt, vindt zij bovendien iedere vorm van gezag repressief en staat zij automatisch argwanend tegenover iedere instelling. Wat de versnelde afbraak van instituties in de hand werkt met alle nefaste gevolgen van dien.[68]

Door het egalitarisme aan te wijzen als voornaamste boosdoener bedient Nieuw Rechts zich van een vijandbeeld dat zijn ‘crisisdenken’ en cultuurpessimisme kan rechtvaardigen. Nieuw Rechts is ervan overtuigd dat de huidige Westerse beschaving afgegleden is naar een stadium van verval en degeneratie, maar het paradoxale aan dit ‘crisisdenken’ is het idee dat de decadentie, die als onvermijdelijk wordt voorgesteld, kan worden tegengegaan door een soort van ‘Europese culturele renaissance’.[69] Nieuw Rechts gaat ervan uit dat Europa zich weliswaar op een dieptepunt bevindt, maar beschouwt dit als een tussenfase waarin nieuwe krachten aan het rijpen zijn. Voorlopig bevinden we ons in een ‘interregnum’ waarin de decadentie de bovenhand heeft, maar ondertussen wordt de heropstanding van de Europese cultuur voorbereid.[70] Nieuw Rechts formuleert een eigen tegenproject dat een uitweg moet bieden uit de huidige cultuurcrisis. De oplossing ligt in het herwaarderen en terug aansluiten bij het ideeëngoed en de waarden en normen ‘die ons eigen zijn’ (zie hoofdstuk 2 “Het tegenproject van Nieuw Rechts”).

Samenvattend kan men stellen dat Nieuw Rechts zich een dubbel doel stelt. Enerzijds worden de verschillende oorzaken van de cultuurcrisis onderzocht, met name het egalitarisme in al zijn gedaantes, en anderzijds wil het ook passende oplossingen voor deze crisis uitwerken. De verschillende aspecten van de hedendaagse Westerse maatschappij die door Nieuw Rechts worden aanzien als oorzaken van de cultuurcrisis en waarop kritiek wordt geformuleerd, worden in het volgende deel van deze thesis behandeld. Het gaat met name over het anti-egalitarisme van Nieuw Rechts en daarmee samenhangend de afwijzing van de monotheïstische openbaringsgodsdiensten, de afwijzing van het liberalisme en het communisme en de afwijzing van het multiculturalisme. De verschillende thema’s van het Nieuw Rechtse tegenproject - het nominalisme, ‘le droit à la différence’, het herwaarderen van onze (veronderstelde) Indo-europese erfenis, de Europese Rijksgedachte, een organische samenleving, het heidendom en aandacht voor ecologie - worden afzonderlijk en uitvoerig behandeld in de daarop volgende hoofdstukken.


[59] R. Commers, ‘Uit de recente ideologische ontwikkelingen in West-Europa: Nieuw Rechts’, in:
L. De Vos en M. Moens, Nieuw rechts: filosofie en praktijk, Borgerhout, EXA, 1983, p.108
[60] E. Arckens, De Nouvelle Droite…, pp.159-160
[61] L. Pauwels, ‘GRECE, een werk en ideeëngemeenschap…’
[62] A. de Benoist, ‘De wereld, het leven en de gedachten die men er zich bij maakt. Een nominalistische visie’, Tekos, II, 1981, 16
[63] E. Arckens, ‘Moderniteit, postmoderniteit en wat daarna?’, in: L. Pauwels (ed.), Verworteling, verankering. Grondslagen voor de 21ste eeuw, Wijnegem, Delta-stichting, 1999, pp.10-21
[64] G. de Martelaere, ‘Het verstoorde evenwicht. Enkele beschouwingen over destabilisatie in mens, natuur en maatschappij’, Tekos, VI, 1985, 42, pp.34-35
[65] P. Tommissen, ‘Het metapolitieke concept van Alain de Benoist’, Tekos, I, 1980, 9-10
[66] G. de Martelaere, ‘Het verstoorde evenwicht…’, p.34
[67] R. Commers, ‘Uit de recente ideologische ontwikkelingen…’, pp.117-118
[68] [68] P. Tommissen, ‘Het metapolitieke concept…’
[69] P. Commers, De Conservatieve Revolutie…, p.67
[70] E. Arckens, De Nouvelle Droite …, p.289 en p.294










Deel II: Het Nieuw Rechtse Gedachtegoed

2. De kritiek van Nieuw Rechts

2.1 Het anti-egalitarisme

Egalitarisme verwijst naar de wereldvisie die alle mensen als wezenlijk gelijk beschouwt. Dit basisidee kan zeer verschillende en zelfs contradictoire ideologische en doctrinaire vormen aannemen, maar altijd staat de gedachte centraal dat alle individuen in essentie identiek zijn en dat uit deze gelijkheid gelijke rechten voortkomen. Nieuw Rechts verwerpt deze wereldvisie met klem en verdedigt een anti-egalitaire wereldbeschouwing. Het egalitarisme is volgens Nieuw Rechts in wezen totalitair omdat het streeft naar de homogenisatie van gewoontes en opinies. Het is een monopolistische ideologie die alle facetten van het maatschappelijk leven doordringt en geen tegenspraak duldt.

Een centraal argument tegen het egalitarisme is het feit dat het meest kenmerkende aspect van de egalitaire gedachte haar neiging tot reductionisme zou zijn. Het egalitarisme streeft naar homogenisatie en leidt bijgevolg tot de eliminatie van de diversiteit in de wereld. Hierbij aansluitend wil het egalitarisme ook elke vorm van differentiatie en hiërarchie binnen de maatschappij liquideren en negeert het derhalve de feitelijke diversiteit van de mensen, waaruit de aanvaardbare, want feitelijke ongelijkheid tussen mensen resulteert. Het egalitarisme streeft dus naar de vernietiging van elke organische samenleving om er een mechanische voor in de plaats te stellen.[71] Egalitarisme staat met andere woorden voor dit gruwelijke toekomstbeeld: de progressieve verdwijning van de diversiteit uit de wereld, de reductie van de culturele verscheidenheid tot één mondiale cultuur en de fatale nivellering van alle individuen. De organische gediversifieerde wereld zal plaats moeten maken voor een mechanisch gehomogeniseerde wereld.[72] Het egalitaire gedachtegoed leidt tot een gehomogeniseerde wereld waarin de mens ontworteld is en waar vervreemding overheerst. Het idee dat alle mensen gelijk zijn, druist immers in tegen de fundamentele behoefte van elke mens om zich te situeren binnen een beperkt kader -en niet binnen een abstract gegeven als ‘de mensheid’-, waarin hij zijn behoren tot een gemeenschap (zijn collectieve identiteit) kan onderkennen en tegelijk zijn eigenheid kan affirmeren.[73]

Een ander fundamenteel argument van Nieuw Rechts tegen het egalitarisme is het feit dat het vreemd zou zijn aan de Europese geest. Het egalitarisme zou de Europese gedachtewereld binnengedrongen zijn via het christendom die de gelijkheid van de mensen voor God predikte. Het christelijk dualisme, de absolute scheiding tussen de wereld en God, leidde tot de egalitaire gedachte dat iedereen voor God gelijk was in het leven na de dood.[74] Dit idee was de Europese heidenen totaal onbekend. In het heidense denken was het goddelijke immanent en wezensgelijk met de wereld.[75] Het egalitarisme is dus een niet-Europees gedachtegoed dat in Europa werd ingevoerd door het joods-christendom, een religie die een manier van denken oplegde aan de Europeanen die vreemd was aan de eigen, Europese denkschema’s (zie volgend hoofdstuk). Het christendom affirmeerde voor de eerste keer dat de verschillen tussen mensen van secundaire aard zijn en dat achter de specifieke eigenheid van elke mens een essentiële gelijkenis schuilgaat. De geschiedenis van het Westen kan volgens Nieuw Rechts beschouwd worden als de geschiedenis van een toenemend egalitarisme. Het egalitarisme bleef immers niet beperkt tot het religieuze domein. Onder impuls van de scheiding tussen kerk en staat en de toenemende secularisatie drong het egalitarisme door in alle maatschappelijke domeinen. Het egalitaire gedachtegoed werd in de achttiende eeuw gelaïciseerd door het Verlichtingsdenken en op die manier geïntroduceerd in het politieke en economische leven: iedereen werd gelijk geboren en iedereen was gelijk voor de wet. In de loop van de nieuwste tijden is de greep van het egalitarisme op de samenleving steeds groter geworden en werd het de dominante ideologie. Alle grote politieke ideologieën zoals het liberalisme, het socialisme, het communisme en tegenwoordig ook het multiculturalisme en de ideologie van de rechten van de mens, gaan uit van dezelfde egalitaire wereldvisie.[76] Volgens Nieuw Rechts streven deze mechanische doctrines naar de geleidelijke egalisering van de samenleving en de wereld en leidden ze tot de vernietiging van de organische maatschappij waarin de mens een eigen identiteit en plaats heeft.[77]

Nieuw Rechts ziet in de strijd voor de mensenrechten die vandaag de dag wordt gevoerd een grootscheepse poging om het egalitariteitsdogma te mondialiseren. Het ultieme voorbeeld van deze mondialiseringsdrang is de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens.[78] De ideologie van de mensenrechten stelt volgens Nieuw Rechts dat het individu op zoek naar welzijn zwaarder weegt dan zijn gemeenschap of afstamming. Bijgevolg zijn volgens deze ideologie tradities en culturele erfenissen illegitiem ten opzichte van de proclamatie van de absolute universele abstracte waarden.[79] Het ligt voor de hand dat Nieuw Rechts deze ideeën radicaal van de hand wijst. Met de kritiek op de beweging van de mensenrechten wil Nieuw Rechts evenwel niet het idee promoten dat de mens geen rechten zou hebben. Het is wel zo dat elke politieke, historische en culturele gemeenschap het recht moet hebben om zelf de aard van de individuele bescherming te bepalen die het zijn leden biedt.[80]

Het egalitarisme is volgens Nieuw Rechts verantwoordelijk voor de uitroeiing van de diversiteit van culturen. Het dogma van de eenheid van de mensheid en het utopisch geloof in het bestaan van de universele, abstracte mens liggen aan de basis van wat Nieuw Rechts de ‘volkenmoord’ op wereldschaal noemt. Hiermee wordt het proces bedoeld waarbij men volkeren dwingt identiek te worden aan het model dat men hen oplegt. De onderlinge verschillen tussen culturen worden geminimaliseerd, geneutraliseerd en uiteindelijk afgevoerd. Het egalitarisme levert de argumenten voor deze operatie ‘identiteitsverlies’ op wereldschaal. Het is natuurlijk de ‘Westerse mens’ die wordt beschouwd als het afgewerkte prototype van de éne mensheid en als het universele model wordt uitgedragen. Het is het Westen dat verantwoordelijk is voor de volkenmoord. De oorzaak hiervan is het feit dat enkel het Westen aan ‘culturele export’ en ‘ledenwerving’ doet. Het Westen, overtuigd van de uitmuntendheid van het eigen systeem, wil ‘de blijde boodschap’ verspreiden en de volkeren onderrichten. Europa was het schouwtoneel van de eerste, door het christendom opgelegde, volkenmoord. Later was het de broeihaard van de koloniale volkenmoorden die de nivellering op wereldschaal nastreefden. Nu worden Europa en de rest van de wereld geconfronteerd met de triomf van de ‘American way of life’.[81] Nieuw Rechts reageert tegen de bedreiging van de culturele identiteit van elk volk door het egalitarisme en werpt zich op als de grote verdediger van de culturele diversiteit in de wereld. In de eerste plaats wil Nieuw Rechts de Europese identiteit verdedigen. Met dit doel voor ogen worden de wortels van de Europese identiteit opgespoord die ‘vertroebeld’ zijn door in een eerste fase het joods-christendom en later door de gelaïciseerde vormen van het egalitarisme. Nieuw Rechts streeft er naar om terug aan te sluiten bij de werkelijke Europese cultuur (zie hoofdstuk Indo-europese erfenis). De egalitaire gedachte wordt beschouwd als de oorzaak van de kwetsbaarheid van het Westen. Europa is de gevangene van een dwangmatig onvermogen, van een egalitaire mythe waaruit allerlei vormen van machteloosheid en allerlei schuldgevoelens voortspruiten die aan de basis liggen van de huidige decadentie en verlamming van Europa.[82]

De centrale stelling van Nieuw Rechts is duidelijk: mensen zijn niet gelijk. In alles wat hen kenmerkt vertonen zij variaties. Individuen hebben niet alleen verschillende lichamelijke eigenschappen, maar ook geestelijke en psychische. Mensen beschikken onmiskenbaar over verschillende bekwaamheden.[83] Nieuw Rechts wijst overigens de stelling af dat de menselijke ongelijkheid een gevolg is van het milieu en legt de nadruk op genetisch bepaalde ongelijkheid.[84] Anti-egalitarisme houdt volgens Nieuw Rechts echter niet het verdedigen van alle maatschappelijke ongelijkheden in, het gaat er wel om de diversiteit in de wereld als “le fait du monde par excellence” te beschouwen en te erkennen dat dit ook feitelijke ongelijkheden met zich meebrengt. De gemeenschap moet met die ongelijkheden rekening houden en erkennen dat de ‘waarde’ van personen verschilt.[85] De mens leeft bovendien binnen een welbepaalde gemeenschap met eigen tradities. Het opleggen van één mondiale wereldcultuur ontwortelt de mens en leidt tot een verlies van identiteit. Een gehomogeniseerde maatschappij waarbinnen alle individuen gelijk zijn, in een gehomogeniseerd wereld waarin één mondiale cultuur overheerst is het absolute schrikbeeld van Nieuw Rechts. Het alternatief dat Nieuw Rechts formuleert is ‘le droit à la différence’.

Het verwerpen van het egalitarisme impliceert volgens Nieuw Rechts geen racisme. Volgens Alain de Benoist bestaan er twee vormen van racisme. De ene verwerpt de ‘andere’ vanuit een etnocentrische visie waarbij de groep waartoe men behoort het centrum van alles is. Hier ontstaat een superioriteitsgevoel dat de eigen waarden als absoluut beschouwt en deze van anderen met misprijzen bejegent. Deze vorm van racisme was het handelskenmerk van de Europese koloniserende mogendheden, maar vindt men ook terug in hedendaagse vormen van xenofobie. Het ‘modern’ racisme bestaat uit de weigering de andere te beschouwen als wezenlijk verschillend van zichzelf en dit verschil te aanvaarden als een uitdaging. Deze vorm van racisme streeft assimilatie en acculturatie na en wordt uitgedragen door het egalitarisme. Nieuw Rechts onderscheidt in feite nog een derde vorm, namelijk ‘alteromanie’, die zou erin bestaan van alle culturen te houden behalve van de eigen.[86] Racisme wordt dus geïnterpreteerd als de ontkenning van het recht op eigenheid en diversiteit. Differentiatie en ongelijkheid tussen mensen moeten volgens Nieuw Rechts in stand worden gehouden omdat het natuurlijke gegevens zijn en de ontkenning ervan leidt tot ontworteling en decadentie. (zie hoofdstuk ‘Le droit à la différence’)

Het anti-egalitarisme bepaalt ook de houding van Nieuw Rechts tegenover het feminisme. Het hele probleem met het feminisme is volgens Nieuw Rechts dat niet duidelijk gesteld wordt of de feministische bevrijding bestaat uit een streven de gelijke van de man te willen worden of juist uit het poneren van het ‘het specifiek karakter’ van de vrouw. Er bestaan volgens Nieuw Rechts dan ook twee soorten feminisme. De ene wil de vrouwelijkheid ontdoen van de clichés van de joods-christelijke traditie, de ander wil elk onderscheid tussen de geslachten doen verdwijnen. Deze laatste laat zich leiden door het waanidee van het egalitarisme en miskent de fundamentele verschillen tussen man en vrouw. Nieuw Rechts verwerpt de misprijzende christelijke houding ten opzichte van de vrouw die de vrouw beschouwt als oorzaak van de erfzonde. Tegelijk wordt erop gehamerd dat elke emancipatiestrijd rekening moet houden met het feit dat man en vrouw een specifieke eigen-heid bezitten en van daaruit ook een eigen functie vervullen in het gezin en de samenleving.[87]

Volgens Nieuw Rechts zijn fenomenen als decadentie, communisme en massaconsumptie slechts de symptomen van de opmars van het egalitarisme in al zijn vormen en moet bijgevolg het egalitaire ideaal als vijand nummer één worden geïdentificeerd. Dit is een opvatting die ‘oud rechts’ (nog) niet onderkent.[88] De reductie van alle vijanden tot één, het egalitarisme, is volgens Taguieff een relatieve ideologische nieuwigheid. Met name de aanduiding van het ‘virus van het egalitarisme’ als voornaamste vijand in al zijn metamorfoses -de openbaringsgodsdiensten, het liberalisme, het communisme en het multiculturalisme- is een betrekkelijk nieuw aspect binnen het rechtse kamp.[89]

2.2 De afwijzing van de monotheïstische godsdiensten

2.2.1 Het totalitaire karakter van de monotheïstische religies

Nieuw Rechts wijst alle monotheïstische godsdiensten - het jodendom, het christendom en de islam - radicaal van de hand. Het centrale argument tegen deze godsdiensten is dat ze in wezen totalitair zijn. Volgens Nieuw Rechts heeft iedere religie een totalitair karakter voor zover ze beweert de enige bezitter van de absolute waarheid te zijn. Niet alle religies beweren echter dat zij alléén de absolute waarheid in pacht hebben. Het heidendom bijvoorbeeld kende dit absolutisme niet. Dit is een typisch kenmerk van de monotheïstische godsdiensten. Nieuw Rechts stelt dat het totalitarisme ontstond met het monotheïstische idee dat de onderwerping van het menselijk wezen inhoudt aan de wil van een enige, alwetende, eeuwige en almachtige godheid.[90] Elk monotheïsme is onvermijdelijk totalitair. Eén unieke God impliceert immers één unieke en absolute waarheid. De mensen moeten zich aan deze waarheid onderwerpen omdat het dé waarheid zelf is. Degenen die er zich niet aan onderwerpen verkeren in dwaling, en degenen die de waarheid bezitten hebben het recht om de anderen aan die dwaling te onttrekken, indien nodig met alle mogelijke middelen en met een goed geweten op de koop toe! Door zijn intrinsiek totalitair karakter ligt het monotheïsme aan de oorsprong van een tendens tot reductionisme (elke kennis wordt uiteindelijk herleid tot het éne) tot het egalitarisme (de mensen zijn gelijk voor God) en tot zijn evenknie, het universalisme. Het is volgens Nieuw Rechts overigens volledig bijkomstig of de aanhangers van monotheïstische overtuigingen al of niet hun eigen principes in praktijk brengen en of ze er al of niet conclusies uit afleiden met betrekking tot de aardse zaken.[91]

De virulente afwijzing van de monotheïstische openbaringsgodsdiensten impliceert niet dat Nieuw Rechts een zuiver materialistische leer zou aanhangen, noch dat alle metafysische principes worden afgewezen. Integendeel, Nieuw Rechts erkent de behoefte aan spiritualiteit als een levensnoodzakelijke behoefte van de mens. Het atheïsme wordt door Nieuw Rechts beschouwd als een van de vele hedendaagse decadentieverschijnselen. Nieuw Rechts pleit voor het terug aansluiten bij het Indo-europese heidendom (zie hoofdstuk “Het Nieuw Rechtse heidendom”)[92]

2.2.2 De afwijzing van het joods-christendom

Nieuw rechts gebruikt de term joods-christendom binnen een ideologisch kader: het jodendom en het christendom hebben vanuit een filosofisch en theologisch gezichtspunt veel met elkaar gemeen en bevatten fundamenteel dezelfde ideologie. Zo heeft, volgens de Benoist, het christendom alle normatieve vereisten met een universele draagwijdte die men in de thora kan vinden, overgenomen. Het begrip joods-christendom wijst tevens op de gemeenschappelijke monotheïstische oorsprong van beide religies.[93]

De radicale afwijzing van het joods-christendom is een centraal aspect binnen de Nieuw Rechtse ideologie en steunt op het argument dat het joods-christendom in wezen egalitair is en niet-Europees. Nieuw Rechts benadrukt dat het joods-christelijke denken vreemd is aan de Europese geest. Er bestaat een onmiskenbare en fundamentele tegenstelling tussen de joods-christelijke wereldvisie en waardepatronen en de wereldvisie en waarden eigen aan Europa. Het totalitair, egalitair, dualistisch en onverdraagzaam karakter van het joods-christendom wordt door Nieuw Rechts in tegenstelling geplaatst met de organische aard, de hiërarchische sociale structuren, het heidendom en de tolerantie die de oorspronkelijke Indo-europese beschavingen zou kenmerken. Het niet-Europese joods-christendom is volgens Nieuw Rechts verantwoordelijk voor de introductie van het desastreuze egalitarisme en een verlammend en negatief mensbeeld in Europa en dus ook voor de vervreemding van de Europese cultuur en de huidige alomtegenwoordige decadentie.[94] Nieuw Rechts beschouwt de integratie van het christendom in het mentale systeem van Europa dan ook als de meest desastreuze gebeurtenis van de ganse geschiedenis.[95] De Benoist noemt het joods-christendom in navolging van Nietzsche zelfs “de grootste vloek van de mensheid”.[96] Nieuw Rechts gaat er dus van uit dat het christendom na 2000 jaar aanwezigheid in Europa geen fundamenteel onderdeel uitmaakt van de Europese cultuur. Sterker zelfs, het joods-christendom is volledig wezensvreemd aan de Europese volkeren. Men moet die joods-christelijke erfenis volledig uitbannen om tot een culturele heropstanding te komen…

De bekeringsdrang, waarvan de heidense Indo-europeanen het slachtoffer zijn geworden, is volgens Nieuw Rechts inherent aan het bijbelse denken: het totalitaire joods-christendom wil altijd zijn visie opleggen. In een eerste fase gebeurde dit door overreding, later, zodra men er de mogelijkheden toe had, vanaf de vierde eeuw als het in het na-Constantijnse tijdperk aan de macht komt, door geweld. Er werden steeds draconischer maatregelen getroffen tegen het heidendom. Gedurende veertien eeuwen zal het christelijk totalitarisme “als een loden gewelf” over Europa hangen. Het is de éne officiële en verplichte godsdienst. Wie van zijn wetten afwijkt wordt gekraakt. Elke afwijking heet ketterij en wordt onmiddellijk vervolgd en uitgeroeid.[97] Het joods-christelijk monotheïsme zou en moest elke vorm van afwijking uitroeien. Bijna alle profeten fulmineerden met heftigheid en zelfs met woede tegen de heidens gebruiken. De strijd tegen de ‘afgoderij’ is een van de centrale thema’s in het joods-christendom. Ketterij wordt beschouwd als de bron van alle kwaad en van elk moreel verwerpelijk gedrag. Nieuw Rechts wijst er ook op dat het in feite merkwaardig is dat in de eerste plaats afgoderij wordt verworpen en niet het atheïsme. Dat komt er dus op neer dat het volgens de bijbel beter is te zeggen dat God niet bestaat dan eer te bewijzen aan een valse god.[98] De wil van gelovigen om de hele wereld te overtuigen en te bekeren tot het ‘ware’ levensmodel, gefundeerd op het enige, echte geloof is een kenmerkend aspect van het joods-christendom. De kruistochten, de talloze kersteningsgolven en de ontdekkingsreizen hadden volgens Nieuw Rechts allemaal de bedoeling het christelijk waardenpatroon en cultuurmodel te verspreiden en op te leggen, met alle nefaste gevolgen van dien voor de betrokken volkeren. [99]

Het vertrekpunt van het joods-christelijk geloof is, zoals in elk monotheïsme, de overtuiging dat er maar één God bestaat, dat hij de aarde en de mens geschapen heeft en dat hij de enige en waarachtige leer verkondigt. Het bijbelse scheppingsverhaal laat de mens voortkomen uit één enkele bron waardoor alle mensen voor God volmaakt aan elkaar gelijk.[100] Volgens het joods-christendom bestaat er een absolute scheiding tussen het geschapene (de wereld) en het niet-geschapene (God). God is totaal vreemd aan de wereld en de wereld is totaal verschillend van God, haar schepper.[101] De scheiding tussen God en zijn schepping uit zich in een dualistisch wereldbeeld waarbij het aardse bestaan geplaatst wordt tegenover het leven na de dood. Het verblijf op aarde is voor de christenen slechts een tussenfase, na de dood wordt over de mens een definitief oordeel geveld op basis van universele goddelijke regels. Deze gedachtegang leidde tot het egalitaire idee dat iedereen voor God gelijk is in het leven na de dood. Het joods-christendom beweert dus dat de verschillen tussen mensen van ondergeschikte aard zijn en dat alle mensen in essentie identiek zijn.[102] De volgens Nieuw Rechts rampzalige gevolgen van dit denken zijn in het vorige hoofdstuk reeds aan bod gekomen.

Nauw verbonden met het monotheïstische godsbeeld is de lineaire geschiedenisopvatting. Deze opvatting, die de Indo-europeanen onbekend was, werd in Europa ingevoerd door het joods-christendom. Het verloop van de geschiedenis wordt in deze visie voorgesteld als een lijn die een voor-historische toestand (het aards paradijs), via de geschiedenis (het tranendal waar de mensheid zwoegend zijn leven doorbrengt), verbindt met een na-historische toestand (Gods rijk op aarde). De na-historische toestand zal de voor-historische toestand herstellen en dit zal het einde van de geschiedenis zijn. [103] De lineaire geschiedenisopvatting wordt dus gekenmerkt door eendimensionaliteit, noodzakelijkheid en finaliteit. Het is de uitvoering van een goddelijk plan. Hierdoor is de vrijheid van de mens slechts gering, aangezien hij het verloop van de geschiedenis niet in eigen handen heeft en afhankelijk is van God als hoogste autoriteit.[104] Nieuw Rechts vindt deze geschiedenisopvatting absurd en verwerpelijk en bovendien mede verantwoordelijk voor de culturele verwording van Europa.[105] De lineariteitsvisie, die eerst in het joods-christendom en later in gelaïciseerde ideologieën zoals het communisme en het liberale vooruitgangsdenken vorm heeft gekregen, wil alle menselijke activiteit disciplineren in functie van het ‘Ene Idee’. Het sociaal homogeniseringsproces van het Westen kan volgens Nieuw Rechts worden gerelateerd aan het afwijzen van het polytheïsme van waarden en ideeën, waardoor het sociale gereduceerd is tot eenvormigheid en het sociaal dynamisme is uitgedoofd.[106]

Volgens Nieuw Rechts is het joods-christendom onverdraagzaam en is het totalitair racisme in wezen afkomstig uit de bijbel aangezien men in de monotheïstische visie de fundamentele weigering terugvindt de ‘ander’ in zijn eigenheid te respecteren.[107] Indien er een enige, universele waarheid bestaat, indien die waarheid volledig onafhankelijk is van de omstandigheden en de verschijningsvormen op aarde, indien het kwade zijn oorsprong vindt in het slecht gebruik dat de ‘geschapene’ van zijn ‘vrijheid’ heeft gemaakt, dan kan men niet tezelfdertijd de waarheid bezitten en fout zijn. Men is of fout, of men bezit de waarheid. Er kunnen geen relatieve waarheden bestaan, noch verschillende tegenstrijdige waarheden. De mensheid wordt op die manier opgedeeld in een ‘goed’ deel die zich tot de waarachtige boodschap heeft bekeerd en een ‘slecht’ deel, die dat niet gedaan heeft. De strijd tegen de ‘onwaarheid’ wordt dan niet alleen een recht, maar ook een plicht, onafhankelijk of deze plicht in werkelijkheid wordt uitgevoerd. Dit absolutisme opent de weg naar de onverdraagzaamheid. De onverdraagzaamheid vindt echter niet alleen zijn oorsprong in het feit dat het joods-christelijk monotheïsme slechts één god en één waarheid erkent, maar vooral in het feit dat deze enige god opgevat wordt als tegengesteld aan de wereld. God is de ‘totaal andere’, geplaatst tegenover de ‘totaal andere’ zijn de verschillen tussen de mensen slechts oppervlakkig en van voorbijgaande aard. De ‘andere’ wordt door de bijbel geminacht en alles wat niet tot de joods-christelijke leerstellingen behoort wordt afgestoten. De enige en niet-vergelijkbare god van het joods-christendom kan niet anders dan de valsheid bevestigen van andere goden. Daardoor wordt tevens de levenswijze en de wereldbeschouwing die voortspruiten uit de verering van deze ‘valse’ goden verworpen. Een andere god bestaat niet, hij is slechts een ‘afgod’, een god zonder de waardigheid van een god. Overgebracht op het wereldlijke vlak rechtvaardigt een dergelijke redenering elke vorm van alterofobie, racisme en uitsluiting. Vanuit het begrip god zonder de waarde van een god, komt men al spoedig tot het begrip van de mens zonder de waarde van een mens, of van het leven zonder de waarde van het leven. Het verwerpen van de ‘andere’ moet logischerwijs leiden tot de drang het ‘andere’ uit te roeien of te assimileren. Er bestaat volgens Nieuw Rechts dus een oorzakelijk verband tussen de bevestiging van de enige God en een enige waarheid, het verwerpen van wat anders is en de totalitaire onverdraagzaamheid afgeleid uit het joods-christendom.[108]

Een bijkomend gevolg van deze manier van de ‘andere’ te zien is het verlies van de eigen identiteit. Voor het monotheïsme zijn de verschillen tussen de volkeren en de mensen van voorbijgaande aard. Hierdoor verliest de mens zijn eigenheid en identiteit, aangezien de mens de ‘ander’ nodig heeft om zich bewust te worden van zijn eigen identiteit door te zien waarin de ‘ander’ verschilt van hem zelf.[109]

Een ander fundamenteel argument tegen het joods-christendom is het idee dat het in naam van een abstracte universele waarheid een solidariteitsbreuk bewerkstelligt tussen het individu en de gemeenschap. De verhouding tot het goddelijke is immers zuiver individueel: men zoekt op zijn eentje naar de zaligheid. Dit kenmerk zou vooral eigen zijn aan het christendom, aangezien het in het jodendom in hoge mate wordt gecompenseerd door het idee van het ‘uitverkoren’ zijn van het ganse volk.[110] Het christendom weigert vanuit haar egalitaire visie de mens te zien als een personaliteit en als element behorend tot een volk. Het wil de eigen tradities en identiteit van elk volk en elk individu uitgommen.[111] Met het invoeren van het christendom in Europa begon er een langzaam proces van ontbinding en van vernietiging van de bestaande sociale orde. De ontworteling waar we vandaag de dag mee geconfronteerd worden is slechts het einde van een proces dat werd ingezet met de introductie van het joods-christelijk denken in Europa.

Nieuw Rechts verwerpt het verlammend en negatief mensbeeld dat door het joods-christelijk gedachtegoed zou worden uitgedragen. Het joods-christendom is er volgens Nieuw Rechts op uit om alles te moraliseren. De bijbelse moraal komt uitsluitend voort uit de wil van de éne almachtige God. Hij alleen stelt vast wat goed en wat kwaad is en deze vaststelling is absoluut. Hij alleen heeft het recht om te belonen en te straffen. Dit betekent dat datgene wat de mens overkomt noodzakelijk moest gebeuren vanuit een oorzakelijk verband met de morele waarde van zijn daden. Indien men lijdt is dat omdat men dit verdient, omdat men gezondigd heeft. Hierin ligt de oorzaak van het Westerse schuldgevoel. De mens wordt dus beoordeeld, niet volgens zijn eigen wetten en mogelijkheden, maar volgens die van een God die totaal los staat van de wereld en van de mens. Daarom staat volgens Nieuw Rechts de opgang van de christelijke moraal in de geschiedenis gelijk aan de ondergang van het menselijke scheppingsvermogen. Elke tak van de menselijke bedrijvigheid werd ondergeschikt gemaakt aan de moraal. Een moraal die in naam van de ‘gelijkheid’ het recht op het anders zijn uitsluit, een moraal die alle levenslust doodt en Europa van zijn kracht heeft berooft. Voor het bijbelse denken is de soevereine macht van de mens immers innerlijk slecht. Elke vorm van menselijke autonomie wordt afgewezen. De mens is ondergeschikt aan God en is aan hem gehoorzaamheid verschuldigd. [112] Het joods-christendom bepleit dus een mensbeeld waarin de mens gedetermineerd wordt door externe krachten en waarin de menselijke vrijheid beperkt is. Christenen kunnen enkel hopen op verlossing, autonoom streven naar zelfverwezenlijking is onmogelijk. Nieuw Rechts verwerpt dit mensbeeld volledig en verdedigt de (veronderstelde) Indo-europese mensvisie waarin de mens gezien wordt als schepper van zichzelf en van zijn wereld. Het is volgens Nieuw Rechts noodzakelijk terug aansluiting te vinden bij dit heroïsch mensbeeld, dat eigen is aan ons Europeanen, om een Europese culturele renaissance te bewerkstelligen en een einde te stellen aan de cultuurcrisis (zie hoofdstuk “Onze Indo-europese erfenis”).

Volgens Nieuw Rechts staat het joods-christendom negatief tegenover de politiek. In de joods-christelijke opvatting wordt de politiek voortdurend teruggebracht tot de moraal en wordt de soevereiniteit ondergeschikt gemaakt aan de Wet. De koning moet het morele ideaal van de bijbel (en de thora) verwezenlijken. Hij is geen bouwer, noch een veroveraar. Het joods-christendom bevestigt het primaatschap van de rechter op de koning, van de moraal en de jurisdictie op de politiek en de militaire macht. De reden van de joods-christelijke vijandigheid tegenover de koninklijke (of politieke) macht is het feit dat het gaat om een menselijke macht, dat het met andere woorden een van de dingen is waarin de mens zich affirmeert in zijn autonomie en in zijn soevereiniteit.[113]

Nieuw Rechts reageert ook tegen de joods-christelijke minachting van de vrouw. Het christendom gaat ervan uit dat één vrouw, Eva, het gehele mensdom in zonde heeft gestort en dat de vrouw daarom een minderwaardig wezen is. Door het christendom wordt de vrouw haar waardigheid en de man zijn achting voor de vrouw ontnomen. De vrouw wordt volgens Nieuw Rechts monddood gemaakt en vernederd tot dienares. Haar edele taak als moeder wordt als resultaat van de zonde voorgesteld en binnen de kloostermuren hebben vele vrouwen getracht de onnatuurlijke ‘reinheid’ te behouden uit vrees voor de duivel.[114] In de christelijke leer is seksualiteit immers het gevolg van de erfzonde en taboe en wordt het huwelijk, waarvan het resultaat toch het ‘christelijk huisgezin’ zou moeten zijn, beschouwd als een lapmiddel, waartegenover het celibaat steeds de voorkeur moet hebben.[115]

Volgens Nieuw Rechts is in de huidige tijd de ‘joods-christelijke mentaliteit’ meer dan ooit aanwezig. Kerken en synagogen mogen dan al leeglopen, de joods-christelijke waarden zijn in geseculariseerde vorm dominanter aanwezig dan ooit tevoren.[116] De meest destructieve politieke ideologieën van de twintigste eeuw, namelijk het nationaal-socialisme en het communisme, vertoonden volgens Nieuw Rechts in hun heilsleer dezelfde geseculariseerde orthodoxie van de monotheïstische openbaringsgodsdiensten.[117] Maar ook het liberalisme, het socialisme en zeker het multiculturalisme beroepen zich op de joods-christelijke egalitaire waarden.

Nieuw Rechts verdedigt en illustreert het ganse ‘antichristendom’ discours met bijbelteksten die het totalitaire en verwerpelijke karakter van het joods-christendom moeten aantonen. De boutade ‘met de bijbel kan je alles bewijzen’ lijkt hier wel op te gaan…

2.2.3 De afwijzing van de islam

De islam wordt om verschillende redenen afgewezen, maar de nadruk ligt vooral op het veronderstelde totalitair, onverdraagzaam en egalitair karakter van deze godsdienst.[118] De islam wordt beschouwd als een totalitaire godsdienst aangezien op basis van een religieuze ideologie een totale reglementering van het intellectuele, sociale en politieke leven wordt nagestreefd. Dit vindt zijn oorsprong in de door de islam verkondigde absolute waarheid waar niet van mag worden afgeweken. Daarenboven verwerpt de islam de scheiding tussen kerk en staat en fungeert de koran als staatsdragende grondwet. Het samenvallen van godsdienst en staat benadrukt de eenheid van de islamitische samenleving, de Umma. Deze omvat alle gelovige moslims die volledig gelijke rechten hebben, ongeacht hun afkomst of ras.[119]

Aangezien de eerste bekommernis van Nieuw Rechts het bewerkstelligen van een Europese culturele renaissance is, gaat de aandacht vooral naar de (veronderstelde) desastreuze gevolgen van de invoering van het ‘vreemde’ christendom in Europa en heeft het veel minder belangstelling voor de islam. De islam wordt ook enkel bekeken vanuit het standpunt als potentiële bedreiging van de Europese cultuur. Volgens Nieuw Rechts zou de islam voor het Westen wel eens kunnen betekenen wat het christendom was voor het Romeinse rijk: “het verzamelbekken van underdogs en gefrustreerden van allerlei slag, waarbij de politiek doelstellingen worden verdoezeld door de godsdienststatus zodat tot op de bodem van onze tolerantie kan worden geprofiteerd”.[120] Voor Nieuw Rechts is de islam een gevaarlijke godsdienst. Het zou een illusie zijn te denken dat er zoiets bestaat als een gematigde islam. Voor alle moslims geldt immers dit ‘brandstichtend’ vers uit de koran: “O Heer, maak dat er op aarde geen enkele der ongelovigen overblijve!”.[121] Nieuw Rechts waarschuwt nadrukkelijk dat Europa niet veilig is voor de islam.

2.3 De afwijzing van het liberalisme en het communisme

2.3.1 Het liberalisme en het communisme: twee gelijkaardige ideologieën

Nieuw Rechts verwerpt het liberalisme en het communisme omwille van hun egalitaire karakter en het primaatschap van de economie. Zoals in een eerder hoofdstuk is betoogd, zijn volgens Nieuw Rechts het liberalisme en het communisme beiden gelaïciseerde vormen van het joods-christelijke egalitarisme. Nieuw Rechts beschouwt het liberalisme niet als tegenhanger van het communisme, beiden worden veeleer gezien als twee tegenpolen binnen eenzelfde egalitair en economisch waardensysteem.[122] Het liberalisme en het communisme verdedigen volgens Nieuw Rechts beiden het imperialisme van de rede, de vooruitgangstheorie en de almacht van de economische waarden en alle twee hebben ze hetzelfde ideaal van de utilitaire prestatiegeest.[123] De sociale finaliteit wordt zowel door de communist als door de liberaal gedegradeerd tot een economische aangelegenheid. De beschaving, gebaseerd op een cultureel verleden en wezensmatig menselijk, moet de plaats ruimen voor ‘het systeem’, krachtens zijn structuur anorganisch. De ‘homo faber’ wordt door het liberalisme en het communisme getransformeerd in een ‘homo fabricatus’.[124] De economie is in liberale en communistische samenlevingen dermate determinerend dat de mens wordt gedegradeerd tot een loutere ‘homo economicus’.Het individu wordt uit de organische samenlevingen losgerukt. De bedoeling is de ‘intermediaire lichamen’ (naties, volkeren, culturen e.d.) tussen het individu en de mensheid te laten verdwijnen en te vervangen door in het liberalisme het primaatschap van het individualisme en in het communisme het klassenbewustzijn. Het gevolg is dat het sociaal contact verdwijnt. Tussen de mensen blijven er enkel maar ‘mechanische’ en ‘geëconomiseerde’ betrekkingen over. Intermenselijke relaties worden in economische termen uitgedrukt. Zowel het liberalisme als het communisme worden gekenmerkt door deze verschraalde sociale banden.[125]

2.3.2 De afwijzing van het communisme

Het communisme en bij uitbreiding ook het socialisme worden in de eerste plaats afgewezen omwille van hun egalitaire karakter. Het anticommunistische discours komt dan ook in hoge mate overeen met het anti-egalitaire discours. Het communisme wordt verworpen omdat het de differentiatie en de hiërarchie in de maatschappij wil elimineren en de organische samenleving wil vervangen door een gehomogeniseerde en mechanische samenleving waarin de mens ontworteld en vervreemd is. Het communisme leidt volgens Nieuw Rechts ook onvermijdelijk tot de vernietiging van de diversiteit van culturen omdat het eindpunt van het communistische streven homogenisering en uniformisering is met als ultieme resultaat een mondiale maatschappij van identieke mensen.[126] Een bijkomend aspect waarom het communisme wordt verworpen is het primaatschap van de economie. Voor het communisme, net als voor het liberalisme, is de economie de determinerende factor in een samenleving. Alle aspecten van het maatschappelijk leven worden gereduceerd tot hun economische dimensie, wat volgens Nieuw Rechts onvermijdelijk leidt tot vervreemding en decadentie.[127]

Nieuw Rechts beschouwt het marxisme als de meest extreme en de meest terroristische van alle egalitaire doctrines.[128] In het Nieuw Rechtse tijdschrift TeKoS zijn verschillende artikels gepubliceerd die het totalitarisme en het destructieve karakter van het communisme aan het licht willen brengen. Titels als ‘Politiek totalitarisme: het ‘geciviliseerd’ geweld in Praag’ en ‘De kostprijs van het kommunisme: 150 miljoen doden’ liegen er niet om. In dit laatste artikel bijvoorbeeld worden de gruwel en de massamoorden uit de doeken gedaan die in de Sovjetunie en China onder het communistisch bewind zijn gepleegd en de miljoenen doden die dit als gevolg had.[129] De onderliggende toon bij de meeste van dergelijke artikels is er één van ‘angst voor het rode gevaar’.

De val van de Berlijnse muur in 1989 en de ineenstorting van de communistische regimes in Oost-Europa en de Sovjetunie werden door Nieuw Rechts toegejuicht. In de eerste plaats omdat het het einde betekende van de jarenlange kunstmatige opdeling van Europa. Er werd luidop gedacht dat de hereniging van Duitsland het mogelijke begin was van een Europese heropstanding waarin het herenigde Duitsland een centrale rol zou spelen.[130] Voor Nieuw Rechts leverde het uiteenvallen van de Sovjetunie tevens het bewijs dat de volkse identiteit, eigenheid en samenhorigheid de vele jaren van externe egaliserende dwang hadden doorstaan. Voor Nieuw Rechts is door de ontbinding van de USSR duidelijk aangetoond dat het de volkeren zijn die de “werkelijke infrastructuur van de menselijke samenleving uitmaken”.[131] Toch werd ook na de ineenstorting van de Sovjetunie nog steeds een waarschuwende vinger opgestoken. Luc Pauwels, de hoofdredacteur van TeKoS, verwoordde het als volgt: “..alleen om te beseffen dat wij ons nooit in de kokon van het socialisme mogen laten vangen. Waakzaamheid geboden!”.[132] In 1998 werd nog een gans nummer van TeKoS gewijd aan de verschrikkingen van het communisme (‘Lenins holocaust’, Tekos, XX, 1998, 89). Dit wil niet zeggen dat TeKoS extra veel aandacht aan het communisme besteed (er werd in 1997 bijvoorbeeld ook een nummer gewijd aan de nefaste gevolgen van het kapitalisme en de mondialisering). Ik wil hier enkel aantonen dat zelfs na de val van de muur en de instorting van de USSR de angst voor het ‘gevaarlijke’ communisme bij Nieuw Rechts niet verdwenen was.

De afwijzing van het communisme heeft Nieuw Rechts met ‘oud rechts’ gemeen. Het originele of nieuwe bij Nieuw Rechts is het feit dat het volgens hen nutteloos is tegen het marxisme te vechten als men tegelijkertijd niet de moed en het inzicht heeft om te vechten tegen de oorzaak van het marxisme, namelijk de egalitaire gedachte, waarvan het marxisme slechts het gevolg is. Bovendien wordt benadrukt dat men het marxisme slechts doeltreffend kan bestrijden als er tevens een volwaardig alternatief, een volledigheid betrachtend ideologisch stelsel, wordt geformuleerd.[133] Dit alternatief ligt volgens Nieuw Rechts in een organische maatschappij waarin onze Indo-europese erfenis wordt gerespecteerd (zie “Het tegenproject van Nieuw Rechts”)

2.3.3 De afwijzing van het liberalisme

Ook de afwijzing van het liberalisme wordt gefundeerd door te verwijzen naar het egalitaire en totalitaire karakter en de dominantie van de economische waarden in het liberale gedachtegoed. De geest van de Westerse liberale, geëconomiseerde en individualistische samenleving wordt door Nieuw Rechts geringschattend getypeerd als een ‘société marchande’ of ‘kruideniersmentaliteit’ die alle geledingen van de maatschappij heeft doordrongen.[134] De ongebreidelde expansie van deze handelsmaatschappij is volgens Nieuw Rechts mede verantwoordelijk voor de uniformisering van de samenlevingen en de wereld en dus ook voor de huidige cultuurcrisis van de Westers beschaving.[135]

Nieuw Rechts verwerpt met klem het egalitaire individualisme van het liberalisme. Het liberalisme beweert dat alle mensen gelijk zijn, maar in naam van de universele gelijkheid en vrijheid werd een economische jungle geïnstalleerd waarin het recht van de economisch sterkste (of sluwste) heerst. Ongelijkheid werd voortaan geweten aan de luiheid of kortzichtigheid van het individu. Het liberalisme beschouwt de maatschappij als een loutere optelsom van individuen en de natie als een verzameling inwoners van een bepaald grondgebied. De natuurlijke en organische gemeenschappen worden verbroken en vervangen door mechanische maatschappijen die geregeerd worden door economische wetten. Ontworteling wordt de regel.[136]

In onze Westerse maatschappijen is de economie het hoogste goed en wordt elk individu geacht te handelen volgens zijn beste (economische) belang. De mens is in een dergelijke maatschappijvisie niet meer de meester van zijn eigen lot, maar onderworpen aan de economische wetten Ook de politieke beslissingen worden in een liberaal systeem onderworpen aan de geboden van de economie. De enige taak van de politiek is de orde en veiligheid handhaven die de economische vrijheid moeten verzekeren. De staat moet zo weinig mogelijk aan politiek doen en zo weinig mogelijk vragen.[137]


De globalisering waar we vandaag de dag mee worden geconfronteerd, betekent in feite de mondiale verspreiding van het liberalisme. Een ontwikkeling waar Nieuw Rechts logischerwijs sterk tegen is. Het Nieuw Rechtse tijdschrift TeKoS wijdde in 1997 een volledig nummer aan dit onderwerp (‘Kapitalisme en mondialisering tegen de volkeren’, TeKoS, XIX, 1997, 84) en ook het zevende colloquium van TeKoS (11 november 2001) “Globalisering of lot in eigen handen” was volledig aan deze problematiek gewijd. Het Nieuw Rechtse discours in verband met globalisering is voorspelbaar. Er wordt gereageerd tegen de ‘heilsboodschap’ van de globalisering die persoonlijk geluk gelijkstelt aan economische groei en er wordt met nadruk gewezen op de nefaste gevolgen van het globaliseringsproces, met name de vereenzaming, het verloren gaan van de traditionele gemeenschappen, de ontworteling, het toenemend gemis aan gemeenschapszin, de reductie van de culturele diversiteit etc. Ook de oplossingen die Nieuw Rechts voorstelt liggen in de lijn van de verwachtingen. In het artikel ‘Globalisering is er een alternatief?’in TeKoS wordt het alternatief van de Duitsers Ritter en Zeitler belicht. Zeitler was ook aanwezig op het voornoemde colloquium en is politiek mandataris van het SPD. Zijn oplossing in enkele woorden samengevat: grootruimtelijke regionalisering en beschermende tolgrenzen aan de buitenkant van Europa. Regionalisering en protectionisme zijn volgens Nieuw Rechts reële mogelijke verdedigingsmechanismen tegen de globalisering. (zie hoofdstuk “De Europese rijksgedachte”).[138]

Globalisering wordt door Nieuw Rechts vaak gelijk gesteld aan een veramerikanisering van de wereld. Amerika wordt volgens Nieuw Rechts gedreven door utilitarisme en consumptiedrang en het is dan ook in de Verenigde Staten waar de liberale handelsgeest het best tot haar recht gekomen en de decadentie haar hoogtepunt kent.[139] Amerika wordt beschouwd als de vaandeldrager van de ‘société marchande’. Nieuw Rechts waarschuwt voor de kracht van de Amerikaanse culturele kolonisatie en pleit voor een ‘de-amerikanisering’ van Europa en de rest van de wereld. Er is dus duidelijk sprake van een hevige afkeer en minachting voor de Amerikaanse cultuur bij Nieuw Rechts.[140]

Niet alleen het economisch liberalisme moet het ontgelden, ook het huidige liberale democratische bestel wordt scherp bekritiseerd. Meer bepaald het gedachtegoed van de Franse Revolutie kan bij Nieuw Rechts op weinig sympathie rekenen. Volgens Nieuw Rechts ligt in dit gedachtegoed allesbehalve de democratie besloten, maar wel de volkenmoord. Er wordt daarvoor verwezen naar de vele slachtoffers van de revolutie en de brutale annexatiepolitiek die volgde op de revolutie. Tijdens de Franse bezetting werden de Zuidelijke Nederlanden het slachtoffer van een doorgedreven verfransing en tal van, volgens Nieuw Rechts, uiterst nefaste maatregelen zoals de opheffing van de ambachten, de vernietiging van de eeuwenoude provinciale inspraakstructuren en de denationalisatie van de elite. Er was bovendien allesbehalve sprake van enige vorm van volkssoevereiniteit. De echte democratische voorgeschiedenis van ons land, de Nederlandse traditie van volksmedezeggenschap en volkssoevereiniteit, die niets verschuldigd is aan het funeste, liberale Franse model, wordt volgens Nieuw Rechts miskent. Het idee dat de volkssoevereiniteit het best tot uiting komt in een burgerlijke democratie naar Frans model is volgens Nieuw Rechts een misvatting aangezien er de facto volgens het liberalisme geen volk bestaat, maar slechts een verzameling van (beïnvloedbare) individuen.[141] Het alternatief dat door Nieuw Rechts wordt geformuleerd is een organische samenleving waarin de ‘elite’ opnieuw een centrale en richtinggevende rol moet spelen (zie hoofdstuk “Een organische samenleving”).

Een groot probleem van het liberale democratische bestel is het feit dat, als gevolg van het egalitarisme en het individualisme, elke transcendentie van het principe van autoriteit is verdwenen. Politieke soevereiniteit en macht zijn tot op het niveau van het individu teruggebracht.[142] Dit heeft volgens Nieuw Rechts zeer kwalijke gevolgen. Onze democratie wordt uitgehold door het samenspel van machtsgeile geldbezitters en geldgeile machtsbezitters. Bedrijven en personen met veel geld kunnen politici met een ongebreidelde geldzucht beïnvloeden en omkopen. In een traditioneel democratisch bestel moest een keuze gemaakt worden tussen ofwel macht ofwel geld, maar tegenwoordig willen politici en geld en macht en liefst zo veel en zo vlug mogelijk. De democratie is uiteindelijk de verliezer.[143] Nieuw Rechts verwerpt de parlementaire democratie als dusdanig niet. Ze is voorstander van een zogenaamde participatiedemocratie, met directe participatie van de burger via onder meer referenda. Tegelijk wordt de noodzaak aan ‘bekwame staatsmannen’ benadrukt. Er is nood aan een politieke elite die de verantwoordelijkheid draagt voor de gemeenschap in zijn totaliteit (zie hoofdstuk “Een organische samenleving”).

Nieuw Rechts is dus niet gekant tegen de democratie die ze “de meest humane procedure vindt om in een gegeven cultureel klimaat een uitweg te vinden in de tegenstelling tussen de noodzaak om als groep te handelen en de onmogelijkheid om een doorlopende, absolute consensus te bereiken over het te voeren beleid”.[144] Een essentiële voorwaarde is evenwel dat er in een democratie geen vooropgezette norm bestaat om de waarde van de verschillende opinies te beoordelen. En daar wringt volgens Nieuw Rechts het schoentje: vandaag de dag is er sprake van een uitbreidende staatsideologie. Het is deze staatsideologie die bepaalt wat er gedacht moet worden. En wat er gedacht moet worden komt overeen met het egalitaire en liberale gedachtegoed.[145] Nieuw Rechts reageert tegen het ‘politiek correcte’ denken waarin het egalitaire discours domineert. De fundamentele gelijkheid van mensen mag volgens Nieuw Rechts niet in vraag worden gesteld.

Hoewel Nieuw Rechts het liberalisme radicaal van de hand wijst, is het toch voorstander van de vrije markt economie omwille van de bewezen economische doeltreffendheid, het effectief dienen van niet-economische doeleinden (creativiteit, nationale vitaliteit,…) en de maatschappelijke waarde als overlevingsstrategie (zie hoofdstuk “Een organische maatschappij”).[146] Nieuw Rechts pleit wel voor een economie die geïntegreerd is in een organische samenleving. De economie moet met andere woorden terug een deel worden van de gehele samenleving, mag niet langer alles bepalend zijn en moet positief zijn ingesteld tegenover het gemeenschapsbelang.[147]

2.4 De afwijzing van het multiculturalisme

Het multiculturele maatschappijmodel wordt van de hand gewezen. Het idee dat individuen, die gelijke rechten hebben, hun eenheid zouden vinden in een louter geopolitieke ruimte, buiten iedere verwantschap die door de origine gedicteerd wordt en buiten elke organische gemeenschap, is volgens Nieuw Rechts een waanidee.[148] De verwerping van het multiculturalisme steunt opnieuw ten dele op het discours van het anti-egalitarisme en de (veronderstelde) Westerse cultuurcrisis: multiculturalisme leidt tot homogenisering en decadentie (zie vorige hoofdstukken). Er wordt tevens gewezen op de nefaste gevolgen voor de Europese cultuur en op de nefaste gevolgen voor de migranten zelf.

Het pleidooi tegen de multiculturele maatschappij is gericht tegen de immigratie van islamitische migranten. Voor Europese migranten, die van het ene Europese land naar het andere emigreren, ligt de situatie anders omdat zij niet in een totaal vreemde beschaving terecht komen. Zij blijven in wat Nieuw Rechts het Europees cultuurgebied noemt. In vele gevallen is de enige echte diepgaande verandering die van hen wordt gevraagd een verandering van taal.[149]

Nieuw Rechts beschouwt de multiraciale maatschappij als een groot gevaar voor de Europese beschaving omdat het de relatieve etnische en culturele homogeniteit van de inwoners van Europa zou vernietigen waarop volgens Nieuw Rechts de identiteit, het samenhorigheidsgevoel en de waarde van het begrip staatsburgerschap berust.[150] Het grote dilemma voor de toekomst van Europa zou dan ook de vraag zijn blijft Europa zichzelf, met zijn veelzijdige volkse eigenheden en culturen, overkoepeld door het Europees cultuurgebied, of blijft men geloven in de multiculturele utopie en wordt Europa een gehomogeniseerd multiraciaal en cultuuregalitair conglomeraat van gelijkgeschakelden. Het begrip Europa zal dan alleen nog een geografische betekenis hebben en de vervreemding en de decadentie zal hand over hand toenemen.[151]

Het ideaal van de multiculturele samenleving is volgens Nieuw Rechts een bedrieglijke illusie. De ‘gastarbeiders’ integreren in onze Westerse maatschappij houdt concreet in hun etnische en culturele eigenheden verdrinken in de meltingpot van de consumptiemaatschappij. Een maatschappij waarin alle culturele verschillen zijn weggevlakt en waar de volkeren gedoemd zijn te verdwijnen.[152] Maar zelfs indien een dergelijk toekomstbeeld wenselijk zou zijn, is het ten zeerste de vraag of het mogelijk zou zijn. Het geloof in het multiculturalisme is gebaseerd op het blinde geloof in de maakbaarheid van de mens en de totaal onrealistische verwachting dat migranten tabula rasa kunnen en zullen maken met hun eigen Arabische identiteit en hun eigen afstamming. Het heeft volgens Nieuw Rechts geen zin om een debat te openen over de vraag of dit wenselijk zou zijn, het is gewoon onmogelijk. Ten eerste omdat migranten als groep geen afstand zouden willen doen van hun huidige identiteit en ten tweede omdat zelfs de weinige migranten die het zouden willen, niet zouden kunnen. Het is voor een individu vrijwel een onmogelijke opgave om afstand te doen van een eeuwenoude en historisch gegroeide identiteit en die in te ruilen voor een andere. Islamitische immigranten zouden in één mensenleven duizend jaar geschiedenis moeten overbruggen om aansluiting te kunnen vinden bij de hedendaagse Europese manier van denken en mentaliteit. Ze zouden daarbij moeten leren denken in categorieën en begrippen die voor hen volledig onbegrijpelijk zijn en die op geen enkele manier aansluiten bij hun eigen achtergrond. Dit is volgens Nieuw Rechts een bovenmenselijke taak, zelfs als men het echt zou willen en de meeste islamitische immigranten willen het niet eens echt! [153]

Het idee dat islamitische migranten door ‘onderdompeling’ in de Westerse wereld zouden verwesteren is volgens Nieuw Rechts een gevaarlijke denkfout. Vandaag de dag wordt Europa geconfronteerd met het ‘binnendringen’ van te veel mensen van een ander ras of cultuur. Het gevolg hiervan is dat een moslim in een migrantenwijk helemaal niet het gevoel heeft dat hij tot een minderheid behoort. In zijn onmiddellijke omgeving zijn de meeste mensen die hij ontmoet ook moslim en zijn kinderen zitten meestal op een concentratieschool waar zij de meerderheid uitmaken. De migrant maakt deel uit van een hechte samenhangende groep die hem onvoorwaardelijk zal steunen in een eventueel conflict met een individuele Vlaming of Europeaan. De geïmmigreerde moslims bevinden zich, volgens Nieuw Rechts, in geografisch opzicht in de Westerse wereld, maar in psychisch, religieus en cultureel opzicht leven zij in een totaal andere, eigen wereld.[154] Geconfronteerd met deze situatie is het volgens Nieuw Rechts de beste keuze om te opteren voor een vorm van coëxistentie, de mogelijkheid van een natie als ‘meltingpot’ wordt radiaal verworpen. Volgens Nieuw Rechts heeft dit laatste model immers uiterst nefaste gevolgen voor de betrokken samenleving. Het leidt tot de ontworteling van volkeren en het vernietigt talen en culturen. Het is een moderne vorm van het eeuwenoude destructieve egalitarisme.[155] Nieuw Rechts bepleit daarom een zogenaamd ‘pluriculturalisme’ (lees apartheid) waarbij men ‘elke groep zichzelf laat zijn’. In een dergelijk model blijft volgens Nieuw Rechts tenminste de verscheidenheid bewaard. Nieuw Rechts erkent wel dat het een explosieve toestand blijft omdat de verticale scheiding tussen de verschillende groepen onvermijdelijk ook een horizontale scheiding als gevolg zou hebben. De opsplitsing van de maatschappij in niet-geïntegreerde delen zou bovendien een gedroomde gelegenheid zijn voor het kweken van “potentiële revolutionaire groepen”.[156] Ten slotte zouden er ook de onvermijdelijke klachten zijn van de oorspronkelijke bewoners van het gebied. Emigreren en je moeten aanpassen wordt als normaal beschouwt, maar wat als je ergens blijft wonen en het gevoel krijgt dat jouw omgeving emigreert![157] Het ‘pluriculturalisme’ model heeft dus zeker zijn nadelen en blijft een ad hoc oplossing. Indien er geen sprake is van een gescheiden coëxistentie is het volgens Nieuw Rechts nodig een ‘ondemocratische politiestaat’ te creëren om onlusten te vermijden. Wanneer ook deze mogelijkheid wordt genegeerd, vormt de multiculturele samenleving een broeihaard voor onlusten en geweld zoals blijkt uit de situatie in bijvoorbeeld Los Angeles of het voormalige Joegoslavië.[158]

De realiteit van de multiraciale maatschappij komt volgens Nieuw Rechts onvermijdelijk neer op gettovorming. Het integratieproces van de islamitische migranten in de Westerse maatschappij kán volgens Nieuw Rechts niet horizontaal verlopen. Alhoewel het humanistisch discours de factor ‘ras’ formeel ontkent, toont de concrete werkelijkheid aan dat bijvoorbeeld interraciale huwelijken eerder schaars blijven. Etnische afkomst is een onmiskenbare en concrete belemmering om volledig te kunnen integreren in onze samenleving.[159] Het onmiskenbaar feit dat uiterlijk een belangrijke rol speelt bij het vastleggen van maatschappelijke posities, sympathieën, huwelijken en jobs is misschien irrationeel, maar het belet niet dat het waar is! Iemand van een ander ras wordt onmiddellijk herkend als een buitenstaander, als iemand die niet tot de eigen groep behoort en zal ook als dusdanig worden bekeken en behandeld.[160] De verschillen zijn bovendien niet alleen van fysieke, maar ook van psychische aard. De islamitische migranten hebben een eigen, niet-Europese cultuur en afstamming die ze niet kunnen en willen verloochenen. De multiraciale maatschappij komt dan ook onvermijdelijk neer op gettovorming: een mozaïek van getto’s en van minoriteiten die onderling verbonden zijn door een mechanisch netwerk van firma’s en technocratieën, terwijl de regeringen van hun kant altijd balanceren tussen humanitaire demagogie en economisch winstbejag.[161]

De ontworteling en culturele segmentatie resulteren volgens Nieuw Rechts in criminaliteit en het is vooral de criminaliteit bij migranten die de relatie tussen hen en de Vlamingen verzuurt. De ‘gewone man’ zal zich misschien een beetje ergeren aan rituele slachtingen, moskeeën of gesluierde vrouwen, maar dat is meestal slechts een oppervlakkige wrevel die de maatschappelijke verhoudingen niet echt vertroebelt. Het probleem van de criminaliteit is volgens Nieuw Rechts veel fundamenteler. Marc Joris stelt het in een artikel in TeKoS zo: “Tienduizenden mensen zijn het slachtoffer geworden van roof, verkrachting, inbraak of afpersing die werden gepleegd door Marokkaanse –en in iets mindere mate Turkse – delinquenten. Honderdduizenden zijn daarvan niet rechtstreeks het slachtoffer geworden, maar hun leven wordt wel vergald door de angst voor allochtone criminelen. Het gaat hier niet alleen om een subjectief gevoel van onveiligheid, maar ook om een reële bedreiging”.[162]

De beschuldiging van racisme wordt evenwel door Nieuw Rechts verworpen omdat racisme de inferiorisatie van de ‘ander’ zou inhouden en niet de bevestiging van zichzelf. Het willen behouden door een individu, een gezin, een gemeenschap, een volk van de eigen gewoonten en gebruiken en het beschermen daarvan kan volgens Nieuw Rechts moeilijk aanzien worden als een vorm van racisme zolang men andere culturen niet als minderwaardig beschouwt (zie hoofdstuk “Le droit à la différence”). Zich afsluiten van vreemde invloeden is volgens Nieuw Rechts nooit wenselijk en het overnemen van elementen uit andere culturen kan dikwijls vernieuwend en verfrissend werken. Op één voorwaarde echter: de overname moet gebeuren binnen het kader en op de wijze die past in de eigen gebruiks- en denkgewoonten. Elke overname die strijdig zou zijn met de eigen innerlijke gevoelens leidt tot verarming en vervreemding. Hetzelfde geldt voor de niet-Europese migranten die in Europa aanwezig zijn. Hen een Europese of ‘gemengde’ levenswijze opdringen kan niet anders dan hen innerlijk schaden en vervreemden. Dit zowel op het niveau van de migranten als volk als op individueel niveau. Islamitische immigranten willen ‘integreren’ en hun onze Westerse gedragingen opleggen, wordt door Nieuw Rechts dus verworpen. Voor Nieuw Rechts zijn migranten immers in de eerste plaats ‘gastarbeiders’, die als gasten moeten worden behandeld en zich ook als gasten moeten gedragen, maar die hier niet thuis horen en die in principe eens naar hun thuisland zullen terugkeren.[163]

Nieuw Rechts pleit dan ook voor een of andere vorm van ‘terugkeerbeleid’. Een terugkeerbeleid dat volgens Nieuw Rechts niet zou neerkomen op deportatie, omdat men een mens eenvoudigweg niet kan deporteren naar zijn eigen vaderland. De enige uitzondering hierop is het geval van een politieke opposant die als vluchteling in een ander land bescherming heeft gezocht tegen vervolging. Nieuw Rechts wijst er ook op dat elk jaar ‘miljoenen’ migranten tijdens de zomermaanden ‘volledig vrijwillig’ op vakantie gaan naar hun vaderland, hun zogenaamd deportatieoord. Volgens Nieuw Rechts bezit ook een aanzienlijk deel van de migranten onroerende goederen in hun thuisland en zouden die mensen dus gedeporteerd worden naar hun eigen lapje grond. De andere migranten zullen wellicht in eerste instantie tijdelijk onderdak moeten zoeken bij familie. Nieuw Rechts erkent wel dat een ‘terugkeerbeleid’ misschien een onaangenaam proces zou zijn voor een deel van de migranten, maar wijst er tegelijk op dat het nauwelijks tragischer is dan het lot van de duizenden Vlamingen die elk jaar tegen hun zin moeten verhuizen, omwille van welke reden dan ook.[164] Het is duidelijk dat Nieuw Rechts uitgaat van de onvervreemdbare culturele erfenis van elk individu en elk volk. Migranten zouden nog steeds (in grote lijnen) dezelfde culturele achtergrond hebben als hun volksgenoten in hun oorspronkelijk vaderland. Het idee dat ze door in Europa te leven en het dagelijks contact met de Westerse beschaving een fundamenteel verschillend wereldvisie en andere gewoontes zouden hebben ontwikkeld dan de inwoners van hun ‘thuisland’, wordt door Nieuw Rechts blijkbaar niet geaccepteerd.

Het multiculturalisme is volgens Nieuw Rechts het “nieuwe geloofspunt van de staatsideologie”. Dit punt zou zelfs zo belangrijk zijn dat het een eigen opsporingsorgaan heeft gekregen, het centrum voor gelijkheid van kansen en racismebestrijding, dat “allerlei wettelijk vastgelegde uitzonderingsrechten heeft en een vele-miljoenen-budget om, naast laakbaar racistisch geweld, ook foute, dit wil zeggen niet multiculturele opinies te detecteren.”[165] Men mag volgens Nieuw Rechts zelfs vermoeden dat dit de voornaamste bestaansreden van het centrum is, want als het louter om de opsporing van wetsovertredingen ging, zou het volledig overbodig zijn omdat we de politie en de gerechtelijke instanties hebben voor die taak. Luc Pauwels haalt in zijn artikel ‘Onze bedreigde democratie’ het voorbeeld aan dat hij van Paula D’Hondt zelf heeft gehoord hoe ze met succes de uitgever van Het Laatste Nieuws en De Nieuwe Gazet onder druk had gezet om geen lezersbrieven meer te publiceren over migranten. Wat volgens hem zijn stelling over de dominantie van de ‘politiek correcte’ staatsideologie bewijst.[166] Er is volgens Nieuw Rechts sprake van een obsessie en een kunstmatig opgeklopte mediahetze rond de fenomenen racisme en fascisme. Het antiracistische discours krijgt via de kanalen van de media de vrije loop en zou als fundamentele strategie hebben de geesten af te weren van alles wat ook maar enigszins zou kunnen herinneren aan de autochtone Europese cultuur en tegelijk de visie van de multiraciale maatschappij algemeen ingang doen vinden.[167] Ideologische vooringenomenheid zou ook de reden zijn waarom de mogelijkheden van een terugkeerbeleid nooit ernstig onderzocht zijn.[168]

Het multiculturalisme leidt volgens Nieuw Rechts tot nivellering, tot ontworteling en vervreemding. Immigratie en de multiraciale maatschappij worden daarom verworpen. De natie moet berusten op het organisch karakter van de samenleving en de collectieve identiteit van een volk en mag niet worden herleid tot een louter administratief concept.[169] Behoren tot een land is volgens Nieuw Rechts in de eerste plaats behoren tot een geschiedenis, een erfenis, een taal, een origine. Bij Nieuw Rechts is het volk de onherleidbare eenheid waartoe elk individu behoort.[170] De multiculturele maatschappij is dan ook een waanidee. Niet-Europese migranten horen niet thuis in Europa en het is beter voor zowel de autochtone Europese bevolking als voor de migranten zelf dat ze terugkeren naar hun thuisland.

[71] P.A. Taguieff, Sur la nouvelle droite…, p.75
[72] R. Commers, ‘Uit de recente ideologische ontwikkelingen…’, pp.116-117
[73] A. de Benoist, Les idées à l’endroit, pp.98-100
[74] A. de Benoist, Les idées à l’endroit, pp.74-75
[75] A. de Benoist, Heiden zijn vandaag de dag, Wijnegem, Deltapers, 1986, pp.54-57
[76] P.A. Taguieff, Sur la nouvelle droite…, p.74
[77] L. Pauwels, ‘G.R.E.C.E., een werk- en ideeëngemeenschap…’
[78] P. Tommissen, ‘Wat is en wat wil de Nouvelle Droite?’, p.123
[79] E. Arckens, De Nouvelle Droite…, p.110
[80] P. Tommissen, ‘Wat is en wat wil de Nouvelle Droite?’, p.124
[81] P. Berard, ‘Hoe men kulturen vermoordt’, Tekos, III, 1982, 30
[82] L. Pauwels, ‘G.R.E.C.E., een werk- en ideeëngemeenschap…’
[83] H. Mohr, ‘Gelijkheid en ongelijkheid, biologisch gezien’, Tekos, IV, 1983, 34
[84] A. de Benoist, ‘Laat ons geen “gelukkige robotjes’worden’, Tekos, I, 1980, 12
[85] F. Vanhecke, Metapolitieke strategie…, p.35
[86] E. Arckens, De Nouvelle Droite…, pp.235-237
[87] E. Arckens, De Nouvelle Droite…, pp.256-257
[88] F. Vanhecke, Metapolitieke strategie…, p.35
[89] P.A. Taguieff, Sur la nouvelle droite…, pp.192-193
[90] P. Vial, ‘Het religieuze totalitarisme’, Tekos, I, 1980, 13
[91] A. de Benoist, Les idées à l’endroit, p.39
[92] A. de Benoist, Heiden zijn…, pp. 36-37
[93] A. de Benoist, Heiden zijn …, pp.41-42
[94] P.A. Taguieff, Sur la nouvelle droite…, p.194
[95] P. Tommissent, ‘Wat is en wat wil de Nouvelle Droite?’, p.124
[96] E. Arckens, De Nouvelle Droite…, p.92
[97] P. Vial, ‘Het religieuze totalitarisme’
[98] A. de Benoist, Heiden zijn…, pp.186-191
[99] P. Commers, De Conservatieve Revolutie…, p.83
[100] A. de Benoist, Heiden zijn…, p.224
[101] A. de Benoist, Heiden zijn…, pp.54-60
[102] A. de Benoist, Les idées à l’endroit, pp.74-75
[103] A. de Benoist, ‘De wereld, het leven…’
[104] A. de Benoist, Les idées à l’endroit, pp.35-37
[105] R. Commers, ‘Uit de recente ideologische ontwikkelingen…’, p.118
[106] E. Arckens, De Nouvelle Droite…, p.326
[107] E. Arckens, De Nouvelle Droite…, p.235
[108] A. de Benoist, Heiden zijn…, pp.197-199
[109] P. Commers, De Conservatieve Revolutie…, p.83
[110] A. de Benoist, Heiden zijn…, p.266
[111] E. Arckens, De Nouvelle Droite…, p.76
[112] A. de Benoist, Heiden zijn…, pp.112-115 en pp.228-229
[113] A. de Benoist, Heiden zijn…, pp.225-227
[114] J. Meerbosch, ‘Erfdeel Europa (IV): een volksvreemde religie’, Tekos, IV, 1983, 34
[115] A. de Benoist, Heiden zijn…, p.279
[116] E. Arckens, De Nouvelle Droite…, p.91
[117] F. De Hoon, ‘De rode kreeft en de zwarte scharen: een studie in fascistologie en totalitarisme’, Tekos, III, 1982, 27-28
[118] P. Commers, De Conservatieve Revolutie…, p.93
[119] G. Manousakis, ‘De islam een totalitaire godsdienst’, Tekos, XII, 1991, 62, pp.5-6
[120] G. Manousakis, ‘De islam…’, p.4
[121] H. de Bois, ‘En de gematigde Islam?’, Tekos, XII, 1991, 62, pp.7-8
[122] A. de Benoist, Les idées à l’endroit, p.87-88
[123] E. Arckens, De Nouvelle Droite…, p.281
[124] P. Tommissen, ‘Wat is en wat wil de Nouvelle Droite?’, p.123
[125] P. Commers, De Conservatieve Revolutie…, p.103
[126] R. Commers, ‘Uit de recente ideologische ontwikkelingen…’ , p.117
[127] A. de Benoist, Les idées à l’endroit, pp.84-85
[128] L. Pauwels, ‘G.R.E.C.E., een werk- en ideeëngemeenschap…’
[129]J.P. Dujardin, ‘De kostprijs van het kommunisme: 150 miljoen doden’, Tekos, I, 1980, 7-8
[130] F. De Hoon, ‘De Duitse hereniging’, Tekos, XI, 1990, 59, pp.25-34
[131] P. Commers, De Conservatieve Revolutie…, p.111
[132] L. Pauwels, ‘Van het kommunisme verlost?’, Tekos, XII, 1991, 64, p.88
geciteerd in: P. Commers, De Conservatieve Revolutie…, p.108
[133] L. Pauwels, ‘G.R.E.C.E., een werk- en ideeëngemeenschap…’
[134] P. Commers, De Conservatieve Revolutie…, p.104
[135] P.A. Taguieff, Sur la nouvelle droite…, p.221
[136] A. de Benoist, Les idées à l’endroit, pp. 86-89
[137] A. de Benoist, Les idées à l’endroit, pp.84-86
[138] P. Logghe, ‘Globalisering: is er een alternatief?’, Tekos, XXI, 2000, 98, pp.42-43
[139] E. Arckens, De Nouvelle Droite…, p104
[140] P.A. Taguieff, Sur la nouvelle droite..., pp.298-304
[141] P. Commers, ‘De Conservatieve Revolutie…’ p.106
[142] A. de Benoist, Les idées à l’endroit, p.88
[143] L. Pauwels, ‘Onze bedreigde demokratie’, pp.8-10
[144] L. Pauwels, ‘Onze bedreigde demokratie’, Tekos, XVII, 1996, 80, p.5
[145] L. Pauwels, ‘Onze bedreigde demokratie’, pp.4-7
[146] L. Pauwels, ‘Wat Vlaamse beweging en economische krisis te maken hebben met “nieuw rechts”’, Tekos, II, 1981, 23
[147] P. Commers, De Conservatieve Revolutie… p.104
[148] E. Arckens, De Nouvelle Droite…, p.247
[149] M. Joris, ‘Beste Jaak, landgenoten zijn daarom nog geen volksgenoten’, Tekos, XIX, 1998, 88, p.38
[150] G. Faye, medewerker van GRECE, in zijn boek Les Nouveaux Enjeux idéologiques, p.17
geciteerd in: P.A. Taguieff, Sur la nouvelle droite…, p.95
[151] F. De Hoon, ‘Over Europa “Groen’en “Rechts”’, Tekos, XI, 1990, 59, p.45
[152] E. Arckens, De Nouvelle Droite…, p.244
[153] M. Joris, ‘Beste Jaak, landgenoten…’, pp. 37-39
[154] M. Joris, ‘Beste Jaak, landgenoten…’, pp.40-41
[155] L. Pauwels, ‘Hoezo multicultureel? Vlaamse opinies onder de loep genomen.’, Tekos, XV, 1994, 73-74
[156] G. de Martelaere, ‘Het verstoorde evenwicht…’, p.34
[157] G. de Martelaere, ‘Het verstoorde evenwicht…’, p.35
[158] L. Pauwels, ‘Hoezo multicultureel?…’
[159] E. Arckens, De Nouvelle Droite…, p.245
[160] M. Joris, ‘Beste Jaak, landgenoten…’, p.40
[161] E. Arckens, De Nouvelle Droite…, p.245
[162] M. Joris, ‘Beste Jaak, landgenoten…’, p.45
[163] F. De Hoon, ‘Over Europa…’, pp.47-48
[164] M. Joris, ‘Beste Jaak, landgenoten…’, p.47
[165] L. Pauwels, ‘Onze bedreigde demokratie’, p.5
[166] L. Pauwels, ‘Onze bedreigde demokratie’, p.6
[167] E. Arckens, De Nouvelle Droite…, p.243
[168] L. Pauwels, ‘Ons behoud als volk in de 21ste eeuw’, in: L. Pauwels (ed.), Verworteling, verankering. Grondslagen voor de 21ste eeuw, Wijnegem, Delta-stichting, 1999
[169] P. Commers, De Conservatieve Revolutie…, p.124
[170] E. Arckens, De Nouvelle Droite…, p.290








Deel II: Het Nieuw Rechtse Gedachtegoed

3. Het tegenproject van Nieuw Rechts

3.1 Een nominalistische wereldbeschouwing

De filosofische basis waar Nieuw Rechts zich op beroept is het nominalisme. De nominalistische theorie gaat uit van de stelling dat begrippen slechts waar zijn in de mate dat ze geïncarneerd zijn, dat ze beleefd worden. Er is geen werkelijkheid buiten het werkelijke. De preëxistentie van algemene begrippen (of abstracties) wordt om die reden verworpen. Een algemeen universeel concept afleiden uit een serie van particuliere waarnemingen berust volgens het nominalisme slechts op pure conventie.[171]

In het Nieuw Rechtse gedachtegoed duidt nominalisme op het primaat van de diversiteit.[172] Het is de antipode van het universalisme die de concrete werkelijkheid binnen het stramien van altijd en overal geldende formules wil brengen.[173] Het nominalisme wordt voorgesteld als de grondslag van de positieve tolerantie en van het anti-egalitarisme. Tolerantie vloeit volgens Nieuw Rechts logischerwijs voort uit de erkenning van de fundamentele diversiteit in de wereld en de wens die bestendigd te zien. Het anti-egalitarisme wordt afgeleid uit het verband dat wordt gelegd tussen de erkenning van die verscheidenheid en de erkenning van de ongelijkheid die hieruit voortvloeit.[174] Het idee als zou er zoiets bestaan als een universeel type-mens wordt door het nominalisme verworpen. Er bestaat geen mens in het algemeen. De verschillen tussen mensen zijn niet optelbaar. De ‘mensheid’ bestaat niet, er bestaan uitsluitend afzonderlijke en dus van elkaar verschillende mensen.[175]

Voor de nominalist is de orde die wij rondom ons vaststellen niets anders dan de orde die wij er zelf inleggen, meestal buiten ons weten om. Wij hebben de neiging deze geprojecteerde verbanden te aanzien voor tijdloze, vaststaande gegevens. In werkelijkheid bestaat er geen logica buiten de mens. Het is ook de mens die zin geeft aan de dingen, maar eens hij een zin gegeven heeft, begint hij te geloven dat die zin er altijd is geweest. Men kan geen enkele ‘zin’ vaststellen in de organisatie en de vorm van de wereld. Om deze reden verwerpt Nieuw Rechts elke vorm van determinisme, zowel in de tijd als in de ruimte.[176] De nominalist wordt, volgens Nieuw Rechts, in tegenstelling tot de universalist, op geen enkele wijze verlamd door de complexiteit van de werkelijkheid. Integendeel, het feit van die realiteit als chaos te kunnen vatten, zet hem er toe aan om aan die chaotische massa iets organisch in de plaats te stellen.[177]

Het waarheidsbegrip dat door Nieuw Rechts wordt gesuggereerd ligt in het verlengde van dit nominalistisch uitgangspunt. Nominalisme betekent dat de kennis uit het actief kennend subject wordt geboren. Waar is wat bestaat en duurt. Wat waard is te zullen zijn, zal zijn enz.[178] Binnen het nominalisme wordt datgene maar aanvaard wat waargenomen wordt. Het nominalisme wordt dus gekenmerkt door een geloof in ervaringen, een geloof in een algemene waarheid onafhankelijk van de realiteit wordt radicaal afgewezen.[179] Geloof aan de objectiviteit kan er dus niet bij zijn. Wel het geloof aan de noodzaak van een tendens tot objectiviteit. Er wordt echter geen verdere uitleg over dit tendenskarakter verschaft.[180]

Aan dit nominalistisch uitgangspunt wordt ook het anti-intellectualisme van Nieuw Rechts gekoppeld. Uit de overtuiging dat “het leven altijd beter is dan het idee dat men er zich van maakt” wijst Nieuw Rechts het intellectualisme af.[181] De ziel heeft immers altijd voorrang op de geest, het karakter op de intelligentie, het aanvoelen op het intellect, de voorstelling op het denkbeeld, de mythe op de doctrine. Men kan onmogelijk het abstract bewijs leveren dat een bepaalde houding preferabel is boven een ander. De voorkeur voor een bepaald gedrag steunt altijd, bewust of onbewust, op het eigen waardensysteem en de eigen beoordelingscriteria. Men kan nooit de waarheid van de postulaten aantonen op dewelke men zijn waardensysteem bouwt. Ook de wetenschap ontsnapt niet aan deze regel: het is niet voor de ganse wereld evident dat een wetenschappelijke inhoud moet verkozen worden boven een andere. Het wetenschappelijk perspectief is slechts één van de vele mogelijke perspectieven. De rede heeft enkel een puur instrumentele rol: het is geen waarde op zich maar een werktuig.[182]

Nieuw Rechts erkent dus de relativiteit van elk waardensysteem, maar tegelijk wordt een algemeen relativisme verworpen. Er wordt gepleit voor een levenshouding gebaseerd op het nominalisme en een daarop geënt waardensysteem ‘dat ons eigen is’ met het argument dat een collectieve coherente wereldvisie nodig is als alternatief voor de cultuurcrisis van de Westerse wereld. In de hedendaagse Westerse samenleving overheerst twijfel en heeft iedereen zijn eigen waarheid.[183] De nood aan een dergelijk waardensysteem wordt verdedigd aan de hand van twee ‘waarnemingen’. Ten eerste de waarneming dat de mens niet kan gescheiden worden van zijn cultuur. De mens wordt geboren en brengt zijn leven door in een concrete spatio-temporele context. Hij wordt geboren met een specifieke erfenis die hij kan aanvaarden of verwerpen, maar waarvan hij niet iets anders kan maken dan dat wat ze is. Meer in het bijzonder houdt deze erfenis een aantal waarden en waardeoordelen in. Uit deze waarneming volgt de noodzaak om de eigen waarden van onze cultuur te identificeren. In het huidige tijdperk van twijfel en verwarring, moeten wij trachten te achterhalen wat ons in essentie toebehoort, we moeten opnieuw de afstamming van onze waarden in herinnering brengen.[184] De mens moet dus een zin voor traditie ontwikkelen, hij moet zover mogelijk in het verleden teruggaan om daar de waarden te (her)ontdekken die hem (zullen) toelaten datgene te zijn of datgene opnieuw te worden wat hij in essentie is. De kunst bestaat erin het duurzame van generatie op generatie door te geven en al het overige aan de wisselende omstandigheden van tijd en ruimte aan te passen of desnoods te vervangen door iets nieuws.[185] Deze zoektocht naar de waarden die ons eigen zijn veronderstelt een voorafgaandelijke bewustwording van ons ‘behoren tot’, van onze historische gemeenschappen en van onze collectieve identiteiten. Het tweede argument gaat uit van de waarneming dat een maatschappij slechts bestaat in samenhang met een aantal normen. Voor Nieuw Rechts is niet zozeer de inhoud van de norm (die veranderlijk is) van belang, maar wel het bestaan van de norm (wat constant is). Dat de inhoud van een norm varieert kan niet leiden tot de gevolgtrekking dat de norm zelf facultatief is. Vanuit de vaststelling dat normen conventies zijn en dat geen enkele samenleving het zonder normen kan stellen pleit Nieuw Rechts voor het scheppen van voorwaarden waaronder nieuwe normen tot stand kunnen komen.[186] Nieuw Rechts erkent zelf dat dit een moeilijke opdracht is en dat daar een hoger bewustzijn voor nodig is. De Benoist heeft het in deze context over een ‘heroïsch subjectivisme’. Men moet een nieuw collectief subjectivisme instellen met een dergelijke kracht dat normen opnieuw gepercipieerd worden als natuurlijk en absoluut binnen de sociale structuur.[187] Hoe dergelijke onderneming moet worden gerealiseerd blijft echter onduidelijk.

Een centraal aspect in de Nieuw Rechtse nominalistische wereldbeschouwing is de geschiedenisopvatting die ze voorstaat. Volgens Nieuw Rechts zijn in de Europese wordingsgeschiedenis twee grote opvattingen over de geschiedenis steeds weer met elkaar in botsing gekomen, met name de lineaire geschiedenis en de cyclische geschiedenis. De lineaire geschiedenisopvatting doet haar intrede in Europa met het joods-christendom. Zij stelt het verloop van de geschiedenis voor als een lijn die een voor-historische toestand (het aards paradijs), via de geschiedenis (het tranendal waar de mensheid zwoegend zijn leven doorbrengt), verbindt met een na-historische toestand (Gods rijk op aarde). Deze structuur vindt men volgens Nieuw Rechts in geseculariseerde vorm terug bij het orthodox marxisme. Vroeger leefde de mens gelukkig in het oercommunisme (alles behoorde toe aan iedereen), maar door de invoering van de arbeidsverdeling die het privaateigendom meebracht, de uitbuiting van de mens door de mens en het ontstaan van de klassen, trad de mens de geschiedenis binnen, een geschiedenis gekenmerkt door conflict en klassenstrijd. Op een bepaald ogenblik ontstaat bij de uitgebuite klasse het bewustzijn van haar toestand. Na de eindstrijd zal de klasseloze maatschappij de gelukkige oercommunistische toestand herstellen.[188] De lineaire geschiedenisopvatting herleidt de geschiedenis tot een ééndimensioneel gebeuren, tot een noodzakelijkheid en tot een finaliteit. De geschiedenis heeft een betekenis en een richting. Hierdoor wordt de vrijheid van de mens beperkt, omdat hij de loop van de geschiedenis niet in eigen handen heeft. [189]

Tegenover deze lineaire visie staat de cyclische geschiedenisopvatting die door Nieuw Rechts beschouwd wordt als de autochtone opvatting van Europa. Ze is afgeleid uit de waarneming van de wereld zoals die is: een schouwspel van een aantal weerkerende wisselingen (de seizoenen), van aaneenschakelingen (de generaties), van herhaling in verandering en verandering in herhaling (de zon komt elke ochtend op, maar tegelijk is het nooit dezelfde zon). In deze conceptie heeft de geschiedenis geen begin, noch een einde, de geschiedenis is eenvoudig het schouwtoneel van een aantal analoge herhalingen.[190] Dit cyclisch geschiedenisbeeld moet volgens Nieuw Rechts enigszins worden aangevuld. Binnen dit cyclisch schema verlopen alle gebeurtenissen volgens een onverstoorbare orde. De cyclussen, zoals de seizoenen, verlopen volgens een onverbiddelijk schema. Voor de moderne aanhangers van deze traditionele cyclische theorie, zoals Julius Evola en René Guénon, beantwoordt onze huidige tijd aan het einde van een cyclus. Onze handelingsvrijheid is in deze periode verhoudingsgewijs beperkt. Daarom pleit Nieuw Rechts, in navolging van Nietzsche, voor een sferische (bolvormige) geschiedenisopvatting. De cirkel en de bol verschillen van elkaar in de zin dat de bol een extra dimensie bezit: hij kan op elk moment in elke richting rollen. Volgens de sferische opvatting kan ook de geschiedenis op elk ogenblik in gelijk welke richting verlopen, op voorwaarde dat een voldoende sterke wil een beweging op haar overbrengt en vanzelfsprekend rekening houdend met de ontwikkelingen waarvan zij het toneel is. Uit deze opvatting van de geschiedenis volgt dat geschiedenis geen zin heeft, geen betekenis, zij heeft slechts de zin die haar wordt gegeven door diegenen die haar maken. Verleden, heden en toekomst zijn geen onderscheiden punten op een lijn die slechts één dimensie kent, maar integendeel perspectieven die samenvallen op ieder ogenblik van de tijd.[191] De historische tijd is in deze opvatting driedimensioneel in de zin dat het heden de totaliteit van het heden actualiseert en de totaliteit van de toekomst potentialiseert.[192] Het verleden is voor Nieuw Rechts dus geen voorgoed voorbijgestreefd punt op een lijn die de mens noodzakelijk naar een of ander aards paradijs leidt zoals dat het geval is in de lineaire geschiedopvatting. Het verleden heeft de betekenis van een dimensie, een perspectief dat aanwezig is in het hele heden. De gebeurtenissen uit het verleden hebben enkel zin voor zover zij zich laten incalculeren in het heden. Nieuw Rechts pleit er dan ook voor zich vast te hechten aan het verleden en “zich te binden aan de eeuwigheid en deze eeuwigheid mede te laten klinken in ons leven”.[193] Het komt er niet op aan terug te keren naar het verleden, maar wel om zich te binden aan dat wat niet voorbij kan gaan. Men moet erkennen dat het verleden voortdurend zijn invloed behoudt op dat wat staat te gebeuren in het heden en de toekomst.[194] De cyclische of sferische geschiedenisopvatting speelt in het Nieuw Rechtse gedachtegoed een belangrijke rol. Er wordt in verschillende contexten naar teruggegrepen, onder meer in het discours over het paganisme (zie hoofdstuk “Het Nieuw Rechtse paganisme”).

Het grote probleem van het Nieuw Rechtse nominalisme is de koppeling van het nominalisme aan het afwijzen van het individualisme. Nieuw Rechts verwerpt alle varianten van het determinisme en pleit voor een veralgemeend relativisme, maar tegelijk wordt elk hypersubjectivisme (‘ieder zijn waarheid’) en het individualisme verworpen. Het nominalisme is echter de basisontologie waarvan het modern individualisme de ultieme ideologische illustratie is. Men kan zich dus niet eerst nominalist noemen en vervolgens het individualisme bekritiseren. Na de kritische analyse van de nominalistische filosofie van de Nouvelle Droite in Frankrijk in de eerste helft van de jaren ’80 verdwijnt de referentie aan het nominalisme zonder discussie of verheldering uit de teksten gepubliceerd door Alain de Benoist.[195] De hierop geënte levensbeschouwing blijft echter onveranderd.

Het nominalisme lijkt in de eerste plaats te dienen als filosofische legitimatie van de Nieuw Rechtse ideologie. Het sluit aan bij het aristocratische Indo-europese mensbeeld dat door Nieuw Rechts wordt gepromoot. De mens als maker van zichzelf en van zijn wereld. Ook de Indo-europese denkbeelden, die volgens Nieuw Rechts eigen zijn aan de Westerse mens, zouden overeen komen met de nominalistische uitgangspunten. Verder wordt ook het anti-egalitarisme van Nieuw Rechts en le droit à la différence gefundeerd op het nominalisme. Uitgaan van de werkelijkheid wordt gelijkgesteld aan uitgaan van de diversiteit van de wereld.[196] Het streven naar ongelijkheid gaat uit van de natuur. Ongelijkheid en bijgevolg ook hiërarchie zijn natuurlijk gegevens en dus wenselijk. De gelijkheidswaan van het egalitarisme is een tegennatuurlijk gegeven dat leidt tot chaos en verantwoordelijk is voor de huidige cultuurcrisis van de Westerse wereld. De natuur als concrete realiteit wordt dus niet alleen gebruikt om het anti-egalitarisme te funderen, maar ook om het pleidooi voor een organische en hiërarchische maatschappij te ondersteunen.

3.2. Le droit à la différence

3.2.1 ‘Le droit à la différence’ als tegenpool van het egalitarisme

‘Le droit à la différence’ of ‘het recht op verschillend zijn’, vormt een centraal element in het Nieuw Rechtse tegenproject. Het heersende egalitarisme -in al zijn transformaties- miskent volgens Nieuw Rechts dit fundamenteel recht van alle volkeren en alle mensen. Nieuw Rechts werpt zich op als de grote verdediger van de diversiteit in de wereld en trekt ten strijde tegen elke vorm van zogenaamd ‘egalitair totalitarisme’ die het recht op anders zijn zou weigeren te aanvaarden en naar totale homogenisering zou streven. In de loop van de jaren ’80 kwam de nadruk in het Nieuw Rechtse gedachtegoed steeds meer te liggen op dit recht op anders zijn. De klemtoon verschoof van nadruk op de ongelijkheid naar de nadruk op het verschil.

Le droit à la différence sluit aan bij de nominalistische levensbeschouwing waar Nieuw Rechts zich op beroept. Nieuw Rechts gaat uit van de waarneming dat de wereld veelsoortig en afwisselend is. Volgens Nieuw Rechts kan men zelfs stellen dat de wereld niets anders is dan dat: verscheidenheid en elke verscheidenheid brengt onvermijdelijk ongelijkheden mee. Dit gegeven is eigen aan alle levende systemen. De evolutie van alles wat leeft is een evolutie naar een steeds grotere verscheidenheid en dus naar steeds meer ongelijkheid.[197] Nieuw Recht legt dus de nadruk op de erkenning van de fundamentele diversiteit in de wereld en de erkenning van de ongelijkheid die onherroepelijk voortvloeit uit elke diversiteit.[198] De beste garantie voor die erkenning en het vrijwaren van de diversiteit is ‘het recht op verschillend zijn’.

Zoals uit een vorig hoofdstuk is gebleken, legt Nieuw Rechts systematisch een link tussen egalitarisme en totalitarisme. Op die manier wordt de noodzaak en de belangrijkheid van het recht op verschillend zijn benadrukt. Le droit à la différence wordt voorgesteld als het meest efficiënte wapen tegen elke vorm van totalitarisme. Verschil en uniformiteit worden tegenover elkaar geplaatst waarbij aan de notie verschil een positieve connotatie wordt gegeven. Het totalitaire egalitarisme wordt geïnterpreteerd en voorgesteld als een gevaar voor de culturele verscheidenheid in de wereld en de collectieve identiteiten van de verschillende volkeren.[199]

Dit recht op verschillend zijn kan men in het Nieuw Rechtse gedachtegoed op twee niveaus onderkennen. Ten eerste op het niveau van de verschillende volkeren: elk volk heeft het recht verschillend te zijn. Nieuw Rechts reageert met deze stelling tegen de culturele uniformisering van de wereld die door het egalitarisme zou worden beoogd. Het tweede niveau is dat van de samenleving zelf: elk individu heeft het recht verschillend te zijn binnen de gemeenschap waarin hij/zij leeft. Nieuw Rechts bepleit dus ook de differentiëring binnen de maatschappij. In een organische maatschappij moet iedereen de rol vervullen waarvoor hij/zij het meest geschikt is. In een gehomogeniseerde samenleving, waar elk individu dezelfde rechten heeft, loopt de maatschappelijke organisatie mank en wordt de mens het slachtoffer van ontworteling en vervreemding.

3.2.2 ‘Le droit à la différence’ van elk volk

In 1980 werd in het artikel ‘Racisme, rasbewustzijn en rassenwaan’ van Karl Van Marcke in TeKoS het concept van ‘le droit à la différence’ van elk volk nog in termen van ras verdedigd. Volgens Van Marcke is rasbewustzijn noodzakelijk om de Westerse cultuurcrisis te overwinnen. Rasbewustzijn betekent volgens hem de vaste wil tot bescherming en handhaving van het eigen ras en de wens om alle vermenging in de mate van het mogelijke te beperken, zonder daarom het eigen ras superieur te stellen tegenover het andere en zonder andere rassen te benadelen. Het is de taak van elke rasbewuste blanke Europeaan om Europa blank te houden, de reeds ingezette vervalverschijnselen te bestrijden en de blanke etnische groepen buiten Europa te ondersteunen. Van Marcke legitimeert de nood aan dit rasbewustzijn door te wijzen op de ‘historische realiteit’(cf. het nominalisme). Er zijn op deze planeet nu eenmaal verschillende rassen en elk ras is anders, wat volgens hem niet inhoudt dat het ene ras minderwaardig zou zijn aan het andere. Geen enkel ras is van nature gepredestineerd om over een ander ras te heersen. Hij wijst er tevens op dat ook de andere rassen een sterk rasbewustzijn hebben en het eigen ras wensen te beschermen en te vrijwaren van vermenging. Bij de negers (sic) is volgens Van Marcke een zeer sterk rasbewustzijn aanwezig, zonder dat iemand ter wereld er zich aan stoort.[200]

Ook in TeKoS verdwijnt geleidelijk deze nadruk op ‘ras’ vanaf het einde van de jaren ’80. De nadruk komt steeds meer te liggen op de verdediging van een radicaal ‘cultureel’ pluralisme, waarbij de dominante kritiek gericht wordt op de toenemende uniformisering van de wereld. Nieuw Rechts pleit voor het behoud van de culturele diversiteit in de wereld en het behoud van de culturele eigenheid van elk volk. Diversiteit en eigenheid zijn twee idealen die door Nieuw Rechts consequent positief worden beoordeeld en die altijd en overal moeten worden verdedigd. Het schrikbeeld van de gehomogeniseerde wereld waarin alle culturele diversiteit verwenen is, dient als tegenstelling en dus ook als legitimatie van le droit à la différence. Het Nieuw Rechtse pleidooi voor een Europa dat terug moet aansluiten bij de eigen Indo-europese erfenis en de eigen collectieve identiteit moet hervinden sluit hierbij aan (zie hoofdstuk “Onze Indo-europese erfenis”).

Le droit à la différence wordt ook gebruikt om de afwijzing van het multiculturalisme te legitimeren. Het multiculturalisme wordt afgewezen omdat het negatieve gevolgen zou hebben voor de autochtone bewoners én voor de immigranten zelf. De migrant zou immers zijn eigenheid verliezen in de Westerse wereld die niet de zijne is. Het gevaar bestaat dus dat het recht op verschillend zijn, leidt tot de verabsolutering van de culturele verschillen. Respect voor de culturele identiteit wordt aangevoerd als verdediging voor een terugkeerbeleid.[201] Tegelijk met het afwijzen van de immigratie en het multiculturalisme, wordt gepleit voor een cultureel reveil in de Arabische en Derde Wereld landen. Nieuw Rechts reageert daarmee tegen het egalitaire discours dat ervoor zou pleiten dat de Derde Wereld zich moet ‘ontwikkelen’. Die ontwikkeling zou immers via het Westers model moeten gebeuren. Dit zou onvermijdelijk leiden tot de reductie van de culturele diversiteit in de wereld en tot het verlies van eigenheid van de betrokken volkeren. Nieuw Rechts profileert zich dus als de verdediger van de Derde Wereld tegen het humanitaire en economische imperialisme van het Westen.[202]

De onvervreemdbare eigenheid van elk volk staat centraal in het Nieuw Rechtse discours. De eigen cultuur en collectieve identiteit van elk volk moeten worden gevrijwaard en gerespecteerd. Wanneer dit niet gebeurt, verdwijnt onherroepelijk de culturele diversiteit in de wereld en ontstaat er ontworteling, vervreemding en decadentie. Het ‘volk’ is de onherleidbare eenheid waartoe elk individu behoort, deel uitmaken van een volk betekent een gemeenschappelijke afstamming, geschiedenis, erfenis en taal hebben.[203] Het ‘volk’ mag men volgens Nieuw Rechts niet beschouwen als enkel de inwoners van een staat, volk en staat zijn geen synoniemen. In een staat kan één, maar kunnen ook meerdere volkeren wonen. Een eng staatsnationalisme wordt dan ook verworpen door Nieuw Rechts.[204]

Nieuw Rechts beweert, vanuit het ‘recht op verschillend zijn’, elke vorm van racisme te verwerpen. Racisme wordt verworpen omdat elk ras en elk volk zijn specifieke eigenheid bezit en er logischerwijs geen superieure rassen kunnen bestaan. Volgens Nieuw Rechts kunnen en hebben ideologieën onder het mom van antiracisme ook een ‘culturele genocide’ bewerkstelligt via de druk tot acculturatie en assimilatie.[205] Antiracisme wordt met andere woorden gelijkgesteld aan het waarderen van de eigen identiteit van elk ras of elke cultuur en de wil om die specifieke eigenheid (en dus ook de culturele verschillen) in stand te houden en te ontwikkelen en te verdedigen tegen elke vorm van (culturele) agressie. Nieuw Rechts stelt racisme gelijk aan de universalisering van particuliere waarden en normen en de drang om de eigen cultuur te verspreiden en op te leggen aan andere volkeren. Dat deze redenering ietwat ambigu is valt moeilijk te ontkennen. Het gevaar van het opduiken van een wat Taguieff noemt ‘differentieel racisme’ is reëel. Het differentialisme wordt gekenmerkt door het feit dat er geen sprake meer is van een universele waardenschaal waarop de verschillende rassen of culturen gerangschikt zijn. Het bestaan van superieure rassen wordt verworpen. In plaats daarvan wordt de afstand tussen de culturele gemeenschappen benadrukt. De constatering van deze culturele heterogeniteit leidt tot de overtuiging dat culturen onderling niet vergelijkbaar zijn en tot de verabsolutering van de culturele verschillen. Dit kan echter leiden tot een ‘differentieel racisme’ dat gekenmerkt wordt door het verlangen om de verschillen tussen culturen en de collectieve identiteiten tegen elke prijs te bewaren en de angst voor hun vernietiging door rassen- of culturele vermenging. [206] Dit neoracisme wordt dan vaak gepresenteerd als een ‘authentiek’ antiracisme dat ijvert voor de aanvaarding van de ‘ander’ met zijn specifieke eigenheid, maar tegelijk het multiculturalisme afwijst en een terugkeerbeleid voor migranten voorstaat.

3.2.3 ‘Le droit à la différence’ van elk individu

Le droit à la différence is volgens Nieuw Rechts een fundamenteel recht van iedereen. De eigenheid van elk individu moet worden gerespecteerd binnen de eigen gemeenschap. Dit recht op verschillend zijn, brengt Nieuw Rechts in verband met het belang van differentiatie en hiërarchie binnen de maatschappij. Differentiatie en hiërarchie vloeien voort uit de feitelijke diversiteit van de mensen. Het is een onmiskenbaar gegeven dat niet iedereen tot alles in staat is: wij worden allen verschillend geboren en wij zijn allen ongelijk. Deze ongelijkheid heeft volgens Nieuw Rechts de werkelijkheid weer. Slechts de erkenning van dit onbetwistbaar gegeven zal de mens toelaten een goed werkende organische maatschappij in te richten waar iedereen zijn/haar rechtmatige plaats inneemt. [207] Het recht op verschillend zijn van het individu wordt dus verbonden met het ‘recht’ op een verschillende, aan het individu aangepaste, functie in de maatschappij en verschillende rechten en plichten. Nieuw Rechts onderstreept het feit dat mensen van nature uit verschillend begaafd zijn. Het idee dat alle mensen gelijk zijn en dus ook gelijke kansen moeten hebben, wordt afgewezen omdat dat zou leiden tot de heerschappij van de mediocriteit en elke dynamiek binnen de gemeenschap zou doden. Nieuw Rechts stelt dat in het belang van het gemeenschappelijk welzijn men het zich niet kan veroorloven begaafdheden te laten verloederen.[208] (zie volgend hoofdstuk)

Le droit à la différence ondersteunt dus de hiërarchische maatschappijvisie van Nieuw Rechts. De legitimatie van deze redenering is tweeledig. Ten eerste is het volgens Nieuw Rechts de natuur die ons de juistheid van een differentialisme toont. De ongelijkheid van de mensen vloeit voort uit de natuur en is daarom aanvaardbaar, meer zelfs de ontkenning van deze natuurlijke ongelijkheid heeft nefaste gevolgen voor het individu en de gemeenschap in zijn geheel. Ten tweede is deze differentiatie en de hieruit voortkomende hiërarchie noodzakelijk voor het overleven van een gemeenschap. Het is volgens Nieuw Rechts immers de diversiteit binnen het eigen volk die de ontwikkeling van de maatschappij vooruithelpt. .

3.3 Een organische samenleving

3.3.1 De organische samenleving van Nieuw Rechts

De organische samenleving is het Nieuw Rechtse alternatief voor de decadente Europese samenleving. Het Westen wordt beschouwd als “de slechts mogelijke maatschappij want de minst organische”.[209] Het totalitair egalitarisme is voor Nieuw Rechts de grote schuldige van het atomiseringsproces en het verlies van organische banden. De Westerse maatschappij is een maatschappij geworden die gedomineerd wordt door apathie, onverschilligheid en onverantwoordelijkheid.[210] Het alternatief dat Nieuw Rechts formuleert, is het herstel van een organische samenleving, met aandacht voor onze Europese tradities en onze verworteling.

Het pleidooi voor een organische samenleving staat in relatie met de Nieuw Rechtse afwijzing van het egalitarisme. Zoals reeds verschillende malen is vermeld, zien de egalitaire doctrines de maatschappij als een collectief van gelijkaardige individuen. Nieuw Rechts wijst een dergelijke wereldvisie van de hand en pleit voor de erkenning van de verscheidenheid, zowel die van individuen als die van naties en rassen. Voor (Nieuw) Rechts is de maatschappij een hiërarchisch gestructureerd levend organisme, waarin de aanleg, de aard en de mogelijkheden van persoon tot persoon en van groep tot groep verschillen en ook zo moeten erkend en geëerbiedigd worden. In een dergelijke organische maatschappij wordt er groot belang gehecht aan de menselijke inbreng, aan de menselijke persoonlijkheid en aan zijn organische en natuurlijke bindingen. Dit staat in tegenstelling tot de egalitaire doctrines die de structuren in plaats van de mensen centraal stellen in een maatschappij.[211] De visie van het egalitarisme dat alle mensen gelijk zijn en dus ook gelijke kansen moeten is volgens Nieuw Rechts een gevaarlijk waanidee. Dergelijke visie zou immers leiden tot de ‘dictatuur van de middelmatigheid’ en elke dynamiek binnen de gemeenschap vernietigen.

Het Nieuw Rechtse ontwerp voor een organische samenleving sluit nauw aan bij het betoog voor ‘le droit à la différence’. Nieuw Rechts benadrukt immers dat slechts de erkenning van het belang en de noodzaak van differentiatie en hiërarchie binnen een samenleving de mens zal toelaten een goed werkende organische maatschappij in te richten.[212] Mensen zijn niet gelijk. De gemeenschap moet met die ongelijkheden rekening houden en erkennen dat de ‘waarde’ van personen verschilt.[213] Nieuw Rechts onderstreept het feit dat individuen van nature uit verschillend begaafd zijn. Mensen beschikken over verschillende bekwaamheden en in het belang van het gemeenschappelijk welzijn mag men deze verschillen niet ontkennen en moet men er terdege rekening mee houden. Nieuw Rechts pleit dan ook voor een ‘kansgerechtigheid’ die de verschillen in begaafdheid respecteert, maar tezelfdertijd de verplichting tot solidariteit beklemtoont. In een organische maatschappij moeten verschillend begaafde mensen, daarmee overeenkomende verschillende kansen krijgen. Alle soorten begaafdheden moeten via aangepaste scholing ontwikkeld worden en naar een gepaste functie in de maatschappij leiden. Solidariteit binnen de gemeenschap is evenwel noodzakelijk. De hoger begaafden moeten zorg dragen en kansen creëren voor de minder begaafden. Deze solidariteit wordt meestal gemedieerd en georganiseerd door de staat. Nieuw Rechts stelt dat in het belang van het gemeenschappelijk welzijn men het zich niet kan veroorloven begaafdheden te laten verloederen. Verschillen in begaafdheid vormen immers de basis voor een consequente arbeidsverdeling en een functionele hiërarchie die de prestatiebekwaamheid, de flexibiliteit en de dynamiek van een volk en een staat bepalen.[214]

De organische samenleving steunt in de eerste plaats op de collectieve identiteit van een volk. Een volk wordt, volgens Nieuw Rechts, gekenmerkt door een gemeenschappelijk erfgoed en de wil om samen te leven. Deze wil tot samen leven kan echter niet bestaan als er niet boven elke oppervlakkige verdeeldheid een consensus bestaat over het historisch, cultureel en mythisch erfgoed.[215] Behoren tot een volk is met andere woorden een afstamming, een taal, zeden en gewoontes, een traditie en een territorium gemeenschappelijk hebben.[216] De mechanische maatschappijvisie die door het egalitarisme wordt uitgedragen, weigert de mens te zien als behorend tot een volk. Het wil de tradities en identiteit van elk volk uitgommen en de ‘intermediaire lichamen’ (naties, volkeren, culturen e.d.) tussen het individu en de mensheid vernietigen. Het individu wordt uit de organische samenlevingen losgerukt.[217] De organische samenleving, gebaseerd op een cultureel verleden en wezensmatig menselijk, moet de plaats ruimen voor het ‘systeem’ of een mechanische samenleving.[218] Vandaag de dag staat volgens Nieuw Rechts het collectieve besef tot een zelfde gemeenschap te behoren op het spel. Men is zich in Europa niet meer bewust van het feit dat men tot een volk behoort. Nieuw Rechts waarschuwt ervoor dat volkeren kunnen sterven. Niet alleen fysiek, maar ook geestelijk. Een volk dat zijn ‘ziel’ verloren heeft, is veroordeeld.[219] De Europeanen moet zich bewust worden van het onontkoombare feit dat ze tot een volk behoren. Dit bewust worden is een eerste stap op weg naar een organische samenleving. Het terug aansluiten bij onze Indo-europese erfenis speelt een essentiële rol in dit bewustwordingsproces (zie hoofdtsuk “Onze Indo-europese erfenis”)

3.3.2 De nood aan verworteling en traditie

Nieuw Rechts hamert op het belang van de ‘verworteling’ of ‘enracinement’. Het begrip verworteling slaat terug op drie niveaus. Ten eerste op ‘het diep geworteld zijn van’ de mens zelf. De mens zoekt en affirmeert zijn eigen identiteit binnen en tegenover zijn eigen sociale omgeving en cultuur. Ten tweede slaat het terug op de mens in de ruimte. De mens leeft en kan maar leven in een concreet milieu, in een milieu dat hem ligt of waar hij althans mee vertrouwd is. Het derde niveau is dat van de mens in de tijd. De mens is een product van een bepaalde cultuur op een bepaald ogenblik.[220] Ook dit discours kan geplaatst worden binnen de afwijzing van Nieuw Rechts van een mondiale cultuur waarin alle mensen gelijk zijn en waar decadentie, ontworteling en vervreemding de regel zijn. Het alternatief dat Nieuw Rechts voorstelt, is het herwaarderen van de eigen (volks)gemeenschap die de basis vormt voor de organische gemeenschap waarin elke mens zijn eigen plaats heeft en een eigen identiteit. Het is de gemeenschap die essentieel is voor ons sociaal welzijn. Zij voldoet aan onze diepe psychologische behoeften van toebehoren en aanvaard worden. De gemeenschap geeft tevens traditionele kennis door. Verworteling is volgens Nieuw Rechts de basis van die gemeenschap en de basis van de collectieve verbondenheid van een volk.[221] Nieuw Rechts wil de mensen weer doen passen in hun gemeenschappen, hun reële gemeenschappen wel te verstaan, die van hun volk, hun land, regio, stad, dorp in plaats van politieke, economische of religieuze belangengroepen. De mensen weer doen aansluiten bij hun eigen patrimonium, hun eigen culturele erfenis en hun eigen verleden. Nieuw Rechts wil het collectieve geheugen terug laten herleven.[222] Om op die manier de mensen opnieuw het gevoel geven dat ze behoren tot een volk en een gemeenschap. De historische herinnering speelt hierin een belangrijke rol. Het bevestigt de verbondenheid van een volk, haar ontstaan en haar toekomst als collectief wezen.[223] Het pleidooi om terug aan te sluiten bij onze Indo-europese erfenis staat hier rechtstreeks mee in verband (zie hoofdstuk “Onze Indo-europese erfenis”) Verworteling als antwoord dus op het huidige egalitaire Westers bestel dat elke menselijke binding vernietigt en ieder mens reduceert tot een consumptiewezen.

Traditie vormt een centraal element in elke organische samenleving. De mens is volgens Nieuw Rechts nu eenmaal geen ‘Robinson Crusoë’. Hij wordt geboren in een specifieke spatio-temporele context en maakt deel uit van een specifieke cultuur met een eigen traditie.[224] De traditie van een bepaald volk is volgens Nieuw Rechts de afspiegeling van het specifiek mentaal schema van onze cultuur. Het is de specifieke structuur waarin onze tradities -de verzameling van de karakteristieke zeden en gewoontes van onze cultuur– zijn gegrift.[225] De traditie is een culturele realiteit die niet ongestraft kan verloochend worden. Het is een collectief gegeven dat wordt doorgegeven van generatie op generatie. Het vormt tevens de context waarbinnen het individu zijn eigen identiteit kan affirmeren. De traditie zorgt voor continuïteit door een kader te bieden waarbinnen gebeurtenissen en ervaringen kunnen worden geïnterpreteerd. Traditie binnen een samenleving is nodig, maar mag niet allesoverheersend worden. Het vormt de omlijsting waarbinnen duurzame vernieuwingen kunnen worden doorgevoerd. Er moet een evenwicht zijn tussen traditie en vernieuwing. De conservatieve krachten die de traditie bewaren en de innoverende krachten die ze in vraag stellen, zijn in een organische samenleving alle twee belangrijk. Elke ware traditie is met andere woorden een kader waarbinnen constant wordt vernieuwd. Een traditie die niet in staat is zich aan te passen aan een nieuwe actualiteit is een dode traditie.[226] Het is daarbij de kunst om het duurzame en enkel het duurzame van generatie op generatie over te dragen en het overige aan de wisselende omstandigheden van tijd en ruimte aan te passen of desnoods door nieuwe te vervangen.[227] Het psychologisch belang van een traditie is de mogelijkheid voor elke mens om aansluiting te vinden bij wat in tijd de individuele mens overstijgt en waaruit hij ook gedeeltelijk is ontstaan. Maatschappelijk is het gevoel van (niet gecontesteerde) tradities dat ze bepaalde gedragsregels stellen die toch niet als dwang worden aangevoeld. Vallen ze weg dan blijft als alternatief voor de chaos de staatsdwang over.[228] Vandaag de dag zijn wij onze traditie ‘vergeten’. Het gebrek aan traditie leidt tot een gevoel van ontworteling en vervreemding, zoals onze moderne maatschappij duidelijk aantoont. Nieuw Rechts pleit er dan ook voor om op zoek te gaan naar onze ware traditie en deze in ere te herstellen. Volgens haar is de ware oorsprong van de Europese traditie terug te vinden in de Indo-europese cultuur (zie volgens hoofdstuk).

3.3.3 De noodzakelijke elite

Nieuw Rechts stelt duidelijk dat een elite een noodzakelijkheid is voor elke maatschappij die een beetje georganiseerd is. “De aristocratieën (of de elites) hebben verschillende vormen aangenomen: geboorte, talent, vermogen, enz., maar nooit heeft de wereld zonder gekund.”[229] De erkenning van de noodzaak aan een elite is volgens Nieuw Rechts geen morele opvatting, maar een eenvoudig sociologisch gegeven. In onze tijd is er dringend nood aan een nieuwe ‘élite du caractère’ of een aristocratie.[230] Er zijn met andere woorden bekwame leiders nodig die de Westerse beschaving kunnen redden van de decadentie en de cultuurcrisis. We hebben volgens Nieuw Rechts immers te maken met een ‘slecht’ gebruik van de goede moderne middelen. Een goed gebruik zou slechts een kwestie zijn van een goede leiding van een bekwame elite.[231] Er moet daarom een einde gesteld worden aan de mediocriteit die door het egalitarisme wordt verheerlijkt en de negatieve houding tegenover autoriteit die zij uitdraagt. Als gevolg van het feit dat het egalitarisme iedere ongelijkheid als een verschrikkelijke onrechtvaardigheid beschouwt, vindt zij immers iedere vorm van gezag repressief en staat zij automatisch argwanend tegenover iedere instelling.[232] Een maatschappij heeft echter nood aan leiding. Autoriteit moet daarom weer positief worden geëvalueerd. Wij moeten de autoriteit erkennen van de allerbekwaamsten, zowel in moreel en intellectueel opzicht, als in moed en durf. Zo’n elite mogen wij niet uit de weg gaan en enkel een degelijke en rigoureuze selectie onder de mensen kan ons die elite geven.[233] Hoe die selectie zou moeten gebeuren blijft echter onduidelijk.

De noodzaak aan een elite wordt overigens ook gelegitimeerd door te verwijzen naar onze Indo-europese erfenis (zie volgend hoofdstuk). Volgens Nieuw Rechts wordt het aristocratisch karakter van de eerste Indo-europese beschavingen door niemand in twijfel getrokken. Nieuw Rechts stelt dat, hoewel veel aristocratieën erfelijk zijn, het erop lijkt dat in oorsprong deze regel bij de Indo-europeanen soepel werd geïnterpreteerd. De erfgenaam zou zijn capaciteiten hebben moeten bewijzen. De Indo-europese conceptie van de aristocratie zou dus niet rigide geweest zijn. Elke generatie zou een deel van de aristocratie ‘terugkeren naar de massa’. Op deze manier zou de circulatie van de elites worden verzekerd.[234] Het is wel duidelijk dat deze (zeer hypothetische) voorstelling van de Indo-europese beschaving sterk ideologisch gekleurd is en dat men zich toch wel enkele kritische vragen kan stellen bij een dergelijke beeldvorming.

Voor Nieuw Rechts is de aristocratische moraal een belangrijke karakteristiek van de elite. De aristocratische moraal is gebaseerd op de eer en wordt gekenmerkt door een criterium dat niet tijdsgebonden is: het vermogen om tegen het eigen belang in te handelen. Dit is het tegenovergestelde van de liberale theorie volgens dewelke de mens, essentieel bepaald als een economisch handelend wezen, steeds zijn eigenbelang nastreeft.[235] Een aristocratische maatschappij is een maatschappij van de eer. Loyaliteit, moed, dapperheid, ridderlijkheid, opoffering, zelfcontrole, beslissingsvermogen, liefde voor de uitdaging, strengheid, zelfbeheersing, sterke wil en rechtschapenheid vloeien allemaal voort uit een bepaalde conceptie van eer.[236] Deze waarden hebben volgens Nieuw Rechts vandaag de dag hun betekenis verloren. Het is de ‘barbarij van het egalitarisme’ die onze beschaving domineert en grijs maakt. Er is daarom dringend nood aan een nieuwe elite die nieuwe waarden kan installeren en zo een einde kan stellen aan de heersende decadentie en gebrek aan algemeen geldende normen.

Op een breder vlak houdt deze ethiek van de eer in dat ieder recht zijn tegengewicht moet hebben in de vorm van een plicht. Wie zichzelf grote verplichtingen oplegt, mag op meer rechten aanspraak maken. Omgekeerd mag men slechts weinig verplichtingen opleggen aan diegenen die slechts weinig rechten hebben. Een recht dat niet gebonden is aan een plicht wordt snel een voorrecht. Dit wordt dan als een onrecht aangevoeld en leidt tot een gerechtvaardige protest.[237] Het centrale kenmerk van de organische aristocratie is dus het evenwicht dat bestaat tussen hun rechten en hun plichten. Dit evenwicht moet weliswaar op elk niveau van de organische samenleving worden nagestreefd, maar bij de maatschappelijke toplaag zijn volgens de Nieuw Rechtse opvatting zowel de rechten als de plichten het meest omvangrijk. Aan de aristocratie moeten de meeste rechten worden toegewezen, omdat de aristocratie ook de meeste plichten heeft. Het evenwicht tussen beiden is echter zeer belangrijk. Nieuw Rechts stelt dat een elite in verval raakt wanneer de rechten niet meer in verhouding staan tot de plichten. De maatschappelijke orde wordt op die manier een onrechtvaardigheid. Het sociale weefsel valt uit elkaar en het harmonieuze samenspel tussen de verschillende delen van de organische samenleving wordt doorbroken. De samenleving zal uiteindelijk uit elkaar vallen.[238]

De leden van de aristocratie moeten begaan zijn met en zich verantwoordelijk voelen voor de gemeenschap in zijn totaliteit. Ze worden verondersteld de ideale waarden te realiseren “in dewelke het volk zich instinctief herkend”.[239] Ze moeten hun persoonlijke belangen overstijgen en de belangen van de gemeenschap behartigen. De grote last verantwoordt volgens Nieuw Rechts meer rechten. De elite mag evenwel geen misbruik maken van zijn rechten. Wordt het evenwicht tussen de rechten en de plichten verbroken dan moet de heersende elite worden ‘afgezet’. Waakzaamheid is dus steeds geboden.

Nieuw Rechts waarschuwt voor het gevaar dat de aristocratie zich gaat institutionaliseren in de vorm van een functionele klasse ‘la noblesse’ of de adelstand. Het risico bestaat dan dat in de loop der tijd de aristocratie zijn aristocratische geest en karakter verliest. Nieuw Rechts stelt de evolutie van een elite voor volgens het model van de beschavingscyclus (opgang, bloei, verval). In een eerste fase is de elite de schepper van waarden, maar beetje bij beetje institutionaliseert ze zich waarbij ze haar rol van vernieuwer en haar energie verliest. Uiteindelijk zal dit leiden tot het verlies van haar macht.[240]

3.3.4 De staat in een organische samenleving

Nieuw Rechts pleit voor de erkenning van het primaatschap van de politiek binnen de samenleving. De huidige negatieve houding tegenover autoriteit en de hiermee samenhangende degradatie van de politiek, zijn volgens Nieuw Rechts gevaarlijke tendensen. De mens leeft nu eenmaal in een maatschappij en een maatschappij kan niet zonder politiek. Politiek is een sociale noodzaak. Ze staat in dienst van de praktische organisatie en de samenhang van de samenleving.[241] Het is volgens Nieuw Rechts de politiek die het mogelijk maakt dat een maatschappij zich harmonieus ontwikkelt, volgens de maatstaven en de waarden die eigen zijn aan de maatschappij. Het is de politiek die de orde binnen een samenleving handhaaft.[242] In deze context wordt terug verwezen naar het nominalistisch uitgangspunt van Nieuw Rechts. Voor de nominalist is de orde die in de samenleving aanwezig is, niets anders dan de orde die de mensen er zelf inleggen, meestal buiten hun weten om. Deze orde is noodzakelijk voor het goed functioneren van de maatschappij. Het is volgens Nieuw Rechts de taak van de politieke klasse om deze orde - en dus het goed werken van de samenleving - te vrijwaren.

De normale basis van de politiek is de staat. Zijn twee voornaamste taken bestaan erin naar buiten de (potentiële) vijand aan te duiden en naar binnen te voorkomen dat private conflicten zouden ontaarden in een burgeroorlog.[243] Door zijn macht en de transcendentie van het principe van autoriteit kan en moet de staat het evenwicht en de synthese tussen de diverse krachten binnen de samenleving garanderen. De verschillende delen van de samenleving beschikken over een reële autonomie, maar de belangen van elk deel zijn ondergeschikt aan de belangen van de ganse gemeenschap.[244] Het is de staat die de belangen van de ganse gemeenschap moet behartigen en verdedigen. De staat moet dus ontegensprekelijk over voldoende macht beschikken om zijn taak naar behoren te kunnen vervullen. Nieuw Rechts wijst de heersende negatieve houding tegenover macht, die wordt uitgedragen door het egalitarisme, radicaal af. Het evenwicht tussen macht en recht onder de strikte controle van de soevereine politiek is volgens Nieuw Rechts het meest karakteristieke gegeven van elke organische samenleving. De macht zal steeds een noodzaak blijven en wel juist tegenover degenen die weigeren het recht te respecteren.[245] De gedachte dat het recht de plaats van de macht kan/moet innemen, is daarom een utopie. Nieuw Rechts stelt dat het recht in een organische samenleving samenvalt met de orde. Wetten vinden hun kracht niet alleen in instituties, maar ook in het bestaan van een impliciet waardensysteem. Het is de taak van de staat deze orde, die berust op een gemeenschappelijke ‘geestesgesteldheid’, te handhaven.[246]

Nieuw Rechts pleit dus voor het herstel van een sterke en rechtvaardige staat die de belangen van de ganse gemeenschap behartigt. Een soevereine staat die zich niet laat dicteren door allerlei pressiegroepen, de bureaucratie en de wetten van de economie. Een staat die de diversiteit binnen de gemeenschap respecteert, maar tegelijk een synthese tussen de diverse sociale groepen kan bewerkstelligen. Deze organische staat neemt de vorm aan van een participatiedemocratie. Nieuw Rechts is voorstander van directe participatie en referenda. De volkssoevereiniteit moet echter ook ondersteund worden door ‘grote staatsmannen’, sterke en bekwame mensen die steeds het algemeen belang boven particuliere en groepsbelangen weten te stellen. Een politieke elite dus, die verantwoordelijk is voor de gemeenschap in zijn totaliteit en in feite de incarnatie moet zijn van de volksziel.[247]

In een organische samenleving is het dus de aristocratie die de politieke klasse vormt. Nieuw Rechts stelt dat het de elite is die de orde in een samenleving schept. “La force précède le droit”,[248] waarbij wordt benadrukt dat ‘vooraf gaan’ niet hetzelfde betekent als ‘primeren’. Het is volgens Nieuw Rechts de aristocratie die het recht maakt - of met andere woorden orde schept - omdat zij daartoe de kracht heeft. De elite creëert, zoals elke dominante klasse, niet alleen een administratief apparaat, maar ook een ‘appareil civil’, een burgerlijk apparaat, gebaseerd op mentale gewoontes, impliciete waarden en denkschema’s die de aanwezigheid van de elite neigen te rechtvaardigen en haar macht objectief lijken te bevestigen. Een elite moet volgens Nieuw Rechts in het uiterste geval in staat zijn om de woorden hun betekenis te geven. Op deze wijze kan een sociale consensus gerealiseerd worden. Enkel op deze manier kunnen de machthebbers de tegenstrijdigheid oplossen tussen de subjectiviteit van hun machtsaffirmatie en de nood van de samenleving aan een relatieve norm.[249]

Nieuw Rechts formuleert scherpe kritiek op de huidige politieke klasse die wordt voorgesteld als incompetent en geldgeil. In de Westerse samenlevingen is elke transcendentie van het principe van autoriteit verdwenen. Politieke soevereiniteit en macht zijn tot op het niveau van het individu teruggebracht.[250] Dit heeft volgens Nieuw Rechts zeer kwalijke gevolgen. In een traditioneel democratisch bestel moest een keuze gemaakt worden tussen ofwel macht ofwel geld, maar tegenwoordig willen politici én geld én macht en liefst zo veel en zo vlug mogelijk. Corruptie en omkoperij tieren welig. En de democratie is uiteindelijk de verliezer.[251] De elite moet daarom haar verantwoordelijkheid opnemen. In de huidige verwarrende politieke context, waarbij de politieke klasse door affaires en dysfunctioneren wordt gekenmerkt, zou de elite een eminente sociaal voorlichtende rol moeten spelen. De burgers voelen zich onmachtig en begrijpen het politieke spel niet. Ze blijven op dezelfde mensen stemmen en er verandert niets. Het is daarom de taak van de elite om de voortekens van ongenoegen in de maatschappij op te vangen en van de vaak vage verlangens naar alternatieve maatschappijvormen. Wanneer zij hun onderzoekende en richtinggevende taak naar behoren vervullen, kunnen zij de aanzet geven tot gewenste en/of noodzakelijke aanpassingen aan de gangbare regels binnen het democratische bestel.[252]

Een centraal punt van de Nieuw Rechtse kritiek is het feit dat de staat een zuiver beheerskarakter heeft gekregen en zich in hoofdzaak bezighoudt met de sociaal-economische problematiek. In de Westerse beschaving bestaan enkel nog beherende staten, die geen gezag en weinig soevereiniteit bezitten. Eén van de oorzaken van de huidige malaise is de progressieve evacuatie van de substantie van de staat. Het feit dat de staat louter beherend is geworden, is in contradictie met haar eigen essentie: autoriteit zijn en soevereiniteit incarneren. In plaats van die essentie uit te drukken, houdt de staat zich bezig met economische, politieke en sociale problemen, waarbij hij de gevangene is van het genotsbeginsel. De taak van de staat is gereduceerd tot het tegemoetkomen aan de eisen en de wensen van pressiegroepen. De staat beantwoordt niet meer aan een geestelijke inspiratie en een bestemming.[253] In de huidige Westerse samenlevingen primeert de economie over de politiek en het materiële over het morele. Niettegenstaande de hoge welvaart is er een grote geestelijk malaise. De staat bezorgt de mensen wel de middelen om te leven, maar geen doel om voor te leven. Niets heeft een waarde, maar alles heeft een prijs.[254]

3.3.5 De economie in een organische samenleving

Nieuw Rechts is voorstander van de vrije markt economie omwille van drie redenen. De eerste reden is de bewezen doeltreffendheid. Nieuw Rechts stelt dat het overduidelijk is aangetoond dat mensen in een economisch systeem, dat gegrondvest is op een vrije markt en een ondernemingsgewijze productie, op een meer efficiënte manier goederen en diensten produceren. Veel nadelen die men aan de vrije markt toeschrijft zijn volgens Nieuw Rechts in wezen nadelen van een gemengd economisch systeem, zoals dat in de meeste Westerse landen bestaat. Door het invoeren van steeds meer collectivistische maatregelen en bureaucratische structuren werd de vrije markteconomie een verbrokkeld en onoverzichtelijk systeem zonder interne logica en duidelijke spelregels. Ten tweede zou de vrije markt ook effectief niet-economische doeleinden dienen. De vrije markteconomie schept volgens Nieuw Rechts op economisch gebied maximale mogelijkheden om individuele creativiteit en energie aan bod te laten komen en om uiting en vorm te geven aan de nationale vitaliteit. Bovendien zou de vrije markteconomie steeds voorwaarde en garantie geweest zijn voor politieke vrijheid. Het zou een praktische en geestelijk hinderpaal zijn voor vele vormen van totalitarisme. Ten slotte wordt aan de vrije markteconomie ook een maatschappelijke waarde als overlevingsstrategie toegekend. Er zou volgens Nieuw Rechts een correlatie bestaan tussen de vrije markteconomie en maatschappijmodellen die kunnen en willen evolueren. Maatschappijen die met andere woorden willen overleven door adaptatie, differentiatie en selectie.[255]

Deze omarming van de vrije markteconomie gebeurt echter wel met drie restricties. Ten eerste is het reduceren van elke maatschappelijke problematiek tot een economische problematiek en het absoluut stellen van de economische factor als dé maatschappelijke agens voor Nieuw Rechts onaanvaardbaar. Ten tweede verwerpt Nieuw Rechts de houding die wordt omschreven als ‘blindheid’. Blindheid voor alles wat niet economisch is. Deze ‘blindheid’ is volgens Nieuw Rechts een louter praktische, zelfs triviale houding waarbij gewoon geen aandacht en geen plaats is voor waarden en normen waarvan het nut niet financieel-economisch meetbaar is. Als derde restrictie wordt het abstracte vrijheidsideaal verworpen in naam waarvan men bereid is elke sociale mistoestand te aanvaarden. Volgens Nieuw Rechts is dit ideaal terug te voeren op enerzijds de restanten van het negentiende eeuwse sociaaldarwinisme en op anderzijds het hedendaagse hyperindividualisme die geen plaats laat voor enig gemeenschapsgevoel.[256] Nieuw Rechts verwerpt dus het primaatschap van de economie binnen een maatschappij. Wanneer de economie de samenleving determineert in plaats van omgekeerd, wordt de sociale finaliteit onvermijdelijk gedegradeerd tot een economische aangelegenheid. Tussen de mensen blijven er op die manier enkel ‘mechanische’ en ‘geëconomiseerde’ betrekkingen. In onze Westerse maatschappijen is de economie het hoogste goed geworden. De mens is als gevolg hiervan niet meer de meester van zijn eigen lot, maar onderworpen aan de economische wetten. Hij wordt immers geacht te handelen volgens zijn beste (economische) belang. Ook de politiek is onderworpen aan de dwang van de economie. De enige taak van de politiek is de orde en veiligheid handhaven die de economische vrijheid moeten verzekeren.[257]

De organische economie waar Nieuw Rechts voor pleit, is geen totaal ander economisch systeem. Het gaat in de eerste plaats over een bepaalde zienswijze over de plaats van de economie in het geheel van de maatschappelijke activiteiten. De organische economie waar Nieuw Rechts voor pleit, wordt gekenmerkt door enkele, duidelijk van het economisch liberalisme verschillende, aspecten. De organische economie is geïntegreerd in het geheel van maatschappelijke activiteiten binnen een gemeenschap en is positief ingesteld tegenover het economische, zowel als het niet-economische gemeenschapsbelang. De economie wordt in geen geval absoluut gesteld. Het primaat van de politiek moet worden erkend, maar de economie bezit wel een duidelijke autonomie binnen bepaalde politieke grenzen.[258]

Nieuw Rechts onderstreept overigens dat geen enkel economisch stelsel kan functioneren zonder een natuurlijke elite. Een elite die het gemeenschapsbelang boven het persoonlijk winstbejag stelt en aldus een ‘ethische meerwaarde’ belichaamt. Economische systemen moeten functioneren. Ze moeten echter ook aanvaardbaar functioneren. De maatstaf ligt volgens Nieuw Rechts in het ethisch-culturele gebied: ten bate van wie en wat, ten koste van wie en wat?[259] Geconfronteerd met dergelijke zwaarwegende vragen is het noodzakelijk dat de samenleving een beroep kan doen op een elite die doordachte beslissingen kan nemen en die de beslissingen ook kan verantwoorde ten opzichte van het volk.

De vrije markt waar Nieuw Rechts voor pleit is dus zeker geen mondiale vrije markt! Zoals in het hoofdstuk “De afwijzing van het liberalisme en het communisme” is betoogd, wijst Nieuw Rechts de (economische) mondialisering af. De mondiale vrije markt dirigeert de structuur van nationale economieën. Hun economisch systeem wordt daardoor gestructureerd volgens een economisch model dat geheel andere doeleinden heeft dan te voldoen aan de noodzaken van het eigen volk.[260] Nieuw Rechts pleit voor een vrije markt in het kader van in eerste instantie de natie en bij uitbreiding Europa.

3.4 Onze Indo-europese erfenis

3.4.1 Onze Indo-europese erfenis als antwoord op de Westerse cultuurcrisis

Het terug aansluiten bij de oorspronkelijke Indo-europese identiteit is een centraal element in het Nieuw Rechtse tegenproject. Het staat voor Nieuw Rechts vast dat de mens niet kan worden gescheiden van zijn cultuur en zijn erfenis. De mens wordt voor alles geboren als erfgenaam. Het is dan ook noodzakelijk om in deze tijden van vervreemding en ontworteling op zoek te gaan naar de eigen Europese erfenis waarmee wij het contact verloren hebben. Dit is dan ook de fundamentele reden voor de Nieuw Rechtse belangstelling voor ons Indo-europees verleden.[261] De oplossing voor de cultuurcrisis van de Westerse beschaving is volgens Nieuw Rechts te vinden in een terug aansluiten bij ons eigen Europees verleden. Europa moet op zoek gaan naar de eigen, autochtone erfenis van de heidense Indo-europese beschavingen en de band met zijn oorspronkelijk verleden herstellen. Een verleden en een erfenis die ons eigen zijn, maar waarmee wij het contact verloren hebben door de infiltratie van het joods-christendom. Het egalitaire joods-christelijke denken heeft ons ware erfgoed vertroebeld en ons van onze natuurlijke wortels vervreemd. Om een Europese culturele Renaissance te bewerkstelligen moeten we ons van die vervreemding ontdoen en de band met ons Indo-europese verleden terug in ere herstellen. Het staat voor Nieuw Rechts dus onbetwistbaar vast dat die Indo-europese erfenis nog steeds bestaat en nog steeds van belang is. Onze Indo-europese erfenis is weliswaar ‘vertroebeld’, maar daarom niet minder reëel.

Nieuw Rechts pleit dus voor een terugkeer naar de oorspronkelijke en wezenlijk Europese identiteit. Een terugkeer naar deze identiteit is mogelijk omdat ze niet vernietigd is, maar enkel in crisis verkeert door de ‘infiltratie’ van het joods-christendom. De autochtone Europese identiteit werd gekoloniseerd en gecorrumpeerd door het joods-christendom. Een door en door egalitair denksysteem dat totaal vreemd was en is aan de Europese geest. Dit joods-christelijk egalitaire denken is volgens Nieuw Rechts verantwoordelijk voor de decadentie van de Europese geest en het verval van Europa. De Europese geschiedenis van de laatste vijftien eeuwen kan volgens Nieuw Rechts beschouwd worden als de geschiedenis van een geïnterioriseerde identiteitscrisis. De geschiedenis van Europa is de geschiedenis van een toenemende decadentie. Dit metafysisch crisisdenken leidt echter niet tot een historisch fatalisme: de decadentie kan volgens Nieuw Rechts worden omgekeerd door het egalitaire joods-christelijk denken achter ons te laten en op zoek te gaan naar de basisfundamenten van onze ware Europese identiteit. De renaissance van de Europese beschaving valt volgens Nieuw Rechts samen met de terugkeer naar de oorspronkelijke Europese identiteit, gezuiverd van de monotheïstische en egalitaire kiemen.[262] De Indo-europese erfenis waar Nieuw Rechts voor pleit, kent aan de Europeanen een specifieke mentaliteit en eenheid toe die hen onderscheiden van de rest van de wereld. Daarbij wordt er van uitgegaan dat een actieve terugkeer naar een specifiek en oeroud erfgoed de toekomstige identiteit van Europa kan determineren die nodig is om de verlangde Europese culturele renaissance te bewerkstelligen.

Nieuw Rechts wil dus tegenover de contestatie van de Europese cultuur en beschaving zoals wij die nu meemaken, proberen om zo nauwkeurig mogelijk te bepalen wat nu werkelijk de eigen specifieke waarden van het Westen zijn. Nieuw Rechts heeft het over een “(her)ontdekkingsreis naar ons verste verleden, voorbij alles wat conjunctuurgebonden is en alles wat naar beperkte of te bijzondere historische tradities verwijst”.[263] Het is de bedoeling te zoeken naar wat de diepste binding is tussen de volkeren waarvan wij de erfgenamen en de vertegenwoordigers zijn. Deze zoektocht naar de oorspronkelijke Europese cultuur houdt echter geen verlangen naar een werkelijk restauratie in. Het is volgens Nieuw Rechts een zoektocht naar de waarden die eigen zijn aan onze aard en onze mentaliteit. Door daar inzicht en vat op te krijgen zullen we in staat zijn om de Europese geschiedenis voort te zetten en vernieuwingen door te voeren die niet in strijd zijn met de eigen Europese identiteit.[264] Het is dus niet de bedoeling terug te gaan leven zoals onze voorvaders 2000 jaar geleden deden, het is in tegendeel de bedoeling om kennis te verwerven over de eigen geschiedenis en de eigen Europese identiteit en waarden bloot te leggen. Een volk kan zichzelf pas door zijn geschiedenis leren kennen en enkel door een terugkeer naar de eigen waarden kan een einde gemaakt worden aan de ontworteling en vervreemding van Europa.[265]

De Indo-europese beschavingen zijn volgens Nieuw Rechts dus onze ‘onuitwijkbare oorsprong’, de zoektocht naar de prehistorie van onze volkeren leidt ten slotte altijd naar de Indo-europeanen. Niet iedereen deelt deze opvatting. De tegenstanders van de Indo-europese idee, dit wil zeggen van het bewustzijn van een Indo-europese erfenis in de wereld van vandaag, kunnen volgens Nieuw Rechts in drie groepen worden onderscheiden. De eerste, meest radicale groep, verwerpt het al sedert twee eeuwen gevestigde begrip van een Indo-europese proto-taal waaruit alle talen van deze genetische groep zijn ontstaan. Een tweede groep verwerpt het bestaan van een Indo-europees volk op basis van de (reële) onzekerheid inzake lokalisatie van de Indo-europeanen in de ruimte en in de tijd. Deze redenering wordt door Nieuw Rechts weerlegd door te wijzen op het feit dat men in de huidige wereld geen enkele natuurlijke taal kent die niet de taal is van een volk. Een laatste groep weigert eenvoudigweg de Indo-europese erfenis te aanvaarden. Het bestaan van de proto-taal en van het volk dat ze sprak, wordt aanvaard, maar alles wordt in een voltooid verleden tijd geplaatst, zonder band met het heden en degenen die deze erfenis opeisen worden uitgescholden![266]

Het dominante politiek correcte ‘antiracistische’ discours dat door intellectuelen, politici, opionleaders en de media wordt uitgedragen, heeft volgens Nieuw Rechts als fundamenteel doel de geesten af te weren voor alles wat ook maar enigszins zou kunnen herinneren aan de autochtone Indo-europese cultuur en tegelijk de heilsboodschap van de mondialisering algemeen ingang te doen vinden.[267] Nieuw Rechts heeft het over een ‘culturele oorlogsvoering’ (zie hoofdstuk “De metapolitieke strategie van Nieuw Rechts”). Het verzet tegen de erkenning van onze Indo-europese erfenis wordt volgens Nieuw Rechts gedragen door diegenen die dromen van een utopische mondiale cultuur. Het Europese volk is het slachtoffer van deze culturele oorlog die als doel heeft “het volk zijn verleden te doen vergeten zodat het niet meer aan zijn toekomst zou denken.”[268]

3.4.2 Onze Indo-europese erfenis volgens Nieuw Rechts

Volgens Nieuw Rechts is in het noordwesten van Europa de Indo-europese beschaving ontstaan waarvan de verschillende vertakkingen 3000 à 4000 jaar geleden de verschillende Europese culturen uit onze geschiedenis hebben gevormd.[269] De begrippen Indo-europees en Indogermaans, die beschouwd worden als synoniemen, hebben voor Nieuw Rechts niet alleen een taalkundig-culturele betekenis, maar ook een sociologisch-raciale. De oorspronkelijke Indo-europese taal, waaruit de andere Indo-europese talen zijn ontstaan, werd volgens Nieuw Rechts immers in de steentijd gesproken door een blank oervolk dat in het Indo-europese stamland woonde en gekenmerkt werd door een eenheid van stijl, geest, zeden en ras.[270] Na verloop van tijd trokken groepen Indo-europeanen naar het oosten en het zuiden als gevolg van overbevolking en veranderende klimatologische omstandigheden in hun stamland. Op die manier werd de Indo-europese taal en cultuur verspreid in de rest van Europa en Azië.[271] De Germanen, de Kelten, de Grieken en de Romeinen waren nauw verbonden met de Indo-europese cultuur maar ook de Perzische, de Indiase, de Iraanse, de Egyptische en de Filistijnse cultuur waren Indo-europees van aard.[272]

Janus Meerbosch legt in verschillende artikels in TeKoS sterk de nadruk op de raciale component van de Indo-europese erfenis. Er bestaat volgens hem een onmiskenbare samenhang tussen ras en cultuur: elk ras drukt zijn stempel op de beschaving die het voortbrengt.[273] De Indo-europeanen die migreerden naar andere gebieden vermengden zich na verloop van tijd met vreemde volkeren wat de ondergang betekende van deze landverhuizers. Alleen de Indo-europeanen die in hun stamland in Noordwest-Europa bleven wonen, konden hun lichamelijk en cultureel erfgoed betrekkelijk ‘rein’ houden. Het volk dat in het stamland woonde bezat volgens Meerbosch ‘zuiver bloed’. Dit volk werd door de Romeinen met de term Germanen aangeduid. Meerbosch onderstreept dat het culturele niveau van het raszuiver gebleven deel van de Indogermanen door geen enkel volk geëvenaard werd: “Alle grote ontdekkingen en uitvindingen van de ploeg tot de ruimteraket staan op hun naam. Zij hebben de grote denkers voortgebracht van Plato tot Heidegger, de grote dichters zoals Euripides, Shakespeare en Goethe, de grote schilders en componisten, de grote leiders die de blanken tot de wereldheerschappij konden voeren”.[274] Het is dus niet verwonderlijk dat Nieuw Rechts vooral aandacht heeft voor het Noordse aandeel in het Europese erfdeel omdat in het noorden de authentieke Indo-europese mentaliteit het langst bewaard zou zijn gebleven.[275] Het is de Noordse cultuur met zijn (veronderstelde) bloeiende cultuur en de authentieke Indo-europese waarden en normen die het grote voorbeeld is van Nieuw Rechts.

De Indo-europese erfenis zoals die door Nieuw Rechts wordt opgevat, is vooral gebaseerd op de werken van Georges Dumézil (1898-1986). Georges Dumézil zelf wordt vermeld als lid van het patronagecomité van ‘Nouvelle Ecole’, een Frans Nouvelle Droite tijdschrift, vanaf het 18de nummer dat verscheen in mei-juni 1972. Zijn naam werd op zijn verzoek verwijderd na het 23ste nummer dat verscheen in september 1973. Het waarom van zijn toetreden en van zijn ontslag zijn nooit duidelijk gesteld, hoewel er natuurlijk verschillende hypotheses werden geformuleerd.[276] De polemiek hierover doet echter weinig ter zake om het Nieuw Rechtse discours betreffende onze veronderstelde Indo-europese erfenis toe te lichten.

Het is in eerste instantie de theorie van Dumézil betreffende de ‘Indo-europese ideologie’ die door Nieuw Rechts wordt overgenomen. De Indo-europese samenleving was volgens Dumézil opgedeeld in drie functies: de soevereine functie (de priester-leiders), de militaire functie (de krijgers) en de producerende functie (de boeren).[277] De Europese beschaving zou gegrondvest zijn op deze drie functies. Deze drieledige maatschappijopbouw was het antwoord van de Indo-europeanen op de uitdaging van de neolithische revolutie (de overgang naar de landbouw). Deze driedeling wordt beschouwd als de ‘funderende mythe’ van het Europese volk. De hiërarchische organisatie van de samenleving volgens deze drie functies zou congruent geweest zijn met de specifieke Indo-europese mentaliteit of Indo-europese ideologie. Met ideologie wordt hier bedoeld het mentale systeem dat resulteert uit de manier waarop een specifiek volk de wereld ziet en op haar inwerkt. Uit de werking van een ideologie komt een specifieke cultuur voort.[278] Deze Indo-europese ideologie werd volgens Nieuw Rechts gekenmerkt door de affirmatie van het primaatschap van het spirituele in plaats van een strikt economische of materiële preoccupatie. Een ander verondersteld kenmerk was een scherp bewustzijn van de menselijke diversiteit. Hiermee gepaard gaande werden alle reductionistische, verarmende en totalitaire doctrines afgewezen die de individuele en vooral de collectieve verschillen willen vernietigen. In het Indo-europees polytheïsme bijvoorbeeld beantwoordde de diversiteit van de goden aan de diversiteit van de mensen.[279] De godenwereld zou een afspiegeling vormen van de Indo-europese maatschappelijke driedeling: hemelgoden, oorlogsgoden en vruchtbaarheidsgodheden worden in verband gebracht met respectievelijk de priester-koning, de krijgers en de boeren.[280]

Nieuw Rechts wil tevens terug aansluiten bij het ‘heroïsch mensbeeld’ dat onze voorouders zouden hebben gecultiveerd. Een mensbeeld waarin de mens wordt aangemoedigd zichzelf te overtreffen, maar waarin hij tevens moet rekening houden met het verleden en de gemeenschap waartoe hij behoort. De natuur, het aangeborene en het verleden conditioneren (scheppen de voorwaarden voor) de toekomst van de mens, maar determineren (bepalen) hem niet. Het begrip vrijheid wordt aldus gedefinieerd: de mens kan enkel iets verwezenlijken met dat wat hij heeft, maar met dat wat hij heeft kan hij zijn en doen wat hij wil. De mens kan door zichzelf te vormen en door een leven te leiden overeenkomstig de principes die hij zichzelf heeft opgelegd een zin geven aan het leven. De (veronderstelde) waarden van de heidense Indo-europeanen vertegenwoordigen een aristocratische conceptie van de menselijke persoon. Een ethische grondhouding gebaseerd op de eer (de schande veeleer dan de zonde), een heroïsche houding tegenover de uitdagingen van het leven, de verheerlijking van de wereld, de schoonheid, het lichaam en de kracht. Een voorbeeld van de Indo-europese ethiek betreft de houding ten opzichte van seksualiteit. De Benoist wijst er op dat de seksuele ethiek van het oude Europa over het algemeen vrij was en ontdaan van het begrip der zonde, maar zij viel niet buiten de algemene normen. Er wordt dan ook gepleit voor een “beleefde, serene seksualiteit” en elke vorm van libertijns “panseksualisme” wordt verworpen.[281] Voor Nieuw Rechts zijn de hoogste waarden niet deze die bepaald worden door ‘gerechtigheid’, die in hoofdzaak zouden gebaseerd zijn op een afvlakkend egalitarisme, maar wel deze die de mens toelaten zichzelf te overtreffen.[282] Deze waarden zouden duidelijk terug te vinden zijn bij de Indo-europeanen. De Indo-europese mythes zouden die creatieve ongeremde kracht van de mens bevestigen. Deze mythen beschrijven de goden als ontwerpers van hun eigen bestaan om een voorbeeld te geven dat de mens moet trachten na te volgen. Het is in zichzelf dat de mens, zowel individueel als collectief, moet trachten de middelen te vergaren om evenals de goden meer te zijn dan dat hij is. Een voorbeeld hiervan is terug te vinden in de Germaanse scheppingsmythe. In deze mythe offert Odin-Wodan, schepper van een nieuwe wereld, zich op aan zichzelf teneinde kennis en magie te kunnen vergaren “Ik weet dat ik hing aan de boom, gegeseld door de wind, gewond door de speer en opgeofferd aan Odin, ik zelve, geofferd aan mijzelfe”.[283] Een ander aspect is de (veronderstelde) positie van de vrouw in de Indo-europese beschaving. Nieuw Rechts stelt dat de vrouw geen minderwaardige positie bekleedde en niet onderworpen was aan de man. Zij zou de “hoeksteen van de sibbe” geweest zijn, moeder en beheerster van het huis. Man en vrouw zouden gelijke verantwoordelijkheid hebben gehad en onder dezelfde wet hebben gestaan. De vrouw was de lotgenote van de man.[284]

Er wordt sterk de nadruk gelegd op de grootsheid van de autochtone Europese beschaving. Het Indo-europese oervolk was een volk van landbouwers die vanuit hun stamland in Noordwest-Europa naar Zuid-Europa en Azië trokken. In de veroverde gebieden introduceerden ze de ploeg, verspreiden ze de Indo-europese taal en vormden ze een heersersklasse van adel en vrije boeren. Ze zouden nooit een klasse van nomaden en zwervers gevormd hebben.[285] Talrijke publicaties van Nieuw Rechts zijn gewijd aan de verwezenlijkingen van de Indo-europese cultuur. Het artikel ‘De geschiedenis begon in Stonehenge’ in TeKoS van Alain de Benoist is hier een voorbeeld van. Volgens de Benoist kan men niet meer stellen dat de geschiedenis begint in Sumerië omdat de Europese culturen van Lepenski-Vir (Balkan) van Vinca en Anza (voormalig Joegoslavië) en Medzamoz (Armenië) duidelijk ouder zijn. Hij wijst er op dat de metaalbewerking in Europa reeds zestig eeuwen voor onze tijdrekening bestond en dat de meeste grote oorden uit de steentijd de Myceense en de Egeische paleizen lang vooraf gingen. De Benoist stelt dat Stonehenge de oudste sterrenwacht in de wereld is en dat zijn bouwers een reeds vergevorderde kennis bezaten. De geschiedenis van Stonehenge begon 29 eeuwen voor onze tijdrekening en in zijn eindstadium was het volgens de Benoist “een Indo-europese verzamelplaats waar de priester-leiders en krijgers elkaar ontmoeten om gemeenschapsproblemenen te bespreken. Als het ware een agora van het Noorden.”[286] Een ander voorbeeld is terug te vinden in het boek Vu de droite van Alain de Benoist. In het hoofdstuk ‘Héligoland: l’Atlantide?’ bespreekt hij de stelling van Jürgen Spanuth die stelt dat het mythische heilige land uit de Noordse heidense religie, Heligoland, in feite Atlantis is. Dit eiland zou echt bestaan hebben en was gelegen in de Noordzee in het Indo-europese kernland. Het zou verdwenen zijn in de dertiende eeuw voor Christus als gevolg van grote overstromingen.[287] De waarschijnlijkheid van deze stellingen doet hier niet zo veel ter zake. Het zijn voorbeelden van hoe Nieuw Rechts de Indo-europese cultuur ophemelt door er grootse verwezenlijkingen aan toe te schrijven. Dit ‘grote’ verleden onderstreept de grootsheid van het oude ‘ware’ Europa en vormt een aansporing om die grootsheid in de huidige tijd na te streven door terug aan te sluiten bij ons Indo-europees verleden en komaf te maken met joods-christelijke infiltratie.

Nieuw Rechts gaat er dus van uit dat deze geïdealiseerde Indo-europese maatschappij werkelijk bestaan heeft en dat de maatschappelijke driedeling van de Indo-europeanen congrueerde met een specifieke mentale ordening. In een volgende stap stelt Nieuw Rechts dit descriptief kader gelijk aan een normatief kader en wordt het (veronderstelde) Indo-europese model het ideaal dat moet worden gerealiseerd in de toekomst.[288] Het dysfunctioneren van de huidige Europese samenleving is volgens Nieuw Rechts verklaarbaar vanuit de inversie van de traditionele hiërarchie (de producenten bezetten de top van de maatschappelijke piramide). De Europeanen zijn de ‘funderende mythe’ van hun beschaving vergeten. De enige mogelijkheid tot regeneratie is het terug in ere herstellen van het Indo-europese maatschappijmodel.[289]

Het beeld dat Nieuw Rechts uitdraagt van de Indo-europese maatschappij is nogal dweperig en wordt ver van de regels van de historische kritiek gehouden. De Indo-europese erfenis zoals die door Nieuw Rechts wordt voorgesteld, komt overeen met de Nieuw Rechtse wereldbeschouwing. Het veronderstelde Indo-europese verleden dient dus als legitimatie en ondersteuning van de Nieuw Rechtse ideologie. Nieuw Rechts projecteert de eigen idealen van een nominalistische levensbeschouwing, respect voor ‘le droit à la différence’ en de natuur, een organische samenleving met een dienende elite en een aristocratische levenshouding in de geschiedenis en schrijft ze toe aan onze Indo-europese voorouders. Op die manier kan Nieuw Rechts beweren dat een dergelijk denken eigen is aan de Europese cultuur, in tegenstelling tot het egalitarisme. De gemeenschappelijke Indo-europese mentaliteit vormt ten slotte ook de basis voor de Europese rijksgedachte (zie hoofdstuk “De Europese Rijksgedachte”).

3.5 Het Nieuw Rechtse heidendom

3.5.1 Het heidendom: een inleiding

De virulente afwijzing van de monotheïstische openbaringsgodsdiensten impliceert niet dat Nieuw Rechts een zuiver materialistische leer zou aanhangen, noch dat alle metafysische principes worden afgewezen. Integendeel, Nieuw Rechts erkent de behoefte aan spiritualiteit als een levensnoodzakelijke behoefte van de mens. Deze spiritualiteit is volgens Nieuw Rechts te vinden in een bepaalde vorm van het heidendom.

Het hedendaagse heidendom of paganisme heeft zich in de loop van de twintigste eeuw in het Westen ontwikkeld. Algemeen gesteld is het een groep van moderne natuurreligies waarvan de gebruiken zijn afgeleid van het voorchristelijke paganisme, vaak met aanvullingen van hedendaagse theologen.[290] De zoektocht naar een religieus en spiritueel alternatief gaat vaak gepaard met het zoeken naar oplossingen voor de (gepercipieerde) crisis van de moderniteit, de milieuverontreiniging en de toenemende aftakeling van de traditionele (christelijke) waardensystemen.[291] Volgens Margot Adler is voor veel paganen het geloof eerder een bijkomend aspect van hun religie. De nadruk ligt op de rituelen en technieken en vooral op de levenshouding, op een welbepaalde manier van leven. Het is een religie die eerder gebaseerd is op wat wordt gedaan dan op wat wordt geloofd.[292] De term paganisme of heidendom dekt een grote lading. De pagaanse beweging is zeer eclectisch en heterogeen. De wicca’s en het druïdisme zijn de grootste en meest gekende heidense stromingen. Een groeiende minderheidsgroep binnen het moderne paganisme zijn de Noordse tradities. Het gaat hierbij om religieuze groepen die zich baseren op de kosmologie en de vermeende gebruiken van de Germanen en de Vikingen. Deze groepen leggen ook sterk de nadruk op de terugkeer naar de ‘traditie van het eigen volk’. De Noordse traditie wordt door hen beschouwd als de oorspronkelijke en natuurlijke religie van de Saksische en Teutoonse volkeren.[293] Andere namen voor deze stroming zijn Odinisme, Asatrú of Germaanse of Teutoonse traditie. Het is binnen deze pagaanse groep dat de aanhangers van Nieuw Rechts zich bevinden. In de verschillende vormen van het noordse pantheïsme ziet Nieuw Rechts een alternatief voor het egalitaire en niet-Europese christendom.[294]

3.5.2 De Noordse traditie

De paganistische groepen die zich op het Germaanse en Scandinavische heidendom baseren, ontwikkelden zich sterk vanaf de jaren ’70, alhoewel ze voorlopers kennen sinds het einde van de negentiende eeuw. De beweging deinde uit in de hele Westerse wereld, van Duitsland en de Scandinavische landen –de historische bakermat- tot de Verenigde Staten, Groot-Brittannië, Frankrijk, Oost-Europa, Nederland en België.[295] De verschillende groepen binnen de Noordse traditie vormen lang geen eenheid en kunnen er totaal afwijkende meningen op nahouden wat hun religie betreft.[296]

De kenmerken van de Noordse traditie zijn grotendeels dezelfde als die van de andere pagaanse stromingen: nadruk op het feit dat er geen onderscheid bestaat tussen het materiële en het spirituele bestaan, het gebruik van mythen als ‘de taal van God’, de nadruk op vrijheid, zelfstandigheid en zelfvervulling, holistisch naturalisme, afwijzing van dogmatisme en bekeringsdrang en het afwijzen van drugs.[297] Een van de meest gekende aspecten van de Noordse traditie is het gebruik van runen.[298] Runen zijn gekerfde of getekende lijnen die elk een letterteken vormen. Elke letter heeft een naam die zowel staat voor een klank als voor een concept of een idee. De tekens zouden gebruikt zijn voor inscripties of bezweringen en misschien ook als een soort magisch middel om de wil van de goden te leren kennen. Het precieze doel en betekenis van de oorspronkelijke runen is echter onduidelijk en aan discussie onderhevig. Moderne Odinisten gebruiken runen op verschillende manieren. Heel wat onder hen gebruiken het ‘runenorakel’ om inzicht te verwerven in hun leven en om antwoorden te krijgen op hun vragen. De tekens worden soms ook als een soort geheimschrift gebruikt.[299] Een ander belangrijk kenmerk is het feit dat voor de meeste aanhangers van de Noordse traditie de vermeende historische basis van hun religie erg belangrijk is. Er wordt veel belang gehecht aan de historische studie van het voorchristelijk Noord-Europa. Ze trachten in historische bronnen oude rituelen, filosofieën en theologieën op te sporen en die aan te passen aan de hedendaagse noden. Vooral de Edda en de sagen worden beschouwd als belangrijke bronnen. Odinisten gaan er van uit dat ze zich een relatief goed beeld kunnen vormen van de cultuur en de religieuze gebruiken van de heidense Noord-Europeanen.[300]

De belangrijkste kenmerken, waardoor de Noordse traditie zich duidelijk onderscheidt van de andere pagaanse stromingen, zijn het conservatisme en de nadruk op raciale zuiverheid. Radicaalrechts is in de Noords traditie duidelijk aanwezig, maar mag niet worden veralgemeend. Feit is wel dat veel aanhangers van de Noorse traditie een eerder conservatieve visie op de staat en de samenleving aanhangen. Door het feit dat Odinisten een groot belang hechten aan familie, moed, loyaliteit en eer zijn ze vaak conservatiever dan de meeste paganen. Vaak staan ze eerder afwijzend tegenover feminisme, anarchisme en ‘andere’, minder traditionele opvattingen over seksualiteit en manier van leven. Veel Odinisten staan afkerig tegenover het doctrinaire marxisme, het liberaal kosmopolitisme en het consumptie-kapitalisme.[301] Een ander belangrijk kenmerk is de nadruk die veel aanhangers van de Noordse tradities leggen op het ‘ras’. Ze benadrukken dat de Noordse traditie de eigen, natuurlijke religie van de volkeren van Teutoonse oorsprong is en dus niet geschikt is voor andere volkeren. Sommigen suggereren zelfs dat er ‘iets’ is in het collectieve onderbewustzijn van de Noord-Europese volkeren dat hun een grotere affiniteit verleent met runen, de Noordse goden en de Noordse tradities. Sommige groepen benadrukken evenwel dat ze andere ‘natuurlijke’ religieuze tradities voor andere volkeren als evenwaardig beschouwen en dat ze geen raciale of religieuze superioriteit claimen.[302] Veel Odinisten geloven dat elke raciale groep en subgroep een uniek en niet-herhaalbaar biologisch-historisch fenomeen is dat moet worden gevrijwaard. Tegelijkertijd eigenen ze zich het recht toe om zichzelf te beschermen tegen etnische groepen die het eigen volk bedreigen of aanvallen. Ze waarschuwen dan ook tegen de hedendaagse homogenisatie en het multiculturalisme. Ze pleiten voor een ‘raciale bewustwording’ van alle volkeren als verdediging tegen de assimilatie.[303]

Deze thematiek leunt duidelijk dicht aan bij Nieuw Rechtse thema’s en het is dus niet verwonderlijk dat vooral jonge Odinisten aansluiting vinden bij de Nieuw Rechtse theorieën van onder meer Alain de Benoist. De invloed van deze laatste in rechtse heidense milieus mag volgens Jan de Zutter zeker niet worden onderschat.[304] Veel neonazistische en nationalistische groepen maken gebruik van symbolen, namen en woorden die ontleend zijn aan de Noordse mythologie en de oude Noordse samenleving. Op deze manier tracht radicaalrechts een zekere vorm van legitimiteit te verwerven door zichzelf voor te stellen als deel van een voortdurende Noordse traditie die eigen is aan de Noord-Europese volkeren.[305] Dit wil echter niet zeggen dat alle aanhangers van de Noordse tradities radicaalrechtse neonazi’s zouden zijn. Men moet zich wel bewust zijn van het feit dat het Noordse heidendom vaak wordt ingeschakeld om een rechtse nationalistische ideologie te verdedigen.

3.5.3 Het heidendom volgens Nieuw Rechts

Zoals uit een eerder hoofdstuk is gebleken wijst Nieuw Rechts het joods-christendom radicaal af. Dit betekent echter niet dat elke vorm van spiritualiteit wordt afgewezen. Volgens de Benoist is het immers een utopie te denken dat men op een blijvende wijze elke religieuze belangstelling bij de mens kan onderdrukken. De behoefte aan het sacrale is voor de mens een levensnoodzakelijke behoefte. De zeer recente verschijnselen van een werkelijk ongeloof moeten volgens hem gerangschikt worden onder de hedendaagse vervalverschijnselen die ertoe bijdragen “datgene in de mens te vernielen wat hem specifiek tot mens maakt”.[306] Hier komen we dus terug bij het uitgangspunt van Nieuw Rechts, namelijk de heersende cultuurcrisis van de Westerse beschaving. In deze tijd van desacralisering en ongeloof wil Nieuw Rechts een ‘nieuwe geestelijke herbeleving’ aankondigen, een geestelijke herbeleving die te vinden zou zijn in de heropleving van het heidendom.

Nieuw Rechts is ervan overtuigd dat het wezen van de oude heidense denkbeelden in onze tijd nog niets van hun bruikbaarheid hebben verloren en uitermate geschikt zijn om als grondslag te dienen voor een nieuwe levensbeschouwing.[307] Hoewel wordt erkend dat zomaar terug aansluiten bij echte of vermeende heidense wijsheid wellicht niet meer mogelijk is, kan het heidense denken volgens Nieuw Rechts een belangrijke inspiratiebron zijn voor de hedendaagse ontwortelde mens.[308] Nieuw Rechts stelt dat het paganisme geen terugkeer naar het verleden inhoudt. Het gaat immers niet om een terugkeer naar vroegere vormen en gebruiken, maar om een terugkeer naar het wezen van het heidendom.[309] Men moet zich dus niet vastklampen aan hetgeen in de folklore resteert – hoewel deze aspecten soms vrij belangrijk kunnen zijn – maar men moet proberen om naar de essentie van de heidense traditie terug te keren en deze aan te passen aan de nieuwe situatie waarin we ons vandaag de dag bevinden.[310] Dit Nieuw Rechtse heidendom is een ‘intellectueel’ heidendom, de aanhangers ervan lopen niet hoog op met de rituelen die de meeste pagaanse groepen organiseren. Jan De Zutter heeft het over “heidenen in maatpak” waarvoor het heidendom een geesteshouding is.[311] Het Nieuw Rechtse heidendom is een ingesteldheid, een manier om de wereld te aanschouwen en te beleven.[312] Alain de Benoist waarschuwt zelfs voor de heropleving van het heidendom in een primitieve, infantiele vorm. Hij distantieert zich volledig van groepen die het heidendom als een soort sekte zien en van de “vele goedmenende groepen die, dikwijls bezield met de beste bedoelingen, ongewild komisch en zeer onhandig zijn en volledig aan de zelfkant staan”.[313] Hij verwerpt ook de voorstelling van het heidendom als een loutere natuurreligie waarbij elke transcendentie over het hoofd wordt gezien.[314] Het is een foute gedachte het heidendom te herleiden tot een gewone ‘terug naar de natuur’-beweging, heidendom veronderstelt immers een specifieke spiritualiteit waarin de kunstmatige tegenstelling natuur/bovennatuur wordt opgegeven.[315]

Voor Nieuw Rechts staat het onomstotelijk vast dat het heidendom de oorspronkelijke religie is van Europa en dat de kern van het heidense denken (evenals onze Indo-europese erfenis) nog steeds actueel is. De kerstening van Europa heeft geleid tot het tot stand komen van de Europese ‘pseudomorfose’, tot een religieuze vermenging. Eens gekerstend was de Europese cultuur, noch het christendom zelf in overeenstemming met de eigen oorsprong en de eigen aard. Volgens Nieuw Rechts is Europa nooit echt christelijk geweest en is het heidendom nooit volledig verdwenen.[316] De triomf van het christendom was slechts een schijnoverwinning. Na de kerstening leefde het heidendom voort in het collectieve onderbewustzijn. Dit kwam onder meer tot uiting in bepaalde volkse riten en gebruiken, die, volgens Nieuw Rechts, vaak ten onrechte als folkloristisch werden bestempeld. Ook in ketterse stromingen en in vele artistieke en literaire oplevingen zouden duidelijk heidense elementen aanwezig geweest zijn.[317] De Benoist wijst er bijvoorbeeld op dat de literatuur sinds Ronsard en du Bellay een onuitputtelijke inspiratiebron heeft gevonden in de voorchristelijke oudheid. Ook de politieke denkbeelden hebben zich gedurende meer dan vijftien eeuwen laten inspireren door de ‘zuiver heidense’ gedachte van het imperium, de politieke onderbouw van het Romeinse Rijk. Wat de filosofie betreft wijst hij er op dat er naast de voorstanders van de exclusieve voorrang van de logos op de mythos zoals Descartes en August Comte, er een hele school bestaat die aan de mythos de voorrang heeft en die zou gaan van Vico tot Heidegger.[318] In TeKoS verschijnen geregeld artikels gewijd aan het doorleven van het heidendom na de kerstening. Een voorbeeld hiervan is een artikel over de veronderstelde heidens-religieuze gedachten in de gedichten van Willem Kloos. Het heidense idee van god-in-ons (zie verder) zou door Kloos duidelijk in zijn gedichten tot uitdrukking zijn gebracht: “Ik ben een God in’t diepst van mijn gedachten en zit in’t binnenste van mijn ziel ten troon…”.[319]

Nieuw Rechts gaat uit van de veronderstelling dat er nog steeds een zekere verwantschap met de oude Indo-europese religies aanwezig is. Niet alleen een vertrouwd zijn vanuit kennis, maar ook een ‘geestelijke gemeenschap’, een intuïtieve vertrouwdheid met de Indo-europese heidense levensbeschouwing. Het zou dus niet enkel gaan om kennis te vergaren over de verschillende geloofsbelevenissen in het Europa van voor de kerstening. Het zou vooral te maken hebben met in die religies de projectie te identificeren van bepaalde waarden die ons, als erfgenamen van deze cultuur, eigen zijn en ons nog steeds aangaan. Men moet achter de overgeleverde mythen zoeken naar een bepaalde levensbeschouwing die ons eigen is. Het Nieuw Rechtse paganisme bestaat er dus niet in om de Odincultus te doen herleven of om heiligdommen op te richten voor de oude goden. Het geloof in de goden is voorbij, men moet op zoek gaan naar de waarden die zij vertegenwoordigden en die ons, als afstammelingen van de Indo-europeanen, eigen zijn. Deze heidense levensbeschouwing moet dienen als alternatief voor het egalitaire en wezensvreemde joods-christelijke waardensysteem dat nog steeds onze ganse tijd doordringt: de wijze waarop wij onze geschiedenis interpreteren en de waarden waar we ons steeds op beroepen, zijn nog steeds in essentie joods-christelijk.[320]

Het nominalistische uitgangspunt is duidelijk terug te vinden in de Nieuw Rechtse visie op het heidendom. Nieuw Rechts stelt immers dat het paganisme een geloof is dat op de werkelijkheid berust.[321] In het heidense denken wordt uitgegaan van de doorleefde werkelijkheid en niet van een geopenbaarde absoluutheid zoals in het christendom. Er wordt, in tegenstelling tot het joods-christelijke denken, geredeneerd vanuit het bijzondere naar het universele.[322] Hierbij aansluitend zou ook de monotheïstische lineaire geschiedopvatting de heidense volkeren onbekend zijn geweest. Volgens Nieuw Rechts vindt men in het heidendom een cyclische geschiedopvatting terug. De gedachte aan een gerichte geschiedenis met een welbepaald einddoel zou volkomen vreemd geweest zijn aan het denken van de voorchristelijke beschavingen.[323] Deze cyclische geschiedenisopvatting vindt men bijvoorbeeld terug in de viering van het heidense midwinterfeest of joelfeest. Dit feest stond tegelijk in het teken van sterven en duisternis en van wedergeboorte en terugkeer van het zonlicht. De dood volgt op het leven en omgekeerd. De eeuwige wederkeer in de natuur wordt in talrijke heidens mythen en symbolen geëvoceerd.[324]

Het voornaamste kenmerk van het heidendom is volgens de Benoist de verwerping van het dualisme. Het joods-christendom maakt een radicaal onderscheid tussen deze wereld en God: er bestaat een absolute scheiding van het geschapene (de wereld) en het niet-geschapene (God).[325] De God van het joods-christendom is ‘le tout autre’, dit in tegenstelling tot de god van het paganisme die als een ‘non-autre’ wordt gedefinieerd. Het paganisme is de leer waarbij het sacrale en het profane in elkaar overlopen.[326] Voor het heidendom kan God niet gezien worden als totaal losstaand van de wereld. Het goddelijke is immanent en wezensgelijk met de wereld.[327] Tommissen heeft dus gelijk als hij stelt dat men de religiositeit van Nieuw Rechts kan samenvatten met het postulaat “qu’un dieu qui ne serait pas de ce monde ne saurait précisement être un dieu”.[328] De heidense religie vertrekt vanuit een ‘transcendente eenheidsgedachte’. Niet alleen de goden behoren tot het goddelijke, maar ook de mensen en de natuur. De vele heidense goden weerspiegelen allemaal één aspect van het ‘Goddelijke’, van het ‘Allesomvattende’, van het één en ondeelbare ‘Pure Zijn’.[329]

Volgens Nieuw Rechts gaat het heidendom uit van een ‘heroïsch mensbeeld’ (zie hoofdstuk “Onze Indo-europese erfenis”). In plaats van te hopen op verlossing moet de mens streven naar zelfverwezenlijking, tegelijk mag hij wat de natuur hem heeft gegeven en de erfenis van zijn voorouders niet verloochenen.[330] Lotsbestemming of fatum houdt voor Nieuw Rechtse heidenen geen gehoorzaamheid of onderwerping in. Juist het feit dat de mens een levenslot heeft, dat hij kan trachten te vervullen of waartegen hij zich kan verzetten, maakt dat hij zich heroïsch kan gedragen, dat hij zichzelf kan overstijgen.[331] Het Nieuw Rechtse heidendom stelt dat de mens, door zichzelf te vormen en door een leven te leiden overeenkomstig de principes die hij zichzelf heeft opgelegd, in de mogelijkheid verkeert een zin te geven aan het leven. De mens is de schepper van zichzelf, maar mag niet in de plaats van God worden gesteld. Hij zal er immers nooit in slagen de voltooiing van zijn ‘zijn’ volledig te bereiken. Elke horizon die hij zal bereiken, zal hem er nieuwe doen ontdekken. De mens overtreft zichzelf slechts om naar nieuwe middelen te zoeken om zich nog verder te overtreffen.[332] De mens heeft de vrijheid om van zichzelf te maken wat hij wil: een lager mens of een hoger mens. Dat is volgens Nieuw Rechts de essentie van de heidense levensinspiratie.[333]

Volgens Nieuw Rechts was in de Indo-europese religies de mens de maatstaf van God. De gemeenschap der goden was geordend naar het model van de menselijke gemeenschap. De goden vertoonden alle mogelijke menselijke eigenschappen en getuigden van dezelfde verscheidenheid in verlangens.[334]

Binnen het heidendom zou een richtinggevend beginsel van tolerantie aanwezig zijn. Het maken van bekeerlingen was de heidenen onbekend. Een systeem dat een onbeperkt aantal goden toelaat, zal volgen Nieuw Rechts niet enkel een veelvoud van cultussen erkennen, maar het sluit ook een veelheid in van zeden, van politieke en sociale ordeningen en van wereldconcepties die in de goden telkens hun verheven uitdrukkingsvorm hebben.[335] Deze heidense tolerantie wordt in contrast geplaatst met de beruchte christelijke intolerantie. Tolerantie wordt gekoppeld aan een radicaal afwijzen van elk universalisme en egalitarisme.[336] Zoals betoogd, bestaat er volgens Nieuw Rechts niet zoiets als ‘de abstracte universele mens’. Ook het heidendom wordt ingeschakeld in de ideologie van het anti-egalitarisme. Volgens Nieuw Rechts is voor het heidendom de persoon onherroepelijk verbonden met zijn afstamming en de gemeenschap waartoe hij behoort.[337] Ook de gehechtheid aan de bodem wordt door de heiden als positief ervaren, niet als een beperking, maar als een fundament van zijn bestaan.[338] Deze erkenning van de fundamentele band van elke mens met de eigen erfenis en de eigen geboortegrond, maakt dat het heidendom elke vorm van religieus of filosofisch universalisme verwerpt. In ieder volk manifesteert het religieus gevoel zich anders, daarom druist een eenheidsreligie tegen de levens- en natuurwetten in. Om de Europese cultuur in deze tijd van banalisering en uniformisering te behoeden voor ondergang moet de Europese mens bewust trouw blijven aan de culturele erfenis van zijn voorouders. Het Europese volk moet zich verzetten tegen de volksvreemde egalitaire ideologieën die onze maatschappij en culturele grondslagen trachten te vernietigen.[339]

Aan het anti-egalitarisme van het Nieuw Rechtse heidendom wordt de afwijzing van de apolitieke houding van het christendom gekoppeld. Het joods-christendom zou politiek afwijzen omdat de autoriteit van de mens over de mens wordt afgewezen. Enkel de autoriteit van God tegenover de mensheid wordt erkend.[340] De Benoist stelt dat het heidendom op een vanzelfsprekende wijze de autoriteit van de ene mens over de andere aanvaardt en dus ook de politiek.[341]

Volgens Taguieff is het heidendom waarschijnlijk het meest ongewone en zeker het meest onverwachte element van de Nouvelle Droite ideologie. Het radicaal afwijzen van het christendom is atypisch voor een rechts-radicale beweging. Er heeft altijd wel een antichristelijke stroming bestaan binnen het extreemrechtse kamp, maar dat waren eerder geïsoleerde feiten (in het hoofdstuk “De conservatieve revolutie” wordt kort ingegaan op de heidense voorlopers van Nieuw Rechts). Het nieuwe aan de actuele situatie is het feit dat het paganisme een centraal element is in de Nouvelle Droite ideologie.[342]

De heidense levensbeschouwing en het heidense waardensysteem zoals die door Nieuw Rechts worden voorgesteld, komen -net als de voorstelling van onze Indo-europese erfenis- overeen met het gedachtegoed van Nieuw Rechts en vormen er dus een extra ondersteuning voor.

3.6 De Europese Rijksgedachte

3.6.1 De focus op Europa

Een belangrijk aspect in het Nieuw Rechtse gedachtegoed is de focus op de Europese cultuur. Europa en niet de onderscheiden naties staat centraal (met Europa wordt het Europa bedoeld dat reikt van de Atlantische Oceaan tot aan de Oeral). De nadruk op de verdediging van de Europese identiteit of de Europese cultuur, impliceert dat Nieuw Rechts er van uitgaat dat er een onsterfelijke overkoepelende Europese cultuur bestaat en dat we het wezenlijke, de essentie ervan kunnen kennen. Daarenboven beschouwt Nieuw Rechts Europa zowat als het middelpunt van de aarde. De Benoist heeft het over “le Heartland par excellence”.[343] Voor Nieuw Rechts is Europa zowel op geopolitiek, historisch, cultureel en politiek vlak het centrum van de wereld.[344] De positieve referentie aan Europa manifesteert zich in twee discours. Het eerste draait rond de verering van de eigen identiteit van de Europese cultuur, gebaseerd op een ver verleden afkomst. Dit is met andere woorden de ophemeling van onze Indo-europese erfenis. Het tweede discours draait rond de Europese rijksgedachte. De verheerlijking van Europa is gekoppeld aan de droom van een sterk Europa, onafhankelijk van de Verenigde Staten en (tot 1989/1991) onafhankelijk van de (voormalige) Sovjetunie.

Voor het uiteenvallen van de USSR verschenen er in TeKoS geregeld artikels die de ‘zwakheid’ van Europa ten opzicht van de twee supermachten aanklaagden. Een voorbeeld hiervan is het artikel ‘Willen zou voldoende zijn’ van Alain de Benoist in mei 1980. In dat artikel klaagt hij de machteloosheid van Europa in de koude oorlog aan. Europa heeft weliswaar de middelen om zich weerbaar op te stellen, maar het heeft geen doel, het weet niet wat het wil.[345] In een artikel uit 1988 wordt het nog zo gesteld: “Europa zal nooit meer een zelfstandige rol in de politiek kunnen spelen, een rol die voortkomt uit haar geschiedenis, haar ervaringen – ook de minder goede – uit haar kracht en energie en uit het zelfbewustzijn van haar volkeren en naties, indien het zich door het Westen en Oosten blijft laten voorschrijven wat het als ‘verworvenheden’ te aanvaarden heeft.”[346] Aan deze bekommernis om een sterk Europa wordt consequent de eenmaking van Duitsland gekoppeld. Een ‘blokvrij’ Europa is gekoppeld aan de eenmaking van Duitsland en omgekeerd. Frans de Hoon schrijft: “De vrijheid voor Europa en de erkenning van de vrijheid van hereniging van een volwaardig Duits volk zijn onverbrekelijk met elkaar verbonden.”[347] Op dit belang dat gehecht wordt aan de Duitse eenmaking en de onafhankelijkheid van Europa ten opzichte van de VSA en de USSR, kom ik verder nog terug.

De verering van de eigen Indo-europese identiteit van Europa is reeds in een vorig hoofdstuk aan bod gekomen. Nieuw Rechts streeft zoals gezegd een Europese culturele renaissance na. Deze doelstelling veronderstelt het geloof in een gemeenschappelijk geestelijk patrimonium van de in Europa wonende volkeren.[348] Dit gemeenschappelijk geestelijk patrimonium vindt Nieuw Rechts in onze (veronderstelde) Indo-europese erfenis. Nieuw Rechts koppelt deze verheerlijking van de ‘ware Indo-europese identiteit’ aan de Europese rijksgedachte. De Indo-europese erfenis wordt gebruikt als ondersteuning en legitimatie van de Nieuw Rechtse Europese rijksgedachte omdat het de gemeenschappelijke oorsprong van de Europese volkeren onderstreept.

3.6.2 De rijksgedachte

Wat houdt de zogenaamde ‘Europese rijksgedachte’ van Nieuw Rechts nu feitelijk in? Om de betekenis van de rijksgedachte uit te leggen wordt het ‘rijk’ geplaatst tegenover de ‘natiestaat’. Een belangrijk onderscheid tussen beiden is de tegenstelling die bestaat tussen het spirituele principe waarop het rijk gebaseerd is en de territoriale machtsbasis van de natiestaat. Het rijk verwijst niet naar een territorium, maar is in essentie een idee of een principe. Het principe waar het rijk op steunt, bepaalt de politieke orde. De keizer representeert een macht die de gemeenschappen die hij regeert transcendeert. In deze context wordt Julius Evola geciteerd: “The empire should not be confused with the kingdoms and nations which constitute it because it is something qualitatively different, prior to and above each of them in terms of its principle. (…) The old Roman notion of imperium referred to the pure power of command, the quasi-mythical force of auctoritas.” [349] Er wordt een onderscheid gemaakt tussen auctoritas (morele en spirituele superioriteit) en potestas (politieke macht uitgeoefend door legale middelen).[350] Hieruit volgt dat er een fundamenteel onderscheid bestaat tussen de ‘nationaliteitsgedachte’ in een natiestaat, waarvan Frankrijk het schoolvoorbeeld is, en de ‘nationaliteitsgedachte’ in landen waar de rijksgedachte domineert, waarvan Duitsland de beste illustratie is. In Frankrijk is het de staat geweest die de natie heeft gevormd en is het nationaal gevoel het eindresultaat van dit proces. In Duitsland daarentegen heeft de natie de staat geschapen en ligt het nationaal bewustzijn aan de basis van deze evolutie.[351]

Een ander essentieel verschil is volgens Nieuw Rechts de manier waarop het rijk en de staat politieke eenheid bekijken. De eenheid binnen het rijk is van organische aard. In de mate waarin het rijk een principe belichaamt, beschouwt het eenheid slechts op het niveau van dat principe. Het gevolg hiervan is dat het rijk verschillende culturen kan omvatten. In tegenstelling tot de natiestaat die het volk en de staat wil laten samenvallen, verenigt het rijk verschillende volkeren. Het rijk is in essentie universalistisch. Universalisme verwijst hier niet naar ‘het verspreiden over de ganse wereld’. Universalisme in de context van de rijksgedachte slaat op het idee van een rechtvaardige orde, die de verschillende gemeenschappen wil verenigen op basis van een concrete politiek organisatie. De algemene wet van het rijk is die van autonomie en respect voor verscheidenheid. Het rijk tracht te unificeren op een hoger niveau, zonder de diversiteit van de verschillende culturen en volkeren te onderdrukken. Het wil de verschillen dus niet afschaffen, maar integreren. Dit staat in scherp contrast met de natiestaat die de onweerstaanbare neiging heeft tot centralisatie en homogenisatie. Deze centralisatie blijkt in eerste instantie uit de uniformisering van de rechtsregels en het tot stand komen van een ‘nationale’ economische markt.[352]

Een derde onderscheid is de tegenstelling tussen het individualisme van de natiestaat en het holisme van het rijk. Het tot stand komen van een natiestaat, en hiermee samenhangend een nationale markt, kan enkele plaats vinden in een ‘geatomiseerde’ samenleving waarbinnen individuen beschouwd worden als autonoom. De natiestaat wil individuen integreren onder dezelfde wetten op een zelfde manier. De staatsmacht wordt uitgeoefend over individuele onderdanen. Daarom vernietigde of limiteerde de staat de macht van alle vormen van intermediaire socialisatie: familieclans, dorpsgemeenschappen, broederschappen, ambachten, … De staat wordt gekenmerkt door een echte obsessie om iedereen op dezelfde lijn te brengen. Het individualisme van de natiestaat is hierbij essentieel. De staat erkent alleen individuen. Men behoort tot een natiestaat op een directe manier, zonder de tussenkomst van lokale banden of lichamen. De staat tracht een maatschappij van individuen tot stand te brengen, die als gelijk beschouwd worden op een seculier niveau. Deze doelstelling wordt verwezenlijkt “on the ruins of the intermediate bodies it had suppressed”.[353] Individualisme is bijgevolg onlosmakelijk verweven met het idee van de natiestaat. Samenvattend kan men stellen dat de natiestaat door Nieuw Rechts beschouwd wordt als een homogene maatschappij bestaande uit mensen die zichzelf als individuen beschouwen. Daartegenover staat het rijk die de diversiteit van de groepen wil bewaren. Iemand is lid van een rijk op een indirecte manier, via intermediaire structuren. Het holisme van de rijksgedachte impliceert dat individuen niet gescheiden worden van hun natuurlijke relaties. In het rijk hebben de verschillende nationaliteiten hetzelfde burgerschap gemeenschappelijk. In de natiestaat daarentegen zijn de twee synoniemen: deel uitmaken van een natie is de basis voor het burgerschap. Hierbij sluiten ook de verschillende opvattingen over grenzen aan. Het rijk is nooit een afgesloten geheel, in tegenstelling tot de natie die in toenemende mate afgebakend werd door onzichtbare grenzen. De grenzen van het rijk zijn natuurlijk veranderlijk en voorlopig, wat opnieuw het organisch karakter van het rijk benadrukt.[354]

Uit deze uiteenzetting blijkt overduidelijk dat het begrip ‘rijk’, in de betekenis die Nieuw Rechts er aan geeft, enkel slaat op de historische constructies die deze naam ‘verdienen’, zoals het Romeinse Rijk, het Byzantijnse Rijk, het Heilig Roomse Rijk en het Ottomaanse Rijk. Het Rijk van Napoleon, Hitler’s Derde Rijk, het Franse en het Britse koloniale Rijk en het moderne imperialisme van Amerika en (tot 1989) de Sovjetunie kunnen volgens Nieuw Rechts zeker niet gezien worden als rijken. Deze naam is verkeerd gegeven aan staten die hun nationale territorium willen uitbreiden.[355]

Uit deze uiteenzetting blijkt ook dat het pleidooi voor de Europese rijksgedachte perfect aansluit bij de rest van het Nieuw Rechtse gedachtegoed. De natiestaat wordt beschuldigd van nivellering en egalisering. Het is het rijk die ‘le droit à la différence’ van elk volk, elke gemeenschap en elk individu het best kan waarborgen. De erkenning van het belang van intermediaire structuren, die worden miskend door de individualistische natiestaat, sluit aan bij het pleidooi voor een organische samenleving, met aandacht voor lokale banden, verworteling en tradities. De rijksgedachte sluit ook aan bij de Nieuw Rechtse afwijzing van het liberalisme. Het liberalisme legt immers sterk de nadruk op het idee dat de natiestaat de best mogelijke politieke entiteit is. Een verkeerd en te verwerpen idee volgens Nieuw Rechts. Ook de afkeer ten opzichte van de Franse Revolutie, die het staatsvormingsproces tot in zijn uiterste consequentie heeft doorgevoerd, vinden we hier terug. De afkeer voor de Franse natie staat overigens in contrast met de sympathie voor Duitsland, die terug te vinden is in TeKoS. Deze sympathie blijkt onder meer uit het pleidooi voor de totstandkoming van een Midden-Europa, maar bijvoorbeeld ook uit de aandacht voor de conservatieve revolutie in de Weimarrepubliek.

3.6.3 De Europese rijksgedachte vandaag

Aan de rijksgedachte en de droom van een groot en sterk Europa dat reikt van de Atlantische Oceaan tot de Oeral, koppelde Nieuw Rechts tot 1990 het betoog voor de totstandkoming van een ‘Midden-Europa’. Midden-Europa werd voorgesteld als de geopolitieke basis van de Europese rijksgedachte. De kern van dit Midden-Europa zou het herenigde Duitsland zijn, die zijn ‘klassieke’ rol van bemiddelaar tussen Oost en West weer moest opnemen. Voor Duitsland zou een voortrekkers- en leidende rol weggelegd zijn in de totstandkoming van een Europees rijk. De sterke federale structuur van het land en zijn geschiedenis, die volgens Nieuw Rechts gekenmerkt wordt door het doorleven van de rijksgedachte, maken het bijzonder geschikt om de rijksgedachte uit te dragen. Juist door deze kenmerken moeten voor de Duitsers, in tegenstelling tot de Fransen, de nationale identiteit en de staatsgedachte niet noodzakelijk samenvallen.[356] Dit pleidooi voor een Midden-Europa is in TeKoS vooral terug te vinden in de tweede helft van de jaren ’80. De hereniging van Duitsland en de vorming van een Midden-Europa werden gezien als een middel om de door de supermachten opgelegde deling van Europa te overwinnen. De creatie van een dergelijk Midden-Europa, onafhankelijk van de blokken en met de mogelijkheid om zich geleidelijk uit te breiden, werd gezien als noodzakelijk om Europa weer een sterke autonome positie te bezorgen in de wereldpolitiek. Tegelijk werd het beschouwd als een manier om het eng nationalistisch denken te overwinnen en de rijksgedachte algemeen ingang te doen vinden.[357] De val van de Berlijnse muur in 1989 leken een dergelijk Midden-Europa mogelijk te maken. De gebeurtenissen die hierop volgden, de ineenstorting van de communistische regimes in Oost-Europa en uiteindelijk het uiteenvallen van de Sovjetunie, achterhaalden echter dit idee. De mogelijkheid van de totstandkoming van een heeleuropese federatie gebaseerd op de rijksgedachte leek plotseling een ganse stap dichterbij te zijn gekomen.

Volgens Nieuw Rechts bestaat vandaag niet alleen de mogelijk tot de creatie van een heeleuropees rijk, maar vooral ook de noodzaak. De natiestaten kunnen geen antwoorden meer bieden op de moderne sociale, economische, politieke en culturele vraagstukken. Ze zijn uitgeblust. De natiestaat wordt vandaag de dag geconfronteerd met problemen die haar mogelijkheden te boven gaan. Zowel van bovenaf als van beneden wordt ze aangevochten. Van beneden af wordt ze in vraag gesteld door hardnekkige vormen van regionalisme. Van bovenaf wordt ze uitgedaagd door problemen die de nationale grenzen overstijgen. De natiestaat verliest zijn macht door de vorming van supranationale instituties, de opkomst van mondiale mediakanalen en internationale drukkingsgroepen. Daarenboven is er de globalisering van de economie met het steeds belangrijker worden van de beurs en multinationals die zich weinig aantrekken van nationale grenzen. Nationale identiteiten lijken bovendien in crisis. Het nationale model van integratie lijkt te breken. De staat wordt bekritiseerd op alle fronten en de samenleving valt uit elkaar. Niet alleen in Europa wordt de staat geconfronteerd met dergelijke problemen. De problemen in de derde wereld zijn nog groter. De natiestaten daar ontbreken elke historische basis. De grenzen zijn gebaseerd op arbitraire beslissingen van koloniale mogendheden die de lokale historische, religieuze en culturele realiteiten negeerden. De natiestaten vandaag de dag zijn uitgeput en worden langs alle kanten bedreigd. Voor Nieuw Rechts is het enige goede antwoord voor deze problemen te vinden in de rijksgedachte. Het rijk dat eenheid in verscheidenheid kan brengen, dat de diversiteit waarborgt evenals de verschillende intermediaire structuren waarmee mensen verbonden zijn.[358]

Nieuw Rechts is een sterke voorstander van Europese integratie, maar niet zoals die nu gebeurt. Europese eenheid kan niet worden gebouwd op natiestaten, noch op een economische supranationale entiteit. Een sterk eengemaakt Europa kan enkel gecreëerd worden volgens een federaal model. Een federaal model dat een bepaald idee, principe, project, … draagt, een idee dat in essentie het model van een Europees rijk uitdrukt. Het is de steun aan een dergelijk gemeenschappelijk idee dat de eenheid van Europa kan verzekeren: “It is not the fact of belonging to the same soil, speaking the same language, or having the same bloodline which should unite or divide us, but the fact of supporting or not supporting the same idea”.[359] In een dergelijk rijksmodel is het bestaansrecht van regionale culturen en lokale autonomie gewaarborgd. Het belang dat gehecht wordt aan deze autonomie, waarborgt bovendien de belangrijke plaats van basisdemocratische procedures en directe democratie.[360] Hoewel Nieuw Rechts dus in wezen positief staat tegenover de Europese integratie, heeft ze veel kritiek op de integratie zoals die nu plaats vindt. Nieuw Rechts reageert tegen het volgens haar te sterk nationaal denken van de traditionele partijen die in het Europees parlement zetelen. De nationale machtsbasis van die partijen zorgt ervoor dat van hen geen integrale Europese visie te verwachten valt. Het zijn nog steeds de nationale belangen die primeren en niet het belang van Europa. Er bestaat weliswaar een brede consensus op sociaal-economisch vlak, maar op het gebied van het politieke of culturele Europa is de overeenstemming ver zoek. De nadruk ligt vooral op het louter economische aspect en de creatie van een eengemaakte markt. Het is volgens Nieuw Rechts dan ook niet verwonderlijk dat het Europese project zo weinig begeestering opwekt bij het Europese volk. Alleen geestelijke waarden, geestelijke grootsheid zijn in staat begeestering op te wekken.[361] De kritiek op het huidige integratieproces impliceert echter niet dat het ganse Europese integratieproces wordt afgewezen. Nieuw Rechts staat bijvoorbeeld positief tegenover het verdrag van Maastricht dat het subsidiariteitsbeginsel en het complementariteitbeginsel accepteert. Het sluit aan bij de rijksgedachte in de zin dat de nationale en regionale verscheidenheid van de Europese culturen wordt erkend en gerespecteerd. Verder impliceerde de invoering van het Europees burgerschap dat nationaliteit en burgerschap niet langer hoefden samen te vallen. De invoering die werd voorzien van een gemeenschappelijke defensiepolitiek, een gemeenschappelijke munt, één gecoördineerd buitenlands beleid, enz. draagt logischerwijs ook de goedkeuring weg van Nieuw Rechts.[362]

3.7 Ecologische bewogenheid

3.7.1 De ecologische bewogenheid als onderdeel van het Nieuw Rechtse gedachtegoed

De ecologische bewogenheid van Nieuw Rechts sluit aan bij de pessimistische wereldvisie van Nieuw Rechts: de vervuiling en de overbevolking zullen onvermijdelijke leiden tot een ineenstorting van de menselijke samenleving. De natuurgerichte wereldvisie wordt geplaatst tegenover de huidige decadente samenleving waar het ongebreideld individualisme, de technologische hoogmoed en de vooruitgangsutopie, ondersteund door de monotheïstische openbaringsgodsdiensten, geleid hebben tot vervuiling, de uitroeiing van de natuurlijke diversiteit en overbevolking. Zoals in vorige hoofdstukken is aangetoond, is het egalitarisme volgens Nieuw Rechts verantwoordelijk voor de huidige maatschappelijke problemen. Het verloren gaan van de organische samenlevingen dat samenhangt met de opkomst van het egalitarisme en de opgang van het vooruitgangsdenken leidden tot de ontwrichting van de spontane ordeningsmechanismen van de natuur. Het uitputten van de hulpbronnen, de vervuiling en de bevolkingsexplosie zijn slechts de symptomen van de verstoring van de natuurlijke processen.[363] Zoals zal blijken uit dit hoofdstuk, wordt hier ook aangesloten bij de afwijzing van de monotheïstische godsdiensten en het liberalisme die aan de grondslag zouden liggen van de ongebreidelde exploitatie van de natuur. De ecologische bewogenheid van Nieuw Rechts past volledig in het pleidooi voor een organische samenleving met respect voor onze Indo-europese erfenis en de terugkeer naar het heidendom.

Volgens Nieuw Rechts zijn het vooral de monotheïstische openbaringsgodsdiensten die aan de basis liggen van de tomeloze natuurexploitatie. Zij maakten de mens compleet los van de natuur en drongen hem in de plaats daarvan een “schrale, moralistische meester-slaafverhouding op met een bijzonder autoritaire god.”[364] Deze godsdiensten rechtvaardigden de onderwerping en exploitatie van de natuur door de mens. De natuur werd vervangen door ‘de schepping’ die niet verbonden was met zijn schepper, God (zie hoofdstuk “De afwijzing van de monotheïstische godsdiensten”). De natuur getuigt weliswaar van de schepping, maar mist zelf elke vorm van sacraliteit. De natuur was geschapen ten dienste van de mens. De mens is de soevereine meester van de schepping. Tussen de mens en de natuur ontstond op die manier een fundamentele breuk. Hierdoor werd de natuur herleid tot wat enerzijds toeeigenbaar was en anderzijds technisch exploiteerbaar.[365] Volgens Nieuw Rechts is het ook niet toevallig dat het diezelfde godsdiensten zijn die elke poging om iets te doen aan de overbevolkingsproblematiek dwarsbomen.[366]

Deze monotheïstische houding ten opzichte van de natuur werd nog versterkt door het liberale vooruitgangsdenken. De verheerlijkte rationaliteit en de moderne wetenschap vergrootten de kloof tussen het menselijk handelen en de natuur. Met de opgang van de moderniteit en de industriële revolutie koos de mens vanuit economisch standpunt systematisch voor de bevrediging van kunstmatig gecreëerde behoeften. De gevolgen van de steeds verdergaande ontregeling van de natuurlijke evenwichtsmechanismen zijn gekend: bevolkingsexplosie, uitputting van de natuurlijke hulpbronnen, uitroeiing van planten- en diersoorten en psychische en fysische degeneratie van de mens.[367] Niet alleen het liberalisme heeft de mateloze natuurexploitatie in de hand gewerkt, ook het communisme, dat gebaseerd is op hetzelfde economisch waardensysteem, heeft een mateloze natuurvervuiling voortgebracht. Dit wordt overduidelijk aangetoond door de catastrofale milieutoestanden in landen waar het communisme decennialang aan de macht is geweest. Rusland is hier het schoolvoorbeeld van. Het ecologisme is volgens Nieuw Rechts niet verzoenbaar met het kapitalisme, noch met het marxistisch utopisme. Het ecologisch denken zelf is revolutionair omdat het een breuk wil bewerkstelligen met het mechanische en reductionistische denken van de moderne mens.[368]

Met deze afwijzing van het liberalisme omwille van de nefaste ecologische gevolgen, sluit Nieuw Rechts zich aan bij de theorieën van Edward Goldsmith. Deze laatste richtte in 1969 het milieutijdschrift ‘The Ecologist’ op. Hij is er nog steeds mede-uitgever en redacteur van.[369] Zijn sympathieën voor Nieuw Rechts zijn bekend. Hij was te gast op colloquia van GRECE en liet zich meermaals positief uit over de Benoist en zijn ideeën.[370] Goldsmith was ook te gast als spreker op het derde colloquium van TeKoS. Zijn theorieën en ideeën worden vaak aangehaald in artikels over ecologie in dat tijdschrift. Guy de Martelaere, redacteur bij TeKoS, vertaalde de beknopte versie van het boek van Goldsmith The way. Deze vertaling werd uitgegeven als het derde nummer in de TeKoS-reeks.

Het discours van Goldsmith sluit zoals gezegd aan bij de afwijzing van het liberalisme en de globalisering. Hij stelt dat het prioritair stellen van de maximalisatie van de economische ontwikkeling heeft geleid tot de totstandkoming van een wereldeconomie die op vrijhandel gebaseerd is en door grote multinationals wordt overheerst. Dit bracht een versnelling van de nieuwe industriële revolutie met zich mee en hiermee gepaard gaande een enorme stijging van het computergebruik. Goldsmith gaat er van uit dat deze trend tot niets anders kan leiden dan tot verhoogde werkloosheid, het verloren gaan van de sociale weefsels en de gemeenschapszin en de verdere afbraak van ons leefmilieu. Volgens hem zullen deze ontwikkelingen belangrijke politieke gevolgen hebben. Grote sociale groepen zullen worden gemarginaliseerd: niet alleen landbouwers, ambachtslieden, kleine zelfstandigen, bedrijfsleiders van bescheiden ondernemingen, een groot deel van de arbeiders, maar ook kaderleden die ten offer vallen van downsizing. Geen van deze sociale groepen zal zich op politiek vlak nog vertegenwoordigd voelen. Volgens Goldsmith is het maar een kwestie van tijd vooraleer een nieuwe politieke partij zal ontstaan die zich zal opwerpen als de vertegenwoordiger van al deze verschillende groepen. Deze groepen hebben met elkaar gemeen dat ze “door de brutaliteit van de grootschalige wereldeconomie worden gemarginaliseerd”.[371] Zij zullen dan een verbond sluiten met al diegenen die zich willen inzetten voor het behoud van de culturele rijkdom van onze maatschappij en ons natuurlijk leefmilieu. Goldsmith stelt dat de volgende politieke frontlijn zal lopen tussen enerzijds de partijen die voor de globale economie opteren en er de nefaste culturele en milieugevolgen gewoon bijnemen en anderzijds de voorstanders van een lokale, kleinschalige economie, milieubewust en met respect voor de culturele eigenheid.[372] Het ecologisme sluit dus aan bij de Nieuw Rechtse afwijzing van het liberalisme en het pleidooi voor een organische samenleving.

Het alternatief dat Nieuw Rechts formuleert, sluit aan bij de rest van het gedachtegoed. De ecologische bewogenheid wordt met andere woorden ingepast in het Nieuw Rechtse tegenproject. Een organische samenleving die in harmonie leeft met zijn omgeving is het ideaal dat door Nieuw Rechts wordt uitgedragen. We moeten terug naar kleinschaliger gemeenschappen die de natuur respecteren. We moeten terug bewust worden van het feit dat wij deel uitmaken van de natuur en dat wij niet ongestraft de natuur naar ons eigen persoonlijk goeddunken kunnen gebruiken. Wij zijn erfgenamen van een leefmilieu en we moeten dit naar ons beste vermogen doorgeven aan de volgende generatie.[373] Dit ideaal zou in overeenstemming zijn met onze Indo-europese erfenis. Onze Indo-europese voorouders zouden in nauwe verbondenheid met de natuur geleefd hebben en deze nauwe band weerspiegelde zich ook in hun religiebeleving. De heidense religies werden gekenmerkt door de erkenning van het bezield karakter van de natuur en de betrokkenheid van de mens in de wereld als groot levend geheel.[374] Volgens Nieuw Rechts moet het prechristelijke heidendom, zowel vanuit spiritueel als ecologisch standpunt, worden betrokken bij het tot stand brengen van een nieuwe ecologische ethiek.[375] Het ecologisme wordt door Nieuw Rechts ook verbonden met het volksnationalisme. Beide stromingen zouden dezelfde conservatieve wortels hebben. “Ze zetten zich in voor het behoud van het gemeenschappelijk bezit dat essentieel geacht wordt voor het overleven van de mensen en voor de kwaliteit van het leven”.[376] Er bestaat volgens Nieuw Rechts geen tegenstelling tussen enerzijds de zorg voor de natuur en anderzijds de zorg voor de eigen cultuur en leefgewoonten. Er bestaat wel een fundamentele tegenstelling tussen de wereldbeschouwing die de natuur en de cultuur wil conserveren en organisch wil laten groeien en de wereldvisie die het primaatschap van de economie uitdraagt en die vandaag de dag overheerst in het Westen, met alle nefaste gevolgen van dien.[377]

3.7.2 Een radicaal revolutionair ecologisme?

Guy de Martelaere verdedigt in verschillende artikels in TeKoS een radicaal ecologisme. Hij pleit voor het herstel van het ecologisch evenwicht door radicale, vergaande en revolutionaire veranderingen “die hun gelijke niet hebben in de hele menselijke geschiedenis”.[378] Ook hij gaat uit van een ‘crisisdenken’. De natuur in de brede zin van het woord is in crisis. Hij wijst er op dat de natuur, in de enge zin van het woord, kapot gemaakt wordt door vervuiling en overbevolking. De mens wordt afgesneden van zijn wortels, met alle gevolgen van dien: een record aantal zelfmoordpogingen, druggebruik, geweld, psychologische problemen enz.[379] Hij pleit voor een ecocentrische visie op natuurbehoud en
–herstel. Het welzijn van de natuur, die hij gelijk stelt aan het behoud van haar diversiteit en het natuurlijk evenwicht, moet voorrang hebben op het vermeende menselijke welzijn volgens de huidige normen. Cultuur, comfort, menselijke waarden en zelfs ethische normen zijn factoren waar slechts plaats voor is in de mate dat zij niet indruisen tegen het belang van de natuur (het ganse ecosysteem of Gaia).

De Martelaere verdedigt een bewuste reactionaire politiek. Daarvoor moeten volgens hem wel eerst een paar ‘ideologische taboes’ worden aangepakt. Er moet onder meer worden afgestapt van de door het Westen verheerlijkte arbeidsethiek. De mens bouwt wegen, trekt rivieren recht, graaft kanalen, legt leidingen, vernietigt bossen enz. omdat het nuttig zou zijn. De nefaste gevolgen voor het milieu zijn daarbij van secundair belang. De Martelaere stelt dat meer passieve idealen algemeen ingang zouden moeten vinden. In plaats van aan te sporen tot werkzaamheid moeten we aandacht besteden aan waarden zoals ‘bewustzijn van wat is’, gevoelscontact met de natuur, de medemensen en andere levende wezens, eerbied voor het leefmilieu en bereidheid er zich bij in te passen, in staat zijn tot verwondering en dergelijke meer. Het spreekt voor zich dat hij de mondialisering, de vrijhandel, de mobiliteit,… afwijst. De oplossing voor de milieuproblemen en de decadentie en ontworteling waarmee ze samenhangt, is een sterk doorgedreven autarchie, radicale decentralisatie en ‘primitivizering’. Hij pleit voor kleine, vrij besloten gemeenschappen met een laag technologiegehalte die dicht bij de natuur leven. Dit is het model dat de mensheid gevolgd heeft in het grootste deel van haar geschiedenis. Het Paleolithicum wordt door de Martelaere omschreven als “die 99% van de menselijke geschiedenis waarin onze soort erin slaagde in relatieve harmonie met haar milieu te leven”. [380] Volgens hem moeten we teruggrijpen naar deze tijd, toen de mens een diersoort was zoals de andere, levend met en in zijn milieu. Het Paleolithicum wordt omschreven als een soort paradijselijke toestand. Hij spreekt zelfs van een toestand van permanente extase, van innerlijke onverdeeldheid en van eenheid met de buitenwereld.[381] De Martelaere pleit met andere woorden voor een terugkeer naar een soort ‘dorpsmaatschappijen’. Maatschappijen die volgens hem gekenmerkt worden door grote statusverschillen en sociale druk en weinig of geen staatsdwang, een grote gehechtheid aan familiale en etnische verwantschap, wantrouwigheid tegenover vreemdelingen, een duidelijk onderscheid tussen de geslachten en het gebruik van dialect om de plaatselijke eigenheid te beklemtonen. Daarvoor moet wel eerst de overbevolking radicaal worden tegengegaan. Er moet eveneens een einde worden gemaakt aan de volksverhuizingen van economische en/of demografische aard. Het terugzenden van vreemdelingen is voor de Martelaere een “ecologisch verantwoorde maatregel.”[382]

Dit radicaal ecologisme is echter niet algemeen verspreid in Nieuw Rechtse kringen. Alain de Benoist wijst onder meer in het artikel ‘Natuur en milieu: het ware probleem’ het radicaal ecologisme af. De heerschappij van de mens over de natuur moet niet worden beëindigd. Als tegenwaarde van die heerschappij moet de mens wel de natuur beschermen. We moeten onze verantwoordelijkheid opnemen en het natuurlijke evenwicht herstellen.[383] Ook in zijn boek Heiden zijn vandaag de dag wijst de Benoist elk “banaal naturalisme” af, zowel ‘het terug naar de natuur ’credo van bepaalde volkse sekten als van de ecologisten.[384] De radicale ecologisten bieden een regressief antwoord op de milieuproblemen van deze tijd. Dit antwoord wordt door de Benoist verworpen. Hij erkent dat de vervuiling een van de negatieve gevolgen is van de technische en industriële vooruitgang. Het is nu echter aan diezelfde technische vooruitgang om de mistoestanden uit de weg te ruimen die het heeft veroorzaakt. De Benoist verwerpt het idee van radicale ecologisten dat men het ‘natuurlijke milieu’ moet redden en dat de mens moet stoppen met het omvormen van de natuur. Uit de dialectische interdependentie die bestaat tussen de mens en het milieu moet men niet afleiden dat men voor milieuherstel terug dient te keren naar een vroeger stadium. Men moet weliswaar werken aan het herstel van een evenwicht tussen mens en natuur, maar men moet een nieuwe situatie creëren waarin de mens de positie behoudt die de zijne is. De mens moet meester blijven over de natuur die hij heeft getransformeerd.[385] Deze visie sluit aan bij het heroïsch mensbeeld dat door Nieuw Rechts wordt uitgedragen. De mens die zijn eigen lot kan waarmaken, de mens als ‘meester van de geschiedenis’ in staat tot grootse verwezenlijkingen.

3.7.3 De ecologische bewogenheid : een conservatief thema

Nieuw Rechts noemt het “verwonderlijk en ook ergerlijk dat we het intussen ‘normaal’ vinden dat ecologie en links één geheel uitmaken. Evident is dit niet, noch historisch, noch ideologisch.”[386] Nieuw Rechts benadrukt dat een ecologische bewogenheid in feite een conservatieve houding is, die zoals gezegd in nauw verband staat met het volksnationalisme. Volgens Nieuw Rechts bestaat er geen tegenstelling tussen de bekommernis om het milieu en de bekommernis om de eigen cultuur en tradities. Bovendien gaat een ecologische wereldvisie frontaal in tegen de liberale ideologie van de consumptiemaatschappij en de logica van het industriële utilitarisme waar consumeren en het kortzichtig bevredigen van kunstmatige behoeften centraal staan. Links wordt volgens Nieuw Rechts ten onrechte beschouwd als dé grote verdediger van de natuur en het leefmilieu en als dé tegenstander van multinationals en het economisch liberalisme. Dit blijkt volgens Nieuw Rechts onder meer uit het feit dat landen die decennialang door links geregeerd zijn te kampen hebben met catastrofale milieutoestanden. Ook het feit dat de Europese linkse partijen het grootkapitaal omarmen en de vervuiling er dan maar bijnemen, is voor Nieuw Rechts het bewijs van de absurditeit van de stelling dat links het best gemotiveerd is om de belangen van het leefmilieu én het volk te dienen. Nieuw Rechts pleit er voor om voorbij te gaan aan de linkse en rechtse etiketten. We moeten ons bezinnen over de inhoudelijke aspecten van een natuur- en cultuurpolitiek en ophouden met ons bezig te houden met ideologische etikettenkleverij. We moeten nadenken, zowel links als rechts, over hoe we rampen alsnog kunnen voorkomen.[387]


[171] A. de Benoist, Les idées à l’endroit, p.31
[172] P. Tomissen, ‘Wat is en wat wil de Nouvelle Droite?’, p.128
[173] E. Arckens, De Nouvelle Droite…, p.280
[174] A. de Benoist, ‘De wereld, het leven en de gedachten…’
[175] P. Tomissen, ‘Wat is en wat wil de Nouvelle Droite?’, p.128
[176] A. de Benoist, ‘De wereld, het leven en de gedachten…’
[177] E. Arckens, De Nouvelle Droite…, p.280
[178] R. Commers, ‘Uit de recente ideologische ontwikkelingen…’, p.121
[179] P. Commers, De Conservatieve Revolutie…, p.71
[180] R. Commers, ‘Uit de recente ideologische ontwikkelingen…’, p.121
[181] A. de Benoist, Les idées à l’endroit, p.34
[182] A. de Benoist, Les idées à l’endroit, p.35
[183] A. de Benoist, Vu de droite…, p.23
[184] A. de Benoist, ‘De wereld, het leven en de gedachten...’
[185] P. Tommissen, ‘Het metapolitieke concept van Alain de Benoist’, Tekos, I, 1980, 9-10
[186] A. de Benoist, ‘De wereld, het leven en de gedachten...’
[187] A. de Benoist, Les idées à l’endroit, p.44
[188] A. de Benoist, Les idées à l’endroit, pp.35-36
[189] A. de Benoist, ‘De wereld, het leven en de gedachten…’
[190] A. de Benoist, Les idées à l’endroit, p.37
[191] A. de Benoist, ‘De wereld, het leven en de gedachten…’
[192] P. Tommissen, ‘Het metapolitieke concept van Alain de Benoist’
[193] A. de Benoist , Heiden zijn…, p.30
[194] A. de Benoist , Heiden zijn…, pp.28-30
[195] P.A.Taguieff, Sur la nouvelle droite…, p.246
[196] L. Pauwels, ‘G.R.E.C.E. Een werk- en ideeëngemeeschap...’
[197] L. Pauwels, ‘G.R.E.C.E., een werk- en ideeëngemeenschap…’
[198] A. de Benoist, ‘De wereld, het leven en de gedachten...’
[199] P. Commers, De Conservatieve Revolutie…, p.123
[200] K. Van Marcke, ‘Racisme, rasbewustzijn, en rassenwaan’, Tekos, I, 1980, 6
[201] P.A. Taguieff, Sur la nouvelle droite…, p.66
[202] E. Arckens, De Nouvelle Droite…, p.247 en p.253
[203] E. Arckens, De Nouvelle Droite…, p.290
[204] P. Commers, De Conservatieve Revolutie…, p.125
[205] P. Tommissen, ‘Het metapolitieke concept…’
[206] P.A. Taguieff, Sur la nouvelle droite…, pp.66-67
[207] R. Commers, ‘Uit de recente ideologische ontwikkelingen…’, pp.111-114
[208] H. Mohr, ‘Gelijkheid en ongelijkheid, biologisch gezien’, Tekos, IV, 1983, 34
[209] E. Arckens, De Nouvelle Droite…, p.327
[210] E. Arckens, De Nouvelle Droite…, p.328
[211] J. Vinks, ‘Links en rechts: zin of onzin van een opdeling’, Tekos, IX, 1988, 50, pp.49-50
[212] R. Commers, ‘Uit de recente ideologische ontwikkelingen…’, pp.111-114
[213] F. Vanhecke, Metapolitieke strategie…, p.35
[214] H. Mohr, ‘Gelijkheid en ongelijkheid…’
[215] P. Vial, ‘De belangen van de volkeren dienen’, Tekos, III, 1982, 25
[216] L. Pauwels, ‘Ons behoud als volk…’, p.52
[217] P. Commers, De Conservatieve Revolutie…, p.103
[218] P. Tommissen, ‘Wat is en wat wil de Nouvelle Droite?’, p.123
[219] P. Vial, ‘De belangen…’
[220] P. Tommissen, ‘Wat is en wat wil de Nouvelle Droite?’, p.126
[221] R. Hunt, ‘Verworteling of technologie?’, in: L. Pauwels, (ed.), Verworteling, verankering. Grondslagen voor de 21ste eeuw., Wijnegem, Delta-stichting, 1999, pp.29-30
[222] R. Commers, ‘Uit de recente ideologische ontwikkelingen…’, p.111
[223] E. Arckens, De Nouvelle Droite…, p.238
[224] P. Tommissen, ‘Wat is en wat wil de Nouvelle Droite?’, p.132
[225] A. de Benoist, Les idées à l’endroit, p.115
[226] A. de Benoist, Les idées à l’endroit, pp.116-121
[227] P. Tommissen, ‘Wat is en wat wil de Nouvelle Droite?’, p.132
[228] G. de Martelaere, ‘Het verstoorde evenwicht…’, p.39
[229] H. de Sy, ‘De vlucht van onze postmoderne elites’, Tekos, XVIII, 1997, 86, p.4
[230] A. de Benoist, Les idées à l’endroit, p.122
[231] R. Commers, ‘Uit de recente ideologische ontwikkelingen…’, p.109
[232] P. Tommissen, ‘Het metapolitieke concept…’
[233] R. Commers, ‘Uit de recente ideologische ontwikkelingen…’, p.120
[234] A. de Benoist, Les idées à l’endroit, pp.123-125
[235] A. de Benoist, ‘De wereld, het leven en de gedachten…’
[236] A. de Benoist, Les idées à l’endroit, p.128
[237] A. de Benoist, ‘De wereld, het leven en de gedachten…’
[238] A. de Benoist, Les idées à l’endroit, p.127
[239] A. de Benoist, Les idées à l’endroit, p.126
[240] A. de Benoist, Les idées à l’endroit, p.129
[241] A. de Benoist, Heiden zijn…, p.242
[242] A. de Benoist, Les idées à l’endroit, p.110
[243] A. de Benoist, Heiden zijn…, p.243
[244] A. de Benoist, Les idées à l’endroit, p.109
[245] A. de Benoist, Heiden zijn…, p.244
[246] A. de Benoist, Les idées à l’endroit, pp.112-113
[247] E. Arckens, De Nouvelle Droite…, p.291
[248] A. de Benoist, Les idées à l’endroit, p.111
[249] A. de Benoist, Les idées à l’endroit, pp.128-129
[250] A. de Benoist, Les idées à l’endroit, p.88
[251] L. Pauwels, ‘Onze bedreigde demokratie’, pp.8-10
[252] H. de Sy, ‘De vlucht van…’, pp.3-4
[253] R. Commers, ‘Uit de recente ideologische ontwikkelingen…’, p.119
[254] F. Vanhecke, Metapolitieke strategie…, p.36
[255] L. Pauwels, ‘Wat Vlaamse beweging…’
[256] L. Pauwels, ‘Wat Vlaamse beweging…’
[257] A. de Benoist, Les idées à l’endroit, pp.84-88
[258] L. Pauwels, ‘Wat Vlaamse beweging…’
[259] L. Pauwels, ‘Wat Vlaamse beweging…’
[260] E. Arckens, ‘De Nouvelle Droite…’, p.274
[261] A. de Benoist, ‘De wereld, het leven en de gedachten…’
[262] P.A Taguieff, Sur la nouvelle droite…, pp.81-83
[263] L. Pauwels, ‘G.R.E.C.E., een werk- en ideeëngemeenschap…’
[264] L. Pauwels, ‘G.R.E.C.E., een werk- en ideeëngemeenschap…’
[265] J. Meerbosch, ‘Erfdeel Europa (slot)’, Tekos, VI, 1985, 40
[266] J. Haudry, ‘De Indo-europeanen, onze onuitwijkbare oorsprong.’, in: L. Pauwels (ed.), Verworteling, verankering. Grondslagen voor de 21ste eeuw, Wijnegem, Delta-stichting, 1999, pp.22-27
[267] E. Arckens, De Nouvelle Droite…, p.243
[268] J. Haudry, ‘De Indo-europeanen…’, pp.27-28
[269] L. Pauwels, ‘G.R.E.C.E., een werk- en ideeëngemeenschap…’
[270] P. Commers, De Conservatieve Revolutie…, p.114
[271] J. Meerbosch, ‘Erfdeel Europa (II)’, Tekos, III, 1982, 32
[272] J. Meerbosch, ‘Erfdeel Europa’, Tekos, III, 1982, 31
[273] J. Meerbosch, ‘Erfdeel Europa (IV)…’
[274] J. Meerbosch, ‘Erfdeel Europa (III)’
[275] L. Pauwels, ‘G.R.E.C.E., een werk- en ideeëngemeenschap…’
[276] P.A Taguieff, Sur la nouvelle droite…, p.176
[277] P.A Taguieff, Sur la nouvelle droite…, p.175
[278] L. Pauwels, ‘G.R.E.C.E., een werk- en ideeëngemeenschap…’
[279] P.A Taguieff, Sur la nouvelle droite…, p.178
[280] J. Meerbosch, ‘Erfdeel Europa (II)’
[281] A. de Benoist, Heiden zijn…, pp. 272-278
[282] A. de Benoist, Heiden zijn…, p.45
[283] A. de Benoist, Heiden zijn…, p.111
[284] J. Meerbosch, ‘Erfdeel Europa (IV): een volksvreemde religie’, Tekos, IV, 1983, 34
[285] J. Meerbosch, ‘Erfdeel Europa (II)’
[286] A. de Benoist, ‘De geschiedenis begon in Stonehenge’, Tekos, I, 1980, 7-8
[287] A. de Benoist, Vu de droite…, pp.38-40
[288] P.A Taguieff, Sur la nouvelle droite…, p.175
[289] P.A Taguieff, Sur la nouvelle droite…, p.178
[290] J. De Zutter, Heidenen voor het Blok: radicaal rechts en het nieuwe heidendom, Antwerpen, Hautekiet, 2000, p.13
[291] M. York, The emerging network: a sociology of the New Age and Neo-Pagan movements, Totowa, Rowman and Littlefield, 1995, p.2
[292] M. York, The emerging network, p. 102
[293] H. Graham, Listening people, speaking earth: contemporary paganism, London, Hurst, 1997, p.65
[294] E. Arckens, De Nouvelle Droite…, p.111
[295] J. De Zutter, Heidenen voor het Blok…, p.18
[296] J. De Zutter, Heidenen voor het Blok…, p.14
[297] M. York, The emerging network..., p.126
[298] H. Graham, Listening people..., p.61
[299] J. De Zutter, Heidenen voor het Blok..., pp.29-31
[300] J. De Zutter, Heidenen voor het Blok..., pp.24-26
[301] M. York, The emerging network..., pp.124-126
[302] H. Graham, Listening people..., p.65
[303] M. York, The emerging network..., pp.125-126
[304] J. De Zutter, Heidenen voor het Blok..., pp.89-94
[305] H. Lunde, ‘Norse mythology: cheap icons for nationalism’ http://norway.origo.no/culture/guide/folklore/nationalism.html
[306] A. de Benoist, Heiden zijn…, pp. 36-37
[307]J. Meerbosch, ‘Erfdeel Europa (V): Europa ontwaakt’, Tekos, IV, 1983, 36
[308] G. De Maertelaere, ‘Het verstoorde evenwicht…’, p.43
[309] J. Meerbosch, ‘Erfdeel Europa (V)…’
[310] K. Logghe, ‘Over de essentie van de heidense religie’, Tekos, XVIII, 1997, 87, p.53
[311] J. De Zutter, Heidenen voor het Blok, p.94
[312] K. Logghe, ‘Over de essentie…’, p.53
[313] A. de Benoist, Heiden zijn…, p.26
[314] A. de Benoist, Heiden zijn…, p.269
[315] K. Logghe, ‘Over de essentie…’, p.53
[316] A. de Benoist, Heiden zijn…, p.14 en p.18
[317] J. Meerbosch, ‘Erfdeel Europa (V)…’
[318] A. de Benoist, Heiden zijn…, pp.18-19
[319]J. Meerbosch, ‘Heidens-religieuze gedachten in de gedichten van Willem Kloos’, Tekos, IX, 1988, 51, pp.52-55
[320] A. de Benoist, Heiden zijn…, pp. 34-35
[321] J. Meerbosch, ‘Erfdeel Europa (slot)’, Tekos, VI, 1985, 40
[322] A. de Benoist Heiden zijn…, p.171
[323] A. de Benoist Heiden zijn…, p.123
[324] J. Meerbosch, ‘Ons Midwinterfeest, vroeger en nu’, Tekos, XI, 1990, 60, p.3
[325] A. de Benoist, Heiden zijn…, pp. 49-50
[326] E. Arckens, De Nouvelle Droite..., p.93
[327] A. de Benoist, Heiden zijn…, pp.54-57
[328] P. Tommissen, ‘Wat is en wat wil de Nouvelle Droite?’, p.125
[329] K. Logghe, ‘Over de essentie…’, p.54
[330] J. Meerbosch, ‘Erfdeel Europa (V)…’
[331] A. de Benoist, Heiden zijn…, pp.274-275, p.310 en p.328
[332] A. de Benoist, Heiden zijn…, p.338
[333] L. Pauwels, ‘Vrijzinnige traditie, heidense toekomst’, Tekos, VII, 1986, 44, p.18
[334] A. de Benoist, Heiden zijn…, pp.263-265
[335] A. de Benoist, Heiden zijn…, p.195
[336] J. Meerbosch, ‘Erfdeel Europa (III)’
[337] A. de Benoist, Heiden zijn…, p.266
[338] L. Pauwels, ‘Vrijzinnige traditie…’, p.21
[339] J. Meerbosch, ‘Erfdeel Europa (slot)’
[340] A. de Benoist, Heiden zijn…, pp. 228-229
[341] A. de Benoist, Heiden zijn…, p.258
[342] J.P. Taguieff, Sur la nouvelle droite…, pp. 216-217
[343] A. de Benoist, Les idées à l’endroit, p.273
[344] A. de Benoist, Les idées à l’endroit, p.273
[345] A. de Benoist, ‘Willen zou voldoende zijn’, Tekos, I, 1980, 6
[346] B. Willms, ‘Duits nationaal bewustzijn en midden-Europa, een Europees alternatief’, Tekos, IX, 1988, 51, p.16
[347] F. de Hoon, ‘Ontsnappen wij zo aan Yalta?’, Tekos, VIII, 1987, 48, p.38
[348] P. Tommissen, ‘Wat is en wat wil de nouvelle droite?’, p.127
[349] A. de Benoist, ‘The idea of empire’, TELOS, 1993-1994, 98-99, p.84
[350] A. de Benoist, ‘The idea of empire’, p.84
[351] A. de Benoist, ‘Natie en rijk: van kontroverse tot synthese’, Tekos, I, 1980, 11
[352] A. de Benoist, ‘The idea of empire’, pp.87-89
[353] A. de Benoist, ‘The idea of empire’, p.90
[354] A. de Benoist, ‘The idea of empire’, pp.89-92
[355] A. de Benoist, ‘The idea of empire’, p.93
[356] F. de Hoon, ‘De Duitse hereniging’, Tekos, XI, 1990, 59, pp.30-32
[357] A. de Benoist, ‘Midden-Europa. Een herontdekt konservatief-revolutionair thema’, Tekos, X, 1989, 55, p.64
[358] A. de Benoist, ‘The idea of empire’, pp.94-96
[359] A. de Benoist, ‘The idea of empire’, p.97
[360] A. de Benoist, ‘The idea of empire’, pp.97-98
[361] F. de Hoon, ‘Over Europa “Groen’en “Rechts”’, Tekos, XI, 1990, 59, pp.44-49
[362] P. Commers, De Conservatieve Revolutie…, p.147
[363] G. de Martelaere, ‘Het verstoorde evenwicht…’, pp.36-37
[364] J. Slembrouck en G. de Martelaere, ‘Naar ekologisch herstel. Een radikaal-ekologisch manifest’, Tekos, XVI, 1995, 78, p.34
[365] P. Commers, De Conservatieve Revolutie…, pp.156-157
[366] J. Slembrouck en G. de Martelaere, ‘Naar ekologisch herstel…’, p.34
[367] P. Commers, De Conservatieve Revolutie…, pp.157-158
[368] L. Pauwels, ‘Groen en:of rechts’, Tekos, XVI, 1995, 78, pp.8-9
[369] E. Goldsmith, De weg. Een ekologische wereldvisie (vertaling: Guy de Martelaere), Wijnegem, Deltapers, 1996
[370] E. Krebbers, ‘Millionaire Goldsmith supports the Left and the extreme Right’, De Fabel van de illegaal, september 1999 (elektronische versie)
[371] L. Pauwels, ‘Groen en:of rechts’, p.9
[372] L. Pauwels, ‘Groen en:of rechts’, pp.9-10
[373] L. Pauwels, ‘Groen en:of rechts…’, p.7
[374] P. Commers, De Conservatieve Revolutie…, p.157
[375] J. Slembrouck en G. de Martelaere, ‘Naar ekologisch herstel…’, p.34
[376] L. Pauwels, ‘Groen en:of rechts…’, p.7
[377] L. Pauwels, ‘Groen en:of rechts…’, p.8
[378]. J. Slembrouck en G. de Martelaere, ‘Naar ekologisch herstel…’, p.37
[379] G. de Martelaere, ‘Naturalistisch denken. Een inleiding tot een konservatief alternatief’, Tekos, X, 1989, 55, p.29
[380] J. Slembrouck en G. de Martelaere, ‘Naar ekologisch herstel…’, pp.33-40
[381] G. de Martelaere, ‘Naturalistisch denken…’, pp.27-28
[382] J. Slembrouck en G. de Martelaere, ‘Naar ekologisch herstel…’, p.37
[383] A. de Benoist, ‘Natuur en milieu: het ware probleem’, Tekos, II, 1981, 17-18
[384] A. de Benoist, Heiden zijn…, p.263
[385] A. de Benoist, ‘Natuur en milieu…’
[386] L. Pauwels, ‘Groen en:of rechts…’, p.7
[387] L. Pauwels, ‘Groen en:of rechts…’, pp.7-9






























Deel II: Het Nieuw Rechtse Gedachtegoed

4. De tactiek van Nieuw Rechts

4.1 De metapolitieke strategie van Nieuw Rechts

Het metapolitieke concept van Nieuw Rechts is ontleend aan het ideeëngoed van de Italiaanse communist Antonio Gramsci. De metapolitiek van Nieuw Rechts wordt daarom ook vaak omschreven als een ‘Gramscisme van rechts’. Centraal staat Gramsci’s theorie dat het opbouwen van een culturele hegemonie de voorwaarde is voor het vestigen van de politieke macht. In een eerste deel wordt het gedachtegoed van Gramsci kort toegelicht. Daarna wordt aandacht besteed aan hoe dit concept door Nieuw Rechts wordt ingevuld.

4.1.1 Het gedachtegoed van Gramsci [388]

Antonio Gramsci wordt op 22 januari 1891 geboren te Ales, Sardinië. In 1911 begint hij een academische opleiding aan de universiteit van Turijn. Daar komt hij in contact met het socialistische gedachtegoed. Hij wordt lid van de Italiaanse socialistische partij (PSI) in 1914. In 1921 speelt hij een belangrijke rol in de oprichring van de Italiaanse communistische partij (PCI). In 1924 wordt hij secretaris-generaal van deze partij en wordt hij verkozen in het parlement. In 1926 wordt de PCI verboden door de fascisten en Gramsci wordt gearresteerd. Twee jaar later wordt hij veroordeeld tot twintig jaar gevangenisstraf. Gramsci, die altijd al een zeer zwakke gezondheid had, wordt ernstig ziek in de gevangenis. Hij wordt in 1933 overgebracht naar het ziekenhuis. Op 27 april 1937 overlijdt hij aan een hersenbloeding. Tijdens zijn verblijf in de gevangenis schreef hij zijn Quaderni del Carcere (o.m. vertaald in het Engels als The Prison Notebooks)

Gramsci was sterk geëngageerd in de strijd van de Italiaanse arbeidersklasse voor revolutionaire verandering. Zijn publicaties tonen een scherp inzicht in zijn tijd en zijn bekwaamheid om te theoretiseren over de problemen van sociale transformatie. Zijn politieke activiteiten maken duidelijk dat hij ook de praktische mogelijkheden onderzocht om deze transformatie te realiseren. Direct na de eerste wereldoorlog heerste er in Italië, net als in andere Europese landen, een revolutionair klimaat. In 1920 brak er een grote algemene staking uit die echter niet leidde tot de verhoopte communistische revolutie. De opkomst van Mussolini en de desintegratie van de arbeidersbeweging, deels als gevolg van interne twisten, leidde ertoe dat de jonge Italiaanse communistische partij in een geïsoleerde en hopeloze toestand verzeilde. Zoals in de rest van Europa was de waarschijnlijkheid van een revolutie verdwenen. Het feit dat de proletarische revolutie zich nog niet had voorgedaan, droeg ertoe bij dat Gramsci de aandacht ging focussen op de nood om de bourgeoishegemonie ook op niet-economische terreinen aan te vechten. Centraal in zijn analyse staan de manieren waarop de dominante sociale groep (in zijn geval de bourgeoisie) zijn hegemonie kan handhaven en de methode om deze hegemonie omver te werpen. Hij benadrukt daarbij de nood aan de vestiging van een alternatieve (proletarische) wereldbeschouwing, die niet alleen economische, maar ook culturele, ideeënvormende en intellectuele aspecten omvat, als tegenblok voor de hegemonie van de bourgeoisie.

De dominante sociale groep oefent verschillende vormen van sociale controle uit. Gramsci maakt daarbij een onderscheid tussen ‘coercive’ of dwingende controle en ‘consensus’ controle of controle over de heersende opvattingen. De dwingende controle manifesteert zich onder de vorm van direct geweld of de dreiging van geweld. In zijn meest pure vorm wordt de dwang ‘fysisch’ uitgeoefend door de repressieve organen van de staat, vooral door het leger, de politie en het strafsysteem (de politieke maatschappij). De consensus controle daarentegen slaat op de vestiging van een algemene consensus. Die ontstaat wanneer de bevolking de wereldvisie en het waardenpatroon van de dominante groep assimileert. Het is deze assimilatie die de dominante groep de mogelijkheid geeft om hegemonisch te zijn. Hegemonie verwijst dus naar de intellectuele en culturele overheersing van de dominante sociale groep en de instemming met die dominerende cultuur door de bevolking. Deze instemming wordt ‘intellectueel’ gerealiseerd door ‘burgerlijke’ instituties zoals de kerk, het onderwijssysteem en de familie (de burgerlijke maatschappij). Gramsci erkent evenwel dat alle instituties zowel een dwingende impact hebben, als een invloed uitoefenen op de ideeënvorming bij individuen. In de realiteit komen consensus en dwang dus meestal samen voor. De dominante sociale groep en de hegemonie die ze bezit, omschrijft Gramsci als het ‘historisch blok’.

Gramsci stelt dat het in de ‘ontwikkelde’ samenlevingen onmogelijk is om de politieke macht te verwerven als men niet eerst de culturele macht heeft veroverd. Daarom moet het aanvechten van de macht van de dominante sociale klasse in eerste instantie gebeuren op het intellectuele terrein. Wanneer een nieuwe alternatieve hegemonie is geïnstalleerd, kan, indien nodig, een frontale aanval (al dan niet met geweld) de heerschappij van de dominant groep definitief omverwerpen. Gramsci benadrukt hierbij dat de succesvolle omverwerping van een sociale groep of klasse door een andere (in zijn geval de omverwerping van de bourgeoisie door het proletariaat) afhankelijk is van de voorafgaandelijke vorming van solidariteit in de sociale groep zelf en tussen die groep en andere sympathiserende groepen. Het nieuwe opkomende ‘historisch blok’ moet de particuliere belangen van de verschillende componenten overstijgen en een nieuwe universele wereldvisie vestigen om de steun te winnen van het gros van de bevolking. Dit zijn de andere sociale groepen die initieel geen deel uitmaakten van de alliantie. De oprijzende sociale groep moet leiderschap en richting geven zowel voor, tijdens als na de cruciale fase van de revolutie. Wanneer deze voorwaarden zijn vervuld, kan men stellen dat de nieuwe sociale groep hegemonisch is. De mate waarin de revolutie zal slagen, en belangrijker, blijvend zal zijn, is afhankelijk van de mate waarin hegemonie is bereikt.

Er kan geen alternatieve hegemonie worden gevormd, zonder een voldoende opgeleide en politiek bewuste bevolking. Gramsci was dan ook bijzonder geïnteresseerd in het probleem van hoe individuen een begrip krijgen van hun omstandigheden en hoe dit kritisch bewustzijn vervolgens evolueert naar een gevorderd politiek bewustzijn. Hij kent daarbij een centrale rol toe aan de openbare scholen en de intellectuelen. Via de openbare scholen ontwikkelen individuen niet alleen instrumentele vaardigheden, aangepast aan de industriële maatschappij, maar ook meer algemene intellectuele vaardigheden die hen in staat stellen een rol te spelen in de democratische instituties van de samenleving. Hoewel Gramsci erkent dat elk beroep een bepaalde graad van intellectuele vaardigheid verreist, stelt hij dat slechts een minderheid de functie van intellectueel vervult in de samenleving. In de politieke sfeer genereert elke sociale groep een nood aan intellectuelen die zowel de belangen van de eigen klasse representeren als de wereldbeschouwing van die klasse uitdragen.

Gramsci maakt in deze context een onderscheid tussen traditionele en organische intellectuelen. De organische intellectuelen ‘rijzen op’ uit de maatschappij als antwoord op particuliere historische ontwikkelingen. De nood aan dergelijke intellectuelen ontstaat als gevolg van bepaalde maatschappelijke ontwikkelingen. Het kapitalisme creërde bijvoorbeeld de nood aan ondernemers en andere ‘experten in politieke economie’ om het complex systeem van economische ruil, waarop het kapitalisme gebaseerd is, te vestigen en te handhaven. Het creërde ook de vraag naar individuen die de instituties in standhouden die nodig zijn voor de organisatie en controle van de samenleving en naar individuen die politieke en cultureel intellectuele taken uitvoeren. In de kapitalistische samenleving was er met andere woorden nood aan een elite van ondernemers die de capaciteit bezat om de samenleving te organiseren en de condities te scheppen die het meest gunstig waren voor de eigen klasse. Traditionele intellectuelen zijn intellectuelen wiens ‘organische’ rol transcendeert wanneer de samenleving een nieuw stadium bereikt. Hoewel ze hun oorspronkelijke rol niet meer vervullen, worden ze getolereerd omdat ze, althans oppervlakkig, gezien worden als een onafhankelijke en onpartijdige rol spelend. In realiteit echter vervullen dergelijke traditionele intellectuelen vaak een belangrijke functie in het in stand houden van de hegemonie van de dominante groep. Voor Gramsci spelen de organische intellectuelen van de opkomende sociale groep een centrale rol in het opbouwen van een alternatieve (proletarische) culturele hegemonie en in het organiseren en leiden van de revolutionaire activiteiten. Eén van de taken van die intellectuelen is het uitdagen van de autoriteit en legitimiteit van de traditionele intellectuelen. Dit proces van uitdaging en kritiek is een fundamenteel onderdeel van de opbouw van een alternatieve hegemonie.

Gramsci stelt dus dat de opkomende groepen of klassen enkel een hegemonisch ‘historisch blok’ kunnen vormen als ze hun particuliere (economische) belangen overstijgen door de ontwikkeling van een volwassen en universeel intellectueel-politiek bewustzijn. Feitelijke sociale verandering zal echter enkel worden verwezenlijkt als dit potentieel voor revolutionair bewustzijn ook in praktijk wordt gerealiseerd. In Gramsci’s analyse van de concrete organisaties via dewelke politiek bewustzijn moet worden uitgedrukt, is een evolutie merkbaar. Algemeen gesproken, kan men stellen dat hij tot 1921 geloofde dat de proletarische revolutie primair georganiseerd moest worden via de fabrieksraden. Na de ineenstorting van de radenbeweging, die volgde op de mislukking van de grote staking in 1920, verliet hij deze denkpiste. Hij raakte ervan overtuigd dat een succesvolle revolutie enkel kon gerealiseerd worden met de hulp en het leiderschap van een gecentraliseerde communistische partij naar bolsjewistisch model, waarbij de fabrieksraden een aanvullende rol spelen. Dergelijke partij wordt door Gramsci gezien als de katalysator die de collectieve wil van de bevolking om een nieuwe maatschappij op te richten, zal doen ontwaken. De partij mag daarbij niet enkel focussen op het verwerven van macht in de zin van het verwerven van de controle over de productiemiddelen. Ze moet zich ook bezighouden met de ‘morele en intellectuele hervorming’ van de maatschappij. De centrale taak van de partij is leiderschap te geven. De partij moet daarom capabele leiders vormen. Deze leiders zullen meestal intellectuelen zijn als gevolg van de specifieke leidinggevende en organisatorische capaciteiten die verreist zijn voor het opbouwen van een alternatieve hegemonie. Deze intellectuele elite mag zich echter niet afscheiden van de massa. Ze moet zich altijd bewust zijn van de organische band met de massa. De leiders van de arbeidersklasse zijn volgens Gramsci geen charismatische of fanatieke individuen die gesteund worden door een gehoorzame en niet-vragende massa. Het is de partij zelf die een leider wordt. Het betreft dus een nieuw soort leiderschap dat juist mogelijk is door het feit dat de ‘wil’ of de ‘instemming’ van de bevolking gebaseerd is op het kritisch bewustzijn dat het heeft ontwikkeld. Er bestaat dan ook een nauwe band tussen de massa en zijn leiders. Gramsci benadrukt het democratisch karakter van de partij en de nood aan de capaciteit om zich aan te passen aan nieuwe omstandigheden. Hij waarschuwt met andere woorden tegen de gevaren van een bureaucratische verstarring zoals die plaats vond in de Sovjetunie onder Stalin.

Samenvattend kan men stellen dat een communistische machtsovername volgens Gramsci pas mogelijk is wanneer een alternatieve proletarische hegemonie is gevormd. Deze culturele hegemonie zal gebaseerd zijn op de waarden en de wereldbeschouwing van de arbeiders. Hiervoor is het noodzakelijk dat de arbeiders een kritisch inzicht ontwikkelen in de eigen toestand en de hegemonie van de bourgeoisie doorzien. In dit proces spelen de organische intellectuelen een centrale rol.

4.1.2 Het metapolitieke concept van Nieuw Rechts

Het metapolitieke concept van Nieuw Rechts is ontleend aan het gedachtegoed van Gramsci. Met metapolitiek duidt Nieuw Rechts het domein aan van waarden en normen die op het eerste zicht niets te maken hebben met politiek, maar die wel een rechtstreekse invloed hebben op de standvastigheid of de afwezigheid van sociale consensus in de politieke sfeer.[389] Nieuw Rechts gaat er net als Gramsci van uit dat in de moderne democratische staten de macht van de dominante sociale groep in de eerste plaats steunt op het handhaven van een culturele hegemonie. De controle over de heersende waarden door het in stand houden van de instemming van de bevolking met de wereldvisie en waardepatroon van de dominante groep, is de steunpilaar van elke vorm van politieke macht binnen een democratische staat.

Nieuw Rechts gaat uit van de vaststelling dat elke menselijke activiteit een ideologische dimensie heeft. In de menselijke samenleving is niets neutraal. Ook de maatschappelijke sectoren en reflecties die niets met politiek lijken te maken hebben, blijken een ideologisch aspect te bezitten. De ideologie die via romans, films, televisie-uitzendingen, kranten en tijdschriftartikelen etc. wordt uitgedragen, is bovendien op lange termijn politiek veel efficiënter dan een politieke ideologie in de enge betekenis van het woord.[390] Het begin van een echte, grondige verandering in de samenleving ligt dan ook niet in de macht in politieke zin, maar vooral in het inwerken op metapolitieke factoren. Elk politiek regime wortelt in een culturele voedingsbodem, een waardensysteem dat impliciet de instemming van de bevolking geniet. Slechts door dit waardensysteem te trachten veranderen, kan een duurzame politieke verandering worden gerealiseerd.[391] Nieuw Rechts beaamt bijgevolg de stelling van Gramsci dat de strijd tegen de heersende hegemonie in de eerste plaats op het intellectuele en culturele terrein gevoerd moet worden. Er dient eerst een transformatie van de algemeen geldende ideeën bewerkstelligd te worden. Er moet met andere woorden een langzame hervorming van de geesten worden gerealiseerd. Het is via de metapolitiek dat een geleidelijke mentaliteitsverschuiving kan teweeggebracht worden en een ander waardensysteem algemeen ingang kan vinden. [392]

Voor Nieuw Rechts staat het vast dat de culturele macht de politieke macht voorafgaat. Verkiezingen zijn slechts een gelegenheid om de politieke resultante te meten van metapolitieke acties. Men kan dan ook stellen dat “un reversement politique ne crée pas une situation, il la consacre.”[393] Het primaatschap van de metapolitiek staat voor Nieuw Rechts dan ook onomstotelijk vast. Nieuw Rechts wijst er bijvoorbeeld op dat wanneer een bepaald thema uit het metapolitieke veld door de politiek wordt overgenomen, de politiek zo’n thema praktisch niet meer kwijt raakt. De standpunten ten opzicht van het thema liggen bovendien bij de meeste mensen al volledig vast. De mogelijkheden van de politieke partijen zijn dan ook vaak beperkt tot de vraag van welke bestaande opinie ze zich als de woordvoerder zullen opwerpen. De partijen worden daardoor onvermijdelijk de speelbal van ‘metapolitieke actiegroepen’. Ten slotte is ook de benaming en de benadering van zo’n thema meestal afkomstig van de metapolitieke groep waar het thema werd ontwikkeld. Door de naamgeving wordt al een mentaliteit en een tendens meegegeven. De invalshoek op de problematiek staat met andere woorden al vast vóór de politiek er zich mee gaat bezig houden. Voor Nieuw Rechts is het daarom duidelijk dat de politiek niet leidt, maar volgt.[394]

Een ander element uit het gedachtegoed van Gramsci dat door Nieuw Rechts wordt overgenomen, is de centrale rol van intellectuelen in het tot stand komen van een nieuw kritisch bewustzijn. De potentiële rol die intellectuelen kunnen spelen in de samenleving, is volgens Nieuw Rechts nooit groter geweest dan nu. De democratisering, de grote rol van de massamedia, de elkaar opvolgende vluchtige modeverschijnselen… hebben als gevolg dat de intellectuelen een grote richtinggevende rol kunnen spelen. De toenemende kwetsbaarheid van de publieke opinie voor de metapolitieke boodschap als gevolg van de toenemende vrije tijd en de heersende verwarring en waardenrelativiteit, speelt ook een belangrijke rol.[395] Zoals in een vorig hoofdstuk reeds is aangehaald, moet volgens Nieuw Rechts de intellectuele elite in de huidige verwarrende tijd een eminente sociaal voorlichtende rol spelen. Het is hun taak om de voortekens op te vangen van ontevredenheid in de maatschappij en van de vaak vage wens naar een alternatief maatschappijmodel. Wanneer zij hun onderzoekende en richtinggevende taak naar behoren vervullen, kunnen zij de aanzet geven tot gewenste en/of noodzakelijke maatschappelijke aanpassingen.[396] De intellectuele elite moet met andere woorden de overgang naar een nieuw (Nieuw Rechts) maatschappijmodel voorbereiden.

4.1.3 De hegemonie van links

Nieuw Rechts vertrekt dus van het principe dat het verwerven van de politieke macht slechts mogelijk is na het verwerven van de culturele macht. Deze laatste wordt de dag van vandaag gemonopoliseerd door de linkse intelligentsia. Nieuw Rechts streeft daarom een “contre-pouvoir culturel” na en engageert zich in een culturele strijd tegen de hegemonie van links.[397] Zoals uit vorige hoofdstukken veelvuldig is gebleken, staat bij Nieuw Rechts het vijandbeeld van het linkse egalitarisme centraal. Het egalitaire gedachtegoed domineert volgens Nieuw Rechts het denken in Europa, in die mate zelfs dat het niet mag/kan in vraag worden gesteld. Alle aspecten van ons intellectueel en cultureel leven worden vandaag de dag systematisch door links gedomineerd. Vooral de media en andere instellingen die zich bezig houden met het doorgeven van informatie, stemmingen en waarderingen zouden hierin een belangrijke rol spelen. Voor Nieuw Rechts is de linkse hegemonie in deze sectoren evident. Journalisten, uitgeverijen, het onderwijs, universiteiten, de sociale begeleiding en zielzorg zouden bij uitstek domeinen zijn die door links zijn geïnfiltreerd. In en vanuit deze terreinen wordt dan een linkse en egalitaire dynamiek ontwikkeld die “de impact van de KP e.d. vele malen overtreft.”[398]

Dergelijke instellingen zijn voor Nieuw Rechts gevaarlijk omdat ze bijdragen tot de impliciete instemming van de bevolking met het egalitaire waardensysteem. De linkse oriëntering van het onderwijs blijkt volgens Nieuw Rechts uit de overduidelijk dominantie van de egalitaire waarden. Gelijkheid in het onderwijs sloeg aanvankelijk op de gelijkheid van startkansen, maar verschoof al snel in de richting van gelijke kansen en mogelijkheden. Deze lijn werd volgens Nieuw Rechts nog verder doorgetrokken door gelijke mogelijkheden gelijk te stellen aan gelijke resultaten. Deze gelijkheidsdrang heeft volgens Nieuw Rechts zeer nadelige gevolgen. Het werkt nivellering in de hand en vernietigt de sociale en maatschappelijke dynamiek. Een ander kwalijk gevolg van het gelijkheidsdogma is volgens Nieuw Rechts het gegeven dat er te veel diploma’s zouden zijn uitgereikt, ook aan personen die niet voldoende bekwaam waren. Ook de autoriteit binnen het onderwijs zou door toedoen van de linkse hegemonie zijn uitgehold. Vertrekkend vanuit de noties begrip en vertrouwen die als effectiever dan blinde gehoorzaamheid werden beschouwd, werd al snel de stap gezet naar het afwijzen van straffen. Het gevolg was een gebrek aan discipline en het in de hand werken van subversiviteit.[399] Het alternatief dat Nieuw Rechts voorstelt, is reeds aan de orde gekomen in het hoofdstuk “Een organische samenleving”. Nieuw Rechts pleit ervoor dat ‘in het belang van het gemeenschappelijk welzijn’ verschillend begaafde mensen, daarmee overeenkomende verschillende kansen moeten krijgen. Alle soorten begaafdheden moeten via aangepaste scholing ontwikkeld worden en naar een gepaste functie in de maatschappij leiden, waarbij solidariteit binnen de gemeenschap evenwel noodzakelijk is.[400]

Ook de media is volgens Nieuw Rechts fundamenteel links georiënteerd. Er wordt daarvoor verwezen naar de ‘kunstmatig opgeklopte mediahetze’ rond de fenomenen racisme en fascisme en het feit dat het egalitaire en multiculturalistische discours via de media de vrije loop krijgt. Ook het feit dat er geen aandacht wordt besteed aan wetenschappelijke onderzoeken die de onmiskenbare verscheidenheid en de sociobiologische determinatie van de mens duidelijk aantonen, is voor Nieuw Rechts een bewijs van de linkse gezindheid van de media.[401] Alles wat niet strookt met het ‘egalitaire waanidee’ komt met andere woorden volgens Nieuw Rechts onterecht niet aan bod in de traditionele media. Zowel de media als het onderwijs zouden dan ook belangrijke steunpunten zijn van de metapolitieke hegemonie van links.

Nieuw Rechts stelt dat de protagonisten van het egalitarisme zich zodanig fanatiek gedragen, dat men gerust mag spreken van intellectueel terrorisme. Deze vorm van terrorisme vindt plaats op het intellectuele en culturele niveau. Het houdt volgens Nieuw Rechts in dat men de tegenstanders van het egalitarisme monddood tracht te maken door hen in relatie te brengen met misdadige toestanden uit heden en verleden (in het geval van Nieuw Rechts is dat meestal de beschuldiging van fascisme). Op die manier wordt elke vorm van kritiek op het egalitarisme krachtig de mond gesnoerd.[402]

4.1.4 De metapolitieke strijd

Zoals reeds veelvuldig is vermeld, stelt Nieuw Rechts het egalitarisme verantwoordelijk voor de heersende cultuurcrisis. De opgave die het zichzelf stelt, is een mentaliteitsverandering bewerkstelligen om een Europese culturele renaissance in eerste instantie denkbaar en vervolgens haalbaar te maken. Om dit te realiseren moeten de Europese geesten ‘bevrijd’ worden van het hegemonische egalitaire denken. Nieuw Rechts legt dan ook de nadruk op de nood aan een strijd op het culturele en intellectuele niveau in plaats van te opteren voor een strijd op politiek niveau.

Nieuw Rechts vult dit concept concreet in door in zijn publicaties, tijdschriften en colloquia kritiek te geven op de huidige hegemonie van het linkse egalitarisme en tegelijk een alternatief te formuleren. Een ander onderdeel van de metapolitieke tactiek is het overnemen van thema’s die traditioneel met links in verband worden gebracht, zoals bijvoorbeeld de aandacht voor ecologie. Er wordt daarbij gewezen op de band die er bestaat tussen de traditioneel ‘linkse’ thema’s en het Nieuw Rechtse gedachtegoed.[403] Nieuw Rechts verwijst ook vaak naar wetenschappelijke bevindingen die het eigen gedachtegoed ondersteunen. Er worden ook vaak elementen ontleend uit het ideeëngoed van filosofen, sociologen, antropologen,… uit zowel het ‘linkse’ als ‘rechtse’ kamp. Het feit dat verschillende van die wetenschappers zich waarschijnlijk verzet zouden hebben tegen een dergelijke vorm van recuperatie of het oneens zouden zijn met bepaalde andere standpunten, doet voor Nieuw Rechts niet ter zake. De overname van de theorie van Gramsci is van deze tactiek natuurlijk het beste voorbeeld. Maar ook de veelvuldige verwijzingen naar Nietzsche zijn hier een goede illustratie van. Ook het feit dat Nieuw Rechts zich opwerpt als de verdediger van de culturele verscheidenheid, kan in de metapolitieke strategie worden ingepast. Nieuw Rechts beschuldigt het linkse egalitarisme van ‘totalitarisme’ en kan zich op die manier opwerpen als de grote tegenstander van elke vorm van dictatuur en de beschermer van de diversiteit in de wereld. Via deze methodes wil Nieuw Rechts zichzelf profileren als een aanvaardbare intellectuele stroming en zich salonfähig maken om zo de hegemonie van links op het culturele en intellectuele vlak te doorbreken.

De metapolitieke strategie is een tactiek die nog niet door ‘oud rechts’ is overgenomen. Die concentreert zich volgens Nieuw Rechts nog veel te veel op het verwerven van partijpolitieke macht. Het feit dat de macht eerst op het metapolitieke domein moet worden verworven, wordt (nog) niet onderkend. Taguieff wijst er overigens op dat de metapolitiek waarschijnlijk de eerste echte ‘nieuwigheid’ is van nieuw Rechts.[404]

4.1.5 De Franse Revolutie en de Vlaamse beweging: twee voorbeelden van een geslaagde metapolitieke operatie

Het schoolvoorbeeld van een metapolitieke onderneming is voor Nieuw Rechts de ideologische voorbereiding van de Franse Revolutie. De denkclubs waar druk gedebatteerd werd over een nieuwe verlichte wereldbeschouwing, speelden in dit voorbereidingsproces een centrale rol.[405] Deze hadden volgens Nieuw Rechts een echte ‘doorbloedingstactiek’ uitgewerkt en in praktijk gebracht. Ze maakten van elke gelegenheid gebruik om een wervelstorm van opiniecampagnes op hun tegenstrevers los te laten, die er in de meeste gevallen door werden weggeveegd. Ze hadden zich aan de zware taak gezet om een nieuwe ideologische meerderheid op te bouwen die tot doel had de oude te verdrijven en haar politieke machtsdragers te verjagen. De denkclubs vormden een intellectuele voorpost, een elite van trendsetters in het Frankrijk van de achttiende eeuw. De Franse intellectuelen van die tijd hebben de revolutie mogelijk gemaakt.[406] Toen de Franse Revolutie in 1789 uitbarstte, was volgens Nieuw Rechts de weerstand bij de leidende kringen vrij gering omdat ze reeds in grote mate gewonnen waren voor of op zijn minst vertrouwd waren met het egalitaire gedachtegoed. Luc Pauwels stelt het zo: “De leidende kringen waren overtuigd van de ‘onvermijdelijk’ overwinning van de nieuwe ‘rationele’ maatschappijvisie, ze waren overgelopen naar een nieuw waardensysteem, waarin geen plaats meer was voor koning, hof en adel, maar evenmin voor historische traditie, organische gebondenheid of overgeleverde waarden.” Hij heeft het over een geslaagde “gramscistische operatie avant-la-lettre”.[407]

Een ander voorbeeld van een dergelijk gramscistische operatie is de strijd van de Vlaamse beweging. Volgens Nieuw Rechts heeft zij door de (veelal intuïtieve en onbewuste) toepassing van de metapolitieke strategie, de impliciete steun van de Vlaamse bevolking aan de Belgische staat ondermijnd. Enthousiaste België verdedigers zijn volgens Nieuw Rechts in Vlaanderen stilaan een zeldzaamheid geworden. De kracht, maar tegelijk de zwakte van de Vlaamse beweging op metapolitiek vlak ligt in het feit dat ze de dominante cultuur en het overheersende waardensysteem in hoofdzaak slechts op één vlak wil wijzigen: de verhouding taal/volk/staat. Er heeft in de Vlaamse beweging bijna altijd een weerstand bestaan tegen het verbinden van de Vlaams-nationalistische doelstellingen met een algemeen partijprogramma (revolutionaire strekkingen waren enkel aanwezig als het gedachtegoed van de Vlaamse beweging werd verbonden met revolutionaire stromingen die ook buiten de Vlaamse beweging bestonden). De basis van de Vlaamse beweging werd door deze sterke taalgerichtheid zeer breed, maar haar invloed noodzakelijkerwijze oppervlakkig. Het resultaat van de metapolitieke strategie is duidelijk. Binnen het Belgisch staatkundig gegeven is de gehechtheid aan de eigen taalgemeenschap (Vlaanderen dus) van groter belang geworden dan de gehechtheid aan de Belgische staat in zijn geheel. De politieke verandering, met name het federaliseringproces vormt de afspiegeling van deze metapolitieke wijzigingen.[408]

[388] Dit onderdeel is een samenvatting van het boek van Partrick Ransome, Antonio Gramsci. A new introduction, New York, Harvester Wheatsheaf, 1992, 252p.
[389] L. Pauwels, ‘G.R.E.C.E., een werk- en ideeëngemeenschap…’
[390] A. de Benoist, Les idées à l’endroit, p.258
[391] L. Pauwels, ‘Politiek en metapolitiek in Vlaanderen en Nederland ’, Tekos, I, 1980, 6
[392] A. de Benoist, Les idées à l’endroit, p.255
[393] A. de Benoist, Les idées à l’endroit, pp.250-252
[394] L. Pauwels, ‘Politiek en metapolitiek…’
[395] A. de Benoist, Les idées à l’endroit, p.259
[396] H. de Sy, ‘De vlucht van…’, pp.3-4
[397] P. A. Taguieff, Sur la nouvelle droite…, pp.16-17
[398] L. Pauwels, ‘Politiek en metapolitiek…’
[399] H. ‘Het einde van de anti-autoritaire opvoeding’, Tekos, I, 1980, 6 en De Visscher, ‘Er werden teveel diploma’s uitgereikt’, Tekos, I, 1980, 9,10, in: P. Commers, De Conservatieve Revolutie…, pp.76-77
[400] H. Mohr, ‘Gelijkheid en ongelijkheid…’
[401] E. Arckens, De Nouvelle Droite…, p.86 en p.243
[402] L. Pauwels, ‘Henri Brugmans en “nieuw rechts’’, Tekos, I, 1980, 6
[403] E. Arckens, De Conservatieve Revolutie…, pp.77-78
[404] P.A. Taguieff, Sur la nouvelle droite…, p.70
[405] L. Pauwels, ‘Politiek en metapolitiek in Vlaanderen en Nederland (III)’, Tekos, I, 1980, 9-10
[406] J.J. Bregeon , ‘De ideologische betekenis van denkclubs en vrijmetselarij in het prerevolutionaire Frankrijk der 18de eeuw’, Tekos, III, 1982, 27-28
[407] L. Pauwels, ‘Politiek en metapolitiek…(III)’
[408] L. Pauwels, ‘Politiek en metapolitiek…(III)’
























Deel II: Het Nieuw Rechtse Gedachtegoed

5. Capita Selecta

5.1 Ontwikkelingshulp

Nieuw Rechts beweert dat er voor Europa geen enkele verplichting tot het verlenen van ontwikkelingshulp aan de ‘derde wereld’ bestaat. De term ‘derde wereld’ is volgens haar een polemisch begrip. Het is een politiek wapen geheel toegespitst op het uitbuiten van onze (onterechte) schuldcomplexen.[409] Nieuw Rechts pleit voor een ‘hands-off’ politiek ten aanzien van de derde wereld. Die hoeft met andere woorden helemaal niet geholpen te worden. Het idee dat de derde wereld ‘onderontwikkeld’ is en dat dit een probleem is dat moet worden opgelost, is volgens Nieuw Rechts absurd. Meer nog, de Europee bemoeienissen hebben uiterst nefaste gevolgen voor de ‘ontwikkelingslanden’. De bestaande maatschappijen waren geen probleem, ze werden dit pas toen hun leefwijze ontwricht werd door het Westen. De inplanting van de Westerse ideologie van rationalisme, vooruitgang en economisme verstoorden het evenwicht binnen die samenlevingen. Gedeeltelijk goedbedoelde, maar in feite funeste zaken zoals de moderne hygiëne en geneeskunde die tot overbevolking leidden, verergerden het probleem. Het gevolg hiervan was de vernietiging van traditionele bestaanswijzen, uiteenspatting van sociale entiteiten en de verspreiding van het ideaal van de ‘American way of life’ die het verlies van de eigen identiteit en het ontstaan van frustraties in de hand werkte. Migratiebewegingen leidden tot problemen met de ‘blanke elite’ daar en met inwijkelingen in Europa. Een inlandse verwesterde bovenlaag ging bovendien de Westerse leef-, denk-, en consumptiepatronen overnemen, met als gevolg extra belasting voor de plaatselijke economieën en vervreemding van hun eigen volksgenoten. De druk van bovenaf en het ‘doorsijpelingseffect’ leidde bovendien tot het fenomeen dat mensen die nooit honger hadden gekend, zich plotseling arm voelden omdat ze niet ook tarwe konden eten in plaats van hun inlandse graansoorten.[410]

Dit neemt volgens Nieuw Rechts niet weg dat het in ons eigen belang is, zowel als in dat van de arme landen, dat wij waar mogelijk bilaterale overeenkomsten afsluiten die de werkgelegenheid ter plaatse bevorderen, waarbij ook voor onze technici mogelijkheden worden geschapen. Dit moet voorkomen dat “miljoenen” immigranten werk komen zoeken in Europa. Verder zouden wij, waar de wens ertoe reeds bestaat, geboortecontrole moeten aanmoedigen en mogelijk maken. Nieuw Rechts pleit voor het voorrang geven aan hulpverlening in landen die een verantwoorde demografische politiek voeren en de hulpverlening niet laten teniet doen door een laisser-faire houding tegenover de bevolkingsexplosie.[411] De bevolkingsexplosie moet dringend worden tegengegaan door de oorzaken aan te pakken en ons niet langer te concentreren op de gevolgen. Nieuw Rechts stelt het zo: “Wat is er gewonnen wanneer men iemand in leven houdt die van honger dreigt te sterven, als dit enkel betekent dat binnen twintig jaar zijn tien kinderen eveneens zullen verhongeren? Echt waanzinnig wordt het wanneer we iedereen welvarend willen maken. We zullen nooit op elkaars schouders lopen, lang voordien zullen vervuiling, uitputting van de hulpbronnen, agressie, ziekte voor de noodzakelijke heraanpassing zorgen, maar dat ten koste van de kwaliteit van het leven.”[412] In de tussentijd doet men er volgens Nieuw Rechts best aan om de grootsteden te ontvolken en de inwijkelingen terug te sturen naar hun streek van oorsprong in het binnenland. “Een neger die een hut in de brousse heeft, die een aantal aren voedingsproducten verbouwt en af en toe gaat jagen, heeft wel geen luxe, maar hij heeft tenminste geen honger.” De zuiver caritatieve hulp ten slotte, heeft volgens Nieuw Rechts slechts zin als de hulpverlener de aanwending zelf in handen heeft. Zij mag bovendien slechts voorzien worden voor een beperkte periode, namelijk tot het geholpen land de tijd en de mogelijkheden heeft om zelf deze hulpverlening te organiseren.[413]

Nieuw Rechts onderstreept echter dat men in de eerste plaats de vele sporen van authentieke leefgewoontes moet laten verder bestaan en/of laten heropbloeien door een radicale hands-off politiek. Op deze manier zou de culturele ontwikkeling van de ‘derde wereld’ worden gestimuleerd. Economisch zou de ontwikkeling best op autarkische wijze kunnen gebeuren, door het op elkaar inspelen van landen in dezelfde geografische zones en met vergelijkbaar economisch peil.[414] Dit discours weerspiegelt duidelijk het belang dat Nieuw Rechts hecht aan verworteling, traditie en culturele identiteit. Het primaatschap van culturele diversiteit en eigenheid wordt hier weer benadrukt.

5.2 Gezin en opvoeding

In zijn artikel ‘Het verstoorde evenwicht’ onderstreept Guy de Martelaere het belang van het gezin. Hij erkent dat de waarde van het gezin een “puriteins-moralistische slagzin” is geworden, maar volgens hem blijft het gezin niettemin een basiselement van een evenwichtige maatschappij. Het gezin kan zijn rol volgens hem het best vervullen wanneer het ruim wordt opgevat, dit is niet beperkt tot man, vrouw en kinderen. Zo heeft een kind niet alleen ouders, maar ook grootouders nodig. Hier geldt voor hem ook de overweging dat een ruimere structuur beter bestand is tegen het wegvallen van een van de delen (bvb. het overlijden van een van de gezinsleden).

Wat de man-vrouw relatie betreft, stelt de Martelaere dat de seksuele uniformisering leidt tot het teloorgaan van de polariteit binnen een relatie en dus van het teloorgaan van een relatie tout court. Hij brengt deze seksuele uniformisering in verband met homoseksualiteit. In plaats van een ‘homoseksuele’ relatie met iemand van het andere geslacht, zouden sommigen ‘the real thing’, een echte homoseksuele relatie, verkiezen. Hiertegenover plaatst hij de traditionele culturen waar steeds streng de hand gehouden wordt aan het seksuele onderscheid.[415] Zoals in een eerder hoofdstuk is betoogd, wijst Nieuw Rechts de ‘misprijzende houding’ van het joods-christendom ten opzicht van de vrouw af. Ook hier wordt verwezen naar het Indo-europese ideaal. De Indo-europese maatschappij werd weliswaar gekenmerkt door een patriarchale structuur, maar de vrouw bekleedde er geen minderwaardige positie. Ze was de lotgenote van de man en beiden hadden gelijke verantwoordelijkheid. Ze hadden echter ook hun eigen specifieke taak. De vrouw was volgens Nieuw Rechts de ‘hoeksteen van de sibbe’, moeder en beheerster van het huis.[416] De vrouw wordt dus door Nieuw Rechts niet als minderwaardig beschouwd, maar haar taak wordt wel gereduceerd tot die van moeder en huishoudster. Uit dit discours blijkt een sterk conservatieve visie op het gezin en rolpatronen en een traditionele afkeurende houding ten opzichte van homoseksualiteit.

Deze conservatieve houding vindt men ook terug in de standpunten ten opzichte van opvoeding die men terugvindt in TeKoS. Er wordt gereageerd tegen de anti-autoritaire en repressievrije opvoeding omwille van het onrealistisch opvoedingsobjectief, de schadelijkheid voor de ontplooiing van het kind en de subversiviteit die het in de hand zou werken op maatschappelijk vlak. TeKos klaagt ook het feit aan dat de autoriteit binnen het onderwijs stelselmatig zou zijn uitgehold. Het is dan ook niet verwonderlijk dat TeKoS aandacht besteedde aan het feit dat dr. Spock in 1974 toegaf dat zijn theorieën over de anti-autoritaire opvoeding foutief waren.[417]

In tegenstelling met deze conservatieve visie op opvoeding en gezin, staat de positieve houding van Nieuw Rechts ten opzichte van abortus. In het artikel ‘Politiek en metapolitiek in Vlaanderen en Nederland’ pleit Luc Pauwels voor het gebruik van het begrip ‘vrijwillig moederschap’ of een ander woord dat een meer positieve benadering uitdrukt.[418] Deze positieve houding staat wellicht in verband met de Nieuw Rechtse bekommernis om een sterk (Europees) volk. Guy de Martelaere en Juul Slembrouck stellen in het artikel ‘Naar ekologisch herstel. Een radicaal-ecologisch manifest’ in TeKoS dat het in de huidige toestand van overbevolking absurd is om abortus te bestraffen. Het is volgens hen schandalig om mensen te straffen omdat ze geweigerd hebben om een nieuwe ‘aardbewoner te veel’ op deze wereld te zetten. “Alle beschikbare plaatsen op deze aarde dienen te gaan naar gewenste kinderen”.[419]

5.3 Wetenschap

De houding van Nieuw Rechts tegenover de wetenschap wordt gekenmerkt door een zekere ambivalentie. Enerzijds gebruikt Nieuw Rechts de resultaten van wetenschappelijk onderzoek om het eigen gedachtegoed te ondersteunen en de eigen ideeën als legitiem voor te stellen. Een voorbeeld hiervan is het artikel ‘Gelijkheid en ongelijkheid, biologisch gezien’ in TeKos (V, 1983, 34) van Hans Mohr. In dit artikel wordt gewezen op de wetenschappelijke onderzoeken die de ongelijkheid van mensen en het grote belang van erfelijkheidsfactoren hebben aangetoond. Aan deze wetenschappelijke bevindingen wordt vervolgens de ideologische afwijzing van het egalitarisme gekoppeld. “Egalisering is een onder dwang verkregen gelijkschakeling, een met geweld doorgevoerde onderdrukking, door negatieve conditionering, waardoor iedereen tot hetzelfde lage niveau wordt teruggebracht. Een barbaars project, met een verarmde, eentonige en troosteloze wereld als einddoel.”[420] Anderzijds wordt er benadrukt dat er ook andere kennismogelijkheden zijn dan de rede en de empirie. Rede en intuïtie moeten beiden beschouwd worden als mogelijke kennisbronnen.[421] Nieuw Rechts wijst er op dat het wetenschappelijk perspectief slechts één van de vele mogelijke perspectieven is.[422]

Men kan dus stellen dat de wetenschap voor Nieuw Rechts een manier van kennen is die andere, niet-rationele bronnen van kennis niet uitsluit. Nieuw Rechts verwerpt de wetenschap niet. Er wordt gewezen op de essentiële rol van de wetenschap bij het falsifiëren van uitspraken. Nieuw Rechts benadrukt wel dat men er zich van bewust moet zijn dat wetenschappelijke uitspraken tot de orde van het weten behoren en daar alleen tot behoren. Wetenschap is voor Nieuw Rechts indicatief, niet imperatief. Ze geeft ons feiten, maar zegt niet wat we ermee moeten doen. In die zin is het volgens Nieuw Rechts een illusie te geloven dat een ideologie globaal door de wetenschap kan worden bevestigd of worden tegengesproken. Aan deze bedenking wordt het voorbeeld gekoppeld dat de biologie ons toont dat individuen van nature niet gelijk geboren worden, maar dat dit ons niet belet te denken dat ze het moeten worden (wat in feite opnieuw een impliciete aanklacht van het egalitarisme inhoudt).[423] Nieuw Rechts gebruikt dus wetenschappelijke theorieën om bepaalde aspecten van haar ideologie te legitimeren, maar wijst er tezelfdertijd op dat het een vergissing is om te denken dat alles wat niet in het register van een wetenschappelijke uitspraak past, geen waarde heeft. Nieuw Rechts kan met andere woorden wetenschappelijke bevindingen gebruiken om bepaalde aspecten van haar gedachtegoed te ondersteunen en bij elementen die niet door de wetenschap worden ondersteund een beroep doen op niet-rationele bronnen van kennis.

Concreet betekent dit dat wetenschappelijk onderzoek vooral wordt aangewend om aan te tonen dat de mensen niet gelijk zijn en dat deze ongelijkheid een genetische oorsprong heeft. Elke vorm van behaviorisme wordt afgewezen omdat het de mens “zijn humaniteit en autonomie ontneemt”.[424] De menselijke ongelijkheid is een natuurlijk gegeven dat moet worden aanvaard en waar we niets aan kunnen veranderen. De wetenschappelijke bevinding dat mensen verschillende begaafdheden hebben, wordt ook aangewend om het elite-denken te ondersteunen. Aan deze bevinding wordt immers het idee gekoppeld dat sommige mensen bekwamer zijn om te leiden dan andere en dat het ook nodig is dat die bekwame mensen de gemeenschap leiden. Hoe deze elite moet worden geselecteerd blijft echter onduidelijk. Deze nadruk op de biologische verschillen tussen de mensen verdwijnt in de loop van de jaren ’80 meer naar de achtergrond.

Ook wat betreft onze (veronderstelde) Indo-europese erfenis worden vaak archeologische bewijzen aangehaald die de grootsheid van onze Indo-europees verleden ‘bewijzen’. Wat betreft het Indo-europese waardensysteem en de kenmerken van het heidendom die ons eigen zouden zijn en waar we terug bij moeten aansluiten, zijn de wetenschappelijke bewijzen natuurlijk moeilijker te leveren. Een voorbeeld hiervan is de veronderstelde aristocratische conceptie van de menselijke persoon die door onze Indo-europese voorouders zou zijn gecultiveerd. Het feit dat dergelijke veronderstellingen moeilijk of niet door de wetenschap kunnen worden ondersteund, is echter geen probleem. In dat geval doet Nieuw Rechts een beroep op onze niet-rationele bronnen van kennis, op ons intuïtief gevoel van verbondenheid met onze Indo-europese erfenis. Soms wordt gewoonweg ook veel aan speculatie overgelaten. Men kan bijvoorbeeld wel enkele bedenkingen formuleren bij de stelling dat Stonehenge de oudste sterrenwacht in de wereld is en dat het in zijn eindstadium “een Indo-europese verzamelplaats waar de priester-leiders en krijgers elkaar ontmoeten om gemeenschapsproblemenen te bespreken.”[425]

Hoewel Nieuw Rechts zoals Piet Tommissen het omschrijft “een grote appreciatie heeft voor de wetenschap”,[426] belet hen dat niet om onwetenschappelijke argumentaties en speculaties te gebruiken daar waar het uitkomt. Het voor de hand liggende probleem van selectie is hier natuurlijk ook aanwezig. Hoewel Nieuw Rechts ook linkse wetenschappers citeert, is dit altijd als bevestiging van de eigen ideeën of van het intellectueel terrorisme van links. Wetenschappelijke bevindingen die het eigen gedachtegoed tegenspreken, krijgen in TeKoS geen aandacht. Men moet zich hierbij wel de vraag stellen in hoeverre dit niet eigen is aan elke ideologie… Hoewel Nieuw Rechts ‘links’ beschuldigt van het negeren van wetenschappelijke conclusies die het egalitarisme tegenspreken, doet ze in feit hetzelfde met stellingen die de eigen ideeën weerleggen.

5.4 De monarchie

De waarden die het koningschap vertegenwoordigt zouden volgens Nieuw Rechts terug in ere moeten worden hersteld. Plichtsbewustzijn, integriteit en bovenal de onverminderde wens om de belangen en de welvaart van het land te behartigen, zouden de leidraad moeten zijn van elke politieke klasse.[427] Leopold III en in zekere mate ook Boudewijn kunnen daarom op sympathie rekenen. Maar daarbij wordt benadrukt dat respect voor deze koningen niet overdraagbaar is op de instellingen, de staatsconstructie en de politiek waarvan ze het symbool zijn.[428]

In TeKoS wordt een lovend beeld geschetst van Leopold III. Frans de Hoon stelt het zo: “Leopold had karakter, vandaar zijn autoriteit.”[429] Hij heeft volgens Hildegonde de Bois als eerste met de ‘funeste’ traditie van gerichtheid op Frankrijk gebroken. Deze breuk en de nieuwe oriëntatie op het noorden hielden volgens haar mogelijkheden in om het lot van dit land bij te sturen in een richting die door de Vlaamse meerderheid als realistischer en eigener aangevoeld werd. Iets wat aan Waalse kant op weinig sympathie kon rekenen.[430] Leopold III wordt voorgesteld als een waardig en integer koning die weinig ophad met het gesjoemel van de politici. Volgens de Bois is het grote verschil in ethiek en stijl tussen de koning en de politici die hem bewerkten in ’40 en ’50-51 overduidelijk. Tegenover het rechtlijnig handelen van Leopold wordt het kronkelig opportunisme en onverantwoordelijk gedrag van de politici geplaatst.[431] De houding van Leopold in die moeilijke jaren zou een voorbeeld moeten zijn voor alle toekomstige leiders.[432]

De afloop van de koningskwestie is nog altijd niet verteerd bij TeKoS. Het wordt voorgesteld als hét bewijs van de relativiteit en de beperkingen van de Belgische democratie: de meerderheid stemde voor de terugkeer van Leopold, een minderheid haalde het uiteindelijk.[433] Vooral ‘links’ wordt met een beschuldigende vinger nagewezen. Volgens Luc Pauwels gingen de tegenstanders van de koning, in hoofdzaak socialisten en communisten, tot de rand van een burgeroorlog, vooral nadat de meerderheid van de bevolking zich in een referendum had uitgesproken voor een terugkeer. “Na het smerige, op de koning en zijn echtgenote gerichte propaganda-offensief van links, volgt nu de dreiging van de Waalse onafhankelijkheid. Gewelddadige stakingen en bloedige manifestaties geven aan Vlaanderen, aan de jonge Boudewijn en aan heel mijn generatie een nooit te vergeten les hoe ernstig men de demokratische overtuigingen van links wel moet nemen (…) De Vlaamse meerderheid en de jonge Boudewijn ervaren de relativiteit van de demokratie op zijn Belgisch. Ze zien hoe de linkse Walen in alle openbaarheid de meerderheid destabiliseren bij middel van chantage en straatterreur(…) Hoe de meerderheid buiten spel werd gezet en de demokratie verkracht ”[434] De fouten die Leopold heeft gemaakt die aanleiding gaven tot de koningskwestie worden daarbij geminimaliseerd. Zijn fouten tastten volgens TeKoS zijn eer of waarachtigheid niet aan. Het waren geen ethische, maar tactische fouten.[435]

Boudewijn wordt geloofd omwille van zijn groot plichtsbesef en integriteit. Hij wordt evenwel bekritiseerd omdat hij zich niet dankbaar betoonde ten opzichte van de Vlamingen die de troon en de dynastieke toekomst van het koningshuis hadden gered. Boudewijn heeft volgens Pauwels vele kansen gehad om met een politiek ongevaarlijk gebaar tenminste de schijn van erkentelijkheid hoog te houden. Hij had bijvoorbeeld perfect Nederlands kunnen leren. Hij had zijn gezag en invloed kunnen gebruiken om te bekomen dat er van de Belgische grondwet een officiële Nederlandse vertaling werd afgekondigd. Dit gebeurde pas in 1963, niet onder de invloed van het hof, maar uit schrik voor de toen sterk opkomende Volksunie. Desondanks verdient Boudewijn, als integer en plichtsbewust vorst, ons respect. Pauwels onderstreept daarbij dat dat respect niet overdraagbaar is, niet op het hof als zodanig en zeker niet op de politieke instellingen waarvan de koning het symbool was.[436]


[409] E. Van Marcke, ‘Ontwikkelingshulp: verplichting en verkwisting?’, Tekos, I, 1980, 13
[410] G. de Martelaere, ‘Het verstoorde evenwicht…’, p.39
[411] E. Van Marcke, ‘Ontwikkelingshulp…’
[412] G. de Martelaere, ‘Het verstoorde evenwicht…’, p.42
[413] E. Van Marcke, ‘Ontwikkelingshulp…’
[414] G. de Martelaere, ‘Het verstoorde evenwicht…’, p.40
[415] G. de Martelaere, ‘Het verstoorde evenwicht…’, p.36
[416] J. Meerbosch, ‘Erfdeel Europa (IV): een volksvreemde religie’, Tekos, IV, 1983, 34
[417] H. de Bois, ‘Het einde van de anti-autoritaire opvoeding’, Tekos, I, 1980, 6 en H. de Bois, ‘Dr. Spock over zichzelf’, Tekos, I, 1980, 3, in: E. Arckens, De Conservatieve Revolutie…, pp.76-77
[418] L. Pauwels, ‘Politiek en metapolitiek…’
[419] J. Slembrouck en G. de Martelaere, ‘Naar ekologisch herstel…’, p.38
[420] H. Mohr, ‘Gelijkheid en ongelijkheid…’
[421] J. Vinks, ‘Links en rechts…’, p.51
[422] A. de Benoist, Les idées à l’endroit, p.34
[423] ? Marmin., ‘Naar nieuwe konvergentiepunten. Vragen aan Alain de Benoist’, Tekos, VIII, 1987, 48, p.6
[424] A. de Benoist, ‘Laat ons geen “gelukkige robotjes’worden’
[425] A. de Benoist, ‘De geschiedenis begon in Stonehenge’
[426] P. Tommissen, ‘Wat is en wat wil de nouvelle droite?’, p.129
[427] F. de Hoon, ‘De laatste der monarchen’, Tekos, IV, 1983, 37-38
[428] L. Pauwels, ‘Boudewijn I’, Tekos, XIV, 1993, 72, p.7
[429] F. de Hoon, ‘De laatste der monarchen’
[430] H. de Bois, ‘Koning zijn en dat in België’, Tekos, IV, 1983, 37-38
[431] H. de Bois, ‘Koning zijn en dat in België’
[432] F. de Hoon, ‘De laatste der monarchen’
[433] H. de Bois, ‘Koning zijn en dat in België’
[434] L. Pauwels, ‘Boudewijn I’, pp.4-5
[435] H. de Bois, ‘Koning zijn en dat in België’
[436] L. Pauwels, ‘Boudewijn I’, pp.6-7























DEEL III: Nieuw Rechts in een breder perspectief

1. Nieuw Rechts en de conservatieve revolutie

1.1 De conservatieve revolutie: een inleiding

‘Conservatieve revolutie’ verwijst naar een bepaalde politieke denkstroming. De term kreeg een vaste plaats in de wetenschappelijke politicologische terminologie na de publicatie van Die Konservative Revolution in Deutschland. Grundriss ihrer Weltanschauung in 1950 van Armin Mohler. Revolutie van rechts of rechtse revolutie zijn synoniemen voor deze beweging. De term is geen creatie van Mohler. Hij wijst zelf op een aantal vroegere vindplaatsen (de eerste is het Berlijnse dagblad ‘Die Volksstimme’ van 24 mei 1848). In het begin van de jaren ’30 werd het een bestanddeel van de politieke woordenschat.[437] De conservatieve revolutie wordt hier vooral belicht zoals die in TeKoS naar voor wordt gebracht. TeKoS beroept zich voor deze beschrijving op die van Mohler. Het is dus vooral zijn visie die hier wordt gevolgd.

De conservatieve revolutie heeft een positief en een negatief luik: enerzijds wil zij reageren tegen een samenlevingsmodel dat beschouwd wordt als inadequaat en anderzijds stelt zij daar het eigen model tegenover. De conservatieve revolutie wil een vernieuwingsbeweging zijn, hoe paradoxaal deze benaming ook mag lijken voor een beweging die zich conservatief noemt. De alternatieve maatschappijmodellen die worden geformuleerd zijn divers, maar datgene wat wordt afgewezen is zeer eenduidig. De conservatieve revolutie keert zich tegen de Franse Revolutie en haar gevolgen. Ze wil een ‘Gegenrevolution’ zijn. Tegenover het optimistisch vooruitgangsgeloof en het geloof in de maakbaarheid van de mens en de samenleving stelt zij een sceptischer kijk op de mogelijkheden tot fundamentele verandering van de wereld. De verheerlijking van het rationalisme wordt in vraag gesteld en principes als vrijheid en gelijkheid worden niet zo maar aanvaard. Hoewel men met de term conservatieve revolutie meestal verwijst naar een denkrichting uit het interbellum, is het duidelijk dat ze geen product is van het interbellum alleen. De contrarevolutie ontstond bijna tegelijk met de Franse Revolutie en zou op het einde van de achttiende en de hele negentiende eeuw door haar eigen woordvoerders hebben. Justus Möser, Edmund Burke, Joseph de Maistre, Louis de Bonald zijn slechts enkele die, ieder met zijn eigen klemtonen, kritiek leverden op de Franse Revolutie, haar ideologie en gevolgen en een eigen alternatief formuleerden. Dit kon soms op populariteit rekenen, werd soms in de marginaliteit gedrongen, maar het verdween nooit.[438]

De conservatieve revolutie kan dus beschouwd worden als een tegenkracht die de Franse Revolutie en het maatschappijmodel dat daarop gebaseerd is, ongedaan wil maken. Dit wil natuurlijk niet zeggen dat alles wat gericht was en is tegen de Franse Revolutie en haar gevolgen, tot de conservatieve revolutie kan gerekend worden. De revolutie van 1789 had vanaf het begin te maken met twee groepen van tegenstanders die geen voorlopers van de conservatieve revolutie zijn. Ten eerste waren er de tegenstanders binnen het eigen kamp die de resultaten van de Franse Revolutie en/of haar egalitaire theorie niet vergaand genoeg vonden. Deze kritiek op de Franse Revolutie en haar gedachtegoed heeft natuurlijk niets te maken met de conservatieve revolutie. Ten tweede waren er degenen die een terugkeer wensten naar de toestand zoals die aan de vooravond van de revolutie had bestaan. Zij bestreden het nieuwe regime met de bedoeling hun vroegere of door de jacobijnen bedreigde posities te heroveren of te behouden. Deze houding en de actie die eruit voortvloeide, werd, volgens Mohler, door de conservatief-revolutionairen onderscheiden van de eigen houding en aangeduid als ‘restauratie’, ‘reactionair’, ‘oud-conservatief’ enz. De conservatief-revolutionairen zijn diegenen die de grondslagen van de hedendaagse maatschappij in vraag stellen zonder te willen terugkeren naar het Ancien Régime. De gemeenschappelijke vijand in de 19de eeuw dwong hen echter vaak met de reactionairen in hetzelfde politieke kamp en dezelfde tactische opstelling waardoor het onderscheid tussen beiden voor buitenstaanders moeilijk waarneembaar was en ook in eigen rangen onduidelijkheid en verwatering ontstonden.[439]

Samenvattend kan men stellen dat de conservatieve revolutie beschouwd kan worden als een beweging die reageerde tegen de Franse Revolutie en haar burgerlijke en egalitaire waarden. Het Westers samenlevingsmodel werd als erfgenaam van de Franse Revolutie in vraag gesteld en bekritiseerd. Tegelijk werd een terugkeer naar het Ancien Régime verworpen. In de plaats daarvan werden alternatieve maatschappijmodellen, gebaseerd op rechtse uitgangspunten, geformuleerd.[440] Deze invulling van de term conservatieve revolutie verklaart ook de paradox die in de term schuilt: de tegenstelling tussen een conservatieve houding en revolutionair pathos.[441] Een conservatieve wereldvisie en waardensysteem werden binnen de conservatieve revolutie gekoppeld aan vernieuwingswil. Het hield dus geen streven in naar een loutere contrarevolutie, maar de wil tot het creëren van een nieuw maatschappijmodel overeenkomstig rechtse en dus conservatieve principes.

In zuivere vorm is de conservatieve revolutie altijd een theoretische zaak gebleven. Geen enkele stroming die tot de conservatieve revolutie kan gerekend worden, is op het vlak van de politieke verwezenlijking verder geraakt dan een eerste begin van praktische uitvoering, tenzij als element binnen andere stromingen die haar in wezen vreemd waren.[442] De beweging is altijd sterk verbrokkeld geweest, de grenzen tussen verschillende stromingen waren vaag en de beweging omvatte een groot aantal thema’s en denkrichtingen van totaal uiteenlopende aard. Mohler stelt daarom dat iedere samenhangende beschrijving van de geschiedenis en de inhoud van de conservatieve revolutie noodzakelijkerwijs een ideeëngeschiedenis is en dat de afbakening van het onderwerp gebaseerd is op een aantal arbitraire scheidingslijnen.[443] Als men de conservatieve revolutie wil beschrijven als onderdeel van de politieke werkelijkheid, dan wordt dit een beschrijving van gebeurtenissen die ‘onderaards’ of aan de rand plaats vonden.[444]

Alhoewel het zwaartepunt van de revolutie van rechts in Duitsland lag, kan men niet spreken van een uitgesproken Duits fenomeen. Mohler verwijst daarvoor naar een aantal figuren uit andere landen die tot de conservatieve revolutie kunnen gerekend worden. Deze namen zijn volgens hem slechts toevallig aangehaald en beogen zeker geen volledig of representatief overzicht te geven van de conservatief-revolutionaire beweging in andere landen. Voorbeelden zijn Dostojewski uit Rusland, Georges Sorel en Maurice Barrès uit Frankrijk en voor Italië Julius Evola en Vilfredo Pareto. Ook in Vlaanderen kunnen bepaalde figuren tot de conservatieve revolutie gerekend worden (zie volgend hoofdstuk). Volledigheidshalve moet men ook opmerken dat Mohler meent dat men ook conservatief-revolutionaire verschijnselen buiten Europa aantreft. Hij haalt in deze context onder meer de leider van de Chinese nationalistische Kwomintang aan, Sun Jat Sen. Dit Europees en zelfs mondiaal karakter van de conservatieve revolutie neemt niet weg dat zij in elk land andere trekken en kenmerken vertoonde.[445]

In zijn artikel ‘Veranderen om te kunnen behouden’ in TeKoS geeft Luc Pauwels een enigszins andere voorstelling van de conservatieve revolutie. De Franse Revolutie en de industriële revolutie worden daarin voorgesteld als een ‘tweeledige revolutie’. Op deze tweeledige revolutie volgde volgens Pauwels een drieledige respons. Ten eerste een conservatieve die in de eerste plaats ideologisch en politiek gericht was tegen het gedachtegoed en de praxis van de Franse Revolutie. Ten tweede een romantische die het rationalisme en de radicale vleugel van de Franse Revolutie bekritiseerde en tegelijk reageerde op zowel de Franse Revolutie als de industriële revolutie met haar materialisme en productivisme. De derde reactie was een socialistische die zich afzette tegen de sociale gevolgen van de Industriële Revolutie en tegen het liberalisme dat er de ideologische legitimatie voor leverde. Naarmate de modernisering zich doorzette, ontstond in de loop van de negentiende eeuw een diepgaande en definitieve splitsing bij de drie genoemde stromingen. Bij de conservatieven ontstond een breuk tussen reactionairen die naar zuivere restauratie streefden en de jongconservatieven die meenden dat de klok niet kon worden teruggezet. Bij socialisten vond een splitsing plaats tussen marxisten en niet-marxisten. Bij de romantici ten slotte ontstond een kloof tussen enerzijds de individualisten en anderzijds degenen die hun organisch wereldbeeld wilden realiseren door maatschappelijke engagement. Volgens Luc Pauwels is de eigenlijke conservatieve revolutie net voor en net na de eerste wereldoorlog ontstaan door het samenvloeien van impulsen van jongconservatieven, niet-marxistische socialisten en romantische volksnationalisten. Wat ze gemeen hadden en wat het eigenlijke doel was van de conservatieve revolutie was “een originele synthese tussen de waarden van de traditie en de instrumenten van de moderniteit”.[446]

1.2 De conservatieve revolutie in de Weimarrepubliek

1.2.1 De focus op de Weimarrepubliek

De conservatieve revolutie kende zijn grootste ontwikkeling, verspreiding en invloed tijdens het interbellum. De revolutie van rechts zoals die zich ontwikkelde na de eerste wereldoorlog sloot zoals gezegd aan bij een politieke denkstroming die reeds lang voordien bestond. De specifieke omstandigheden en problemen van de tussenoorlogse periode hebben wel een eigen gestalte en invulling gegeven aan deze traditie. De conservatieve revolutie wilde een vernieuwingsbeweging zijn en in het interbellum wilde ze het puin ruimen dat de negentiende eeuw had achtergelaten. De Europese samenleving evolueerde in die periode naar een egalitaire democratie met gerationaliseerde politieke structuren en een steeds grotere autonomie voor het onafhankelijke individu binnen de context van een geïndustrialiseerde en seculariserende maatschappij. De eerste wereldoorlog betekende een zware schok en deed deze nieuwe constructie wankelen. De impact van de ‘Grote Oorlog’ was in gans Europa voelbaar en gaf een nieuwe impuls aan het rechts revolutionaire denken.[447]

Door deze ingrijpende veranderingen bereikte ‘rechts’ in Duitsland een punt dat Mohler de “Achsenzeit” noemt. Volgens hem bereikt elk conservatisme in haar ontwikkeling eens het punt waarop ze merkt dat het niet voldoende is zich te beperken tot het vrijwaren van het status-quo, omdat er geen status-quo meer is dat de moeite waard is om te vrijwaren. Elke rechtse beweging bereikt een punt waarop men duidelijk ziet dat het onvoldoende is om het herstel van het Ancien Régime na te streven, omdat men het Ancien Régime niet meer kan herstellen. Dit punt noemt hij de “Achsenzeit”. Dit is het punt waarop rechts merkt dat men de blik voorwaarts moet richten. In Frankrijk deed deze “Achsenzeit” zich voor in de periode 1880-1920. In Duitsland bereikte het oude conservatisme in de jaren ’20 van de twintigste eeuw dit problematisch stadium. Deze “Achsenzeit” heeft ontstaan gegeven aan de conservatieve revolutie in de Weimarrepubliek.[448]

Hoewel het vooral om een Duits of toch Duitstalig fenomeen ging, was de geest van de rechtse revolutie ook in andere landen aanwezig. Heel Europa en andere delen van de wereld waren tijdens de jaren ’20 en ’30 van de twintigste eeuw in de ban van het rechtse denken. Toch staat het vast dat Duitsland in die jaren de belangrijkste denktank was voor de conservatieve revolutie.[449] Dit is ook de reden waarom hier zal gefocust worden op de conservatieve revolutie in de Weimarrepubliek. De wetenschappelijke literatuur over dit onderwerp is nogal eenzijdig gericht op Duitsland.[450] In een recentere uitgave verwijst Mohler wel naar het werk van Zeev Sternhell over het fascisme in Frankrijk: wat Sternhell fascisme noemt is voor Mohler conservatieve revolutie (zie 1.2.5 De conservatieve revolutie versus het nazisme). In TeKoS staat de Duitse conservatieve revolutie centraal. Op geregelde tijdstippen verschijnen er in TeKoS artikels over de rechtse revolutie in Duitsland en haar vertegenwoordigers (tot begin 2001 een veertigtal), terwijl over deze stroming in andere landen veel minder artikels gepubliceerd zijn. Over de conservatieve revolutie in Frankrijk zijn bijvoorbeeld tot nu toe slechts twee artikels verschenen.

1.2.2 De situatie voor de eerste wereldoorlog

Om deze “Achsenzeit” in de Weimarrepubliek te begrijpen is het noodzakelijk de sociaal-politieke situatie en het mentale klimaat in het Duitse rijk voor de eerste wereldoorlog in rekening te brengen. In 1871 werd een eengemaakte nationale Duitse staat gevestigd. Na het fiasco van de burgerlijke revolutie van 1848 werd de eenmaking gerealiseerd door de militaire macht van Pruisen. De burgerij en de intellectuelen, die de dragers waren geweest van de eenheidsgedachte en ze verbonden hadden met democratie en liberalisme, moesten met de conservatieve Junkersstaat tot een vergelijk komen. Burgerlijke vrijheden werden wel verleend en mogelijkheden tot particulier initiatief waren er te over, maar de werkelijke politieke macht kwam te liggen bij de oude Pruisische machtselite. Deze was van oudsher conservatief, antimodern en antiliberaal gezind. Na de eenmaking ontstond er een integratie van de nieuwe en oude elite. De nieuwe staat rekruteerde uit de gevestigde adel en uit de nieuwe burgerlijke krachten. De burgerij werd op die manier ingekapseld in het regime. Twee peilers ondersteunden het Duitse rijk: het leger waarin de adel primeerde en de industrie en economie die gedragen werden door de ondernemende burgerij. Er werd met andere woorden een verbond gevormd tussen de op traditie gesteunde feodale orde en de op rationalisme steunende techniek en wetenschap. Deze integratie van de burgerij in de oude machtsstructuren werd bovendien bevorderd door de angst van de burgerij voor het verlies van haar recent verworven sociale status en voor het opkomende, als bedreigend ervaren proletariaat. Ook de cultivering van het burgerlijke Bildungsideaal droeg bij tot deze integratie. Dit ideaal stelde cultuur als hoogste goed en beriep er zich op “unpolitisch” te zijn en was daarom van grote politieke relevantie. “Unpolitisch” betekende immers overeenstemming met het status-quo en politiek liberalisme werd hoogstens nog met de mond beleden.[451] Deze politieke evolutie vond plaats in een context van vlugge en ingrijpende sociaal-economische veranderingen die zich voordeden op het einde van de negentiende eeuw als gevolg van de bliksemsnelle industriële revolutie. Deze veranderingen leidden bij een deel van de elite tot het ontstaan van een cultuurpessimisme dat brak met het overheersend rationalisme en vooruitgangsgeloof. Er ontstond een nieuw denkklimaat waarin diverse stromingen naar boven kwamen: gemeenschapszin in plaats van individualisme, ‘nationaal’ in plaats van marxistisch socialisme, sociaaldarwinisme, racisme, biologisch antisemitisme, eugenetica en elitarisme. Dit was allerminst een typisch Duits verschijnsel, maar het kreeg in Duitsland wel een eigen invulling.[452] Dit denkklimaat, samen met het uitblijven van een invloed van betekenis van de burgerlijke liberale en democratische ideeën, zou de ontwikkeling van de conservatieve revolutie in de Weimarrepubliek in de hand werken.

Ook in deze vooroorlogse periode was er reeds sprake van een conservatieve oppositie die het Duitse rijk en het bestaande maatschappijmodel bekritiseerde. Enerzijds waren dat de aanhangers van een onaangetaste feodale staat, anderzijds degenen die kunnen omschreven worden als de voorlopers van de conservatieve revolutie van het interbellum. Zij zagen deze tijd volgens Mohler “wie eines der seit damals die deutschen Städte zierende Häuser im ‘Gründerstil’: hinter der pompösen Stückfassade voll aufgeklebter Embleme sinnerfülter Zeiten ist längst die Wirtschaft zum Schicksal geworden…”[453] Binnen deze beweging ontstond er een splitsing. Langs de ene kant stond de getalsmatig sterkste groep die geloofde dat het zijn doelstellingen zou kunnen realiseren via reformistische weg binnen het keizerrijk. Langs de andere kant stond de vleugel die het Tweede Rijk niet zag als een eerste onvolmaakte stap, maar als een foute stap. Binnen deze groep heerste de opvatting dat het eigen alternatieve rechtse maatschappijmodel enkel gerealiseerd kon worden door een radicaal herbeginnen.[454]

De belangrijkste vertegenwoordigers van deze laatste stroming waren, naast enkele zogenaamde “Einzelgänger”, zoals Paul de Lagarde (1827-1891) en Justius Langbehn (1851-1907), de Völkischen en de jeugdbewegingen.[455] Paul de Lagarde was de grote verkondiger van het Duitse culturele pessimisme. Voor hem vormde de natie een spirituele essentie, die opgebouwd moest zijn als een standenstaat volgens een feodale orde. Het volk diende samen te vallen met de natie. Lagarde wees de Franse Revolutie af omdat ze het verleden op een hoop geveegd had. Hij pleitte voor een revolutie doorgevoerd door het volk die vervuld moest zijn van een nieuwe levenskracht en van het volkswezen. Hij stond negatief tegenover de toestand van zijn eigen tijd en zijn eigen volk.[456] Hij wilde de Duitse gemeenschap ‘genezen’ van de kwaden van de moderniteit. In zijn ogen waren de joden de aanstekers en de bevoordeelden van de algemene malaise. Er moest een nieuwe, nationale en politieke, religie gecreëerd worden om de Duitse gemeenschap samen te bundelen en te hernieuwen. Het christendom moest daarom onderworpen worden aan een wetenschappelijke kritiek en gezuiverd worden van de joodse erfenis. Lagarde was overigens de mentor van Theodore Fritsch, die wordt beschouwd als de ‘oude meester’ van het Germaanse antisemitisme in het Derde Rijk.[457] Justius Langbehn heeft vooral bekendheid verworven met zijn boek Rembrandt als Erzieher. Het was een cultuurkritiek en een pleidooi voor mysticisme en subjectieve intuïtie.[458] De Völkischen verdedigden een populistische ‘Blut und Boden’ ideologie. Ze gingen er van uit dat de mens essentieel bepaald wordt door zijn oorsprong (ras, volk, stam) en huldigden dan ook racistische theorieën. De völkische ideologie steunde ook op een mystieke visie op de Duitse cultuur. Met het oog op het Teutoonse verleden moest Duitsland een eigen sociaal bestel ontwikkelen, gestoeld op orde, harmonie en hiërarchie. De Duitse cultuur werd superieur geacht, maar werd bedreigd door inferieure Slavische en joodse krachten. Er werd sterk de nadruk gelegd op de noodzaak om het ras zuiver te houden en een nieuwe elite in het leven te roepen die de erfvijand van het “Deutschtum”, de “Judengeist”, moest verdelgen.[459] De jeugdbewegingen kunnen gezien worden als de sociologische uitdrukking van het protest van de jeugd tegen de burgerlijke, materialistische samenleving van de belle epoque. De eerste Wandervögel-groep werd opgericht in 1901 door Karl Fischer.[460] De oprichting van deze eigen jeugdbeweging beantwoordde aan een bij jongeren van dat moment diepe behoefte aan een uitlaatklep voor wat zij beschouwden als het bedompte en bekrompen burgerbestaan van de oudere generaties. Deze Wandervögel-beweging werd gekenmerkt door een nieuw romantisme. Het ‘terug naar de natuur’ stond in het centrum van hun activiteiten. Tegenover het artificiële, stedelijke, gestroomlijnde en civiele bestaan werd voor de ongereptheid en vitaliteit van de vrije natuur gekozen. Ze wilden doorheen de natuur en de traditie komen tot een nieuwe band met ‘het volk’. Door de jeugdbeweging werd de natuur verbonden met de levende gemeenschap en de traditie waaraan het individu ondergeschikt was. De interesse en aandacht voor de eigenheid van de Germaanse volksaard bood een weg voor het nastreven van een nationalistische politiek.[461] Deze jeugdbeweging was volgens Mohler zeer belangrijk voor de conservatieve revolutie tijdens het interbellum omdat veel van haar vertegenwoordigers eruit zijn voortgekomen.[462]

1.2.3 De impact van wereldoorlog I en het mentale klimaat in het interbellum

De eerste wereldoorlog was van groot belang voor het denken in het interbellum en betekende een decisieve impuls voor de conservatieve revolutie. De algemene schok van de nederlaag, de wanorde die volgde op de oorlog en de revolutie, de misnoegdheid over het ‘Diktat’ van Versailles en de economische crisis versterkten het conservatief-revolutionaire denken.[463] De ‘Grote Oorlog’ bracht ook een nieuwe ideologisering van de ‘Duitse Geest’ met zich mee en een verheerlijking van ideeën als het vergoten bloed, de gemeenschap en de nationale missie.[464] Daarbij kwam nog dat er bij de bevolking maar weinig waardering bestond voor de kersverse democratische staat. Tal van elementen van het radicaalrechtse revolutionaire ideeëngoed konden op die manier in brede kring in zwang raken.[465]

Vooral de jongere generaties werden getekend door de Kriegserlebnis. Ze had een diepe invloed op hun voelen en denken. Terwijl de oudere conservatieven wilden terugkeren naar de situatie zoals die was geweest in het keizerrijk, zagen de jonge conservatieven zichzelf als revolutionairen. Zij wilden een omwenteling teweeg brengen.[466] Volgens Mohler, en Boehme volgt hem hierin, zou vooral oud rechts terugvallen op de zogenaamde dolkstootlegende (die stelde dat de democraten en de socialisten op het thuisfront een dolk in de rug van het leger hadden geplant), waarmee de aristocratie en de militaire elite de schuld voor de nederlaag afschoven op de verachte democratie en republiek. Vele (maar niet alle) conservatief-revolutionairen trachtten daarentegen de nederlaag te begrijpen als iets noodzakelijk en wilden de zin ervan ontrafelen. Voor hen betekende de oorlog het noodzakelijke opruimen van een vermolmde wereld. Duitsland stond volgens hen voor een nieuw begin.[467]

Zoals gezegd kon het nieuwe staatsbestel op weinig sympathie rekenen. Het verdrag van Versailles werd aanzien als een zware vernedering voor Duitsland. De afwijzing van dit ‘Diktat’ richtte zich niet alleen tegen de Westerse machten die het hadden opgedrongen, maar ook tegen de regering in Weimar die het ten slotte geratificeerd had.[468] Partijen werden bovendien gezien als kunstmatig, star en mechanisch. Ze drukten geen eensgezinde staats- en volkswil uit, maar verdedigden hun eigen particuliere belangen. Het eigenbelang van elk van hen leidde tot wat werd beschouwd als belachelijke compromissen.[469] Met deze kritiek op het nieuwe democratische staatsbestel werd overigens aangesloten bij een traditie die reeds voor de oorlog aanwezig was in Duitsland, met name de nationalistische gedachte dat pluraliteit iets onnatuurlijk en ongezond was. Alle conflicten en verschillen moesten worden overwonnen om plaats te maken voor een gezonde en eensgezinde volksgemeenschap.[470] Het meerpartijensysteem verdeelde volgens deze logica het Duitse volk en werd daarom afgewezen. De chaos in het land die volgde op de oorlog en later de zware economische crisis waartegen de regering onmachtig leek, versterkten de afkeer nog. Met de afwijzing van het nieuwe staatsbestel werd tevens de democratie zelf in vraag gesteld en het maatschappijmodel dat er aan gekoppeld was. De idealen van de Franse Revolutie, waarop het nieuwe model was gebaseerd, werden door steeds meer mensen bekritiseerd.

De oppositie tegen de republiek entte zich op een nieuwe golf van irrationalisme, die zijn filosofische uitdrukking vond in de zogenaamde ‘Lebensphilosophie’. Deze filosofische stroming plaatste beweging en worden voor het starre zijn, zag de werkelijkheid als iets organisch en legde de nadruk op de beperkingen van het logische en de waarde van het irrationele.[471] Samen met de nieuwe irrationele argumentatie trad de nadruk op ‘het volk’ naar voor. Het volk werd gezien als een transcendent verschijnsel met eigen onveranderlijke karaktertrekken en een eigen cultuur. Het was een organisch geheel waarin alles een eigen plaats en functie was toebedeeld. Het volk werd tevens in verband gebracht met de specifieke natuur waarin het geworteld was. Hiermee werd de aanzet gegeven voor de ‘biologisering’ ervan en voor de mythe van ‘Blut und Boden’. Het kreeg een religieuze en metafysische dimensie. Het idee van het volk leek een alternatief voor de decadentie van de kapitalistische maatschappij met haar geatomiseerde en losgeslagen individuen enerzijds en de nivellering en het collectivisme van het communisme anderzijds. Hoewel dit pleidooi voor ‘het volk’ vaak was verweven met raciale connotaties, was het daarom niet altijd bewust of consequent raciaal of racistisch, bovendien bestonden er ook gradaties van racisme.[472]

De enorme wanorde die op de oorlog volgde gaf de decisieve impuls aan een groepering van radicaalrechts. ‘November’, ‘Versailles’, ‘Weimar’, het ‘bolsjewisme’, de economische crisis, maar ook de oproep tot het verdedigen van de enige ‘Duitse Geest’ waren thema’s die radicaalrechts bijeenbracht. De noodzaak voor alle Duitsers om herenigd te worden in een sterke ‘Volksgemeinschaft’ om een einde te maken aan de vernedering veroorzaakt door vijandige buitenlandse machten en de ‘novembercriminelen’ (socialisten en joden) waren thema’s die met vuur werden verdedigd. Deze groepering van radicaalrechts was uitermate complex, niet alleen vanuit organisatorisch gezichtspunt (kringen, liga’s, kleine partijtjes,…), maar ook door het feit dat er sterke inhoudelijke verschillen bestonden en er zeer verscheiden klemtonen werden gelegd.[473]

1.2.4 De conservatieve revolutie: een indeling

1.2.4.1 De conservatief-revolutionairen
De conservatief-revolutionairen behoorden ook tot deze radicaalrechtse groep. In tegenstelling tot de zogenaamde ‘Alt-Konservativen’ verbonden ze de afwijzing van Weimar met een al even scherpe kritiek op het Wilhelminisme dat met de geest van een sterk materialisme en kleinburgerschap werd geïdentificeerd. Ze wilden zoals gezegd een ‘Neugestaltung’ van Duitsland.[474] Men mag zich deze conservatieve revolutie niet als een monolitisch geheel voorstellen. Hoewel de verschillende conservatief-revolutionaire stromingen een aantal analoge ideeën verdedigden, weken ze op andere wezenlijke punten hemelsbreed van elkaar af. Om het geheel nog wat complexer te maken, vertoonden al deze stromingen nog een interne verdeeldheid. Dit alles resulteerde in een onoverzichtelijke mozaïek van groepjes, die meestal slecht rond één persoon en/of periodiek gecentreerd waren. De conservatief-revolutionairen hebben zich in Duitsland nooit tot één drukkingsgroep of partij weten te formeren.[475] Armin Mohler onderscheidt binnen de conservatieve revolutie een vijftal stromingen (zie verder).

Hoewel de conservatieve revolutie gekenmerkt werd door een grote diversiteit, kunnen er toch een aantal gemeenschappelijke elementen worden onderscheiden. Eerst en vooral de scherpe afkeer van de decadente cultuur en maatschappij ten tijde van Weimar. Er bestond ook een nauwe band tussen ‘conservatieve’ en ‘nationalistische’ revolutionaire principes. Dit nationalisme stond in rechtstreeks verband met het idee van de vooropgestelde eeuwige organische eenheid van de traditionele ‘Gemeinschaft’. De natie was een ‘Schicksalsgemeinschaft’, een door het lot verbonden gemeenschap. Het democratische meerpartijensysteem van de Weimarrepubliek verdeelde deze gemeenschap en drukte geen eensgezinde volkswil uit. Het verdrag van Versailles had Duitsland bovendien zijn soevereiniteit ontnomen en gedegradeerd tot een tweederangs natie. Het Duitse volk moest de verloren eenheid herstellen en een ware Duitse natie vestigen. Om de Duitse natie te bepalen gebruikten de conservatief-revolutionairen verschillende criteria variërend van taal over cultuur tot samenhorigheidsgevoel, afstamming en bloedband. Deze natie had een ‘bepaalde’ politieke wil, die haar uitdrukking moest vinden in een autoritaire staat. De leiding van die autoritaire staat moest in handen zijn van een bekwame ‘elite’ die de wil van het volk aanvoelde. Hoe deze staat moest georganiseerd worden verschilde sterk van auteur tot auteur. Vast staat wel dat het individualistische liberalisme werd afgewezen. Veel auteurs pleitten voor een vorm van corporatisme of nationaal-socialisme dat het volk verenigde en waarin iedereen een eigen plaats en functie had.[476] Volk, gemeenschap, natie, organische samenleving, leiding, elite, autoriteit, totaliteit en daadkracht zijn enkele van de voornaamste leidmotieven van de conservatieve revolutie (maar natuurlijk niet de enige). Rond de concrete invulling van deze elementen draaide de onderlinge discussie van de conservatief-revolutionairen, maar eensgezindheid bestond wel over de overtuiging dat ze konden dienen om er de problemen mee te lijf te gaan die in die tijd als fundamenteel werden ervaren.[477]

1.2.4.2 De ‘aartsvaders’ van de conservatieve revolutie
De conservatief-revolutionaire ideeën kwamen niet zomaar uit de lucht vallen. De impact van Nietzsche (1844-1900) op de conservatief-revolutionairen was onmiskenbaar. Mohler beschouwt Nietzsche dan ook als een van de “aartsvaders” van de conservatieve revolutie.[478] Hij stelt zelfs dat “zonder Nietzsche de conservatieve revolutie “ondenkbaar” geweest was”.[479] Het pleidooi voor het vernietigen van het oude voor een nieuw en krachtiger leven, de verheerlijking van de voorchristelijke, Griekse opvatting van de wereld en wantrouwen voor de rationele reductie van de mens zijn allemaal elementen die in min of meerdere mate aanwezig waren in de conservatief-revolutionaire ideeën. Nietzsche reageerde tegen een cultuur die meende met rede en wetenschappelijke vooruitgang de graal te hebben gevonden. Voor hem moesten zowel het christendom als het moderne vooruitgangsdenken het ontgelden. Deze laatste ontmaskerde hij als een geseculariseerd geloof, een ‘vooruitgangsgeloof’ dat met waarden als ‘objectiviteit’ en ‘waarheid’ zich even metafysisch opstelde als het christendom. In zijn visie was religie iets voor de zwakken, die met hun moraal van naastenliefde de sterkeren aan banden wilden leggen. Wreedheid en de aanvaarding van de meedogenloze strijd om het leven beschouwde hij daarentegen als een teken van de levenskracht van de aristocratie.[480] Het nihilisme van Nietzsche, met zijn kritiek op de godsdiensten, zijn relativisme en zijn daarmee samenhangende destructie van alle waarden wist hij te combineren met het geven van een positieve betekenis aan het leven. Hij introduceerde opnieuw een soort waarde door het feit dat hij als centrale drijfveer van de mens de wil tot zelfbevestiging, de ‘Wille zur Macht’, aannam. Het probleemwezen dat de mens is, door het feit dat hij alle richtingen uit kan, uiteenlopende mogelijkheden heeft en openstaat voor de toekomst, wordt voor zichzelf een opgave: door zijn eigen machtsdrang en alleen daardoor kan hij zichzelf tot een nieuw wezen herscheppen. Dat nieuwe hoge wezen is de Übermensch. Het is een opgave die men zichzelf stelt. Het is de mens die volledig ja zou zeggen tegen het leven zoals het is met al zijn moeilijkheden, zijn zin- en doelloosheid en die alleen in zichzelf zijn rechtvaardiging vindt.[481] Nietzsche beantwoorde met andere woorden het verlies van de religie en de pseudo-religie van de moderne wetenschap met nieuwe filosofische concepten zoals de zichzelf overstijgende mens en het idee van de eeuwige wederkeer (de cyclische of sferische geschiedenisvisie). Deze dualiteit van afbreken en het proberen creëren van een alternatief waardensysteem is ook in de conservatieve revolutie duidelijk aanwezig. Koortsachtig zoeken naar waarden en zingeving en nihilisme lagen op die manier dicht in elkaars buurt. De ideeën van Nietzsche konden al tijdens zijn leven en vooral tijdens het interbellum op heel wat populariteit rekenen.[482] Ook de Nieuw Rechtse stroming van na de tweede wereldoorlog refereert vaak aan deze denker (zie verder). Armin Mohler rekent Nietzsche niet tot de conservatieve revolutie, maar hij argumenteert volgens Luc Pauwels wel zeer overtuigend dat deze zonder Nietzsche niet tot haar typische en gemeenschappelijke “Leitbilter” was gekomen. Nietzsche’s filosofie heeft over heel Europa kiemmogelijkheden voor conservatief-revolutionaire stromingen geschapen.[483] De conservatief-revolutionairen remodelleerden zijn denken in functie van hun eigen idealen. Hun benadering was dan ook een partiële benadering en een fundamenteel politieke lezing van zijn ideeëngoed. Volgens Alain de Benoist is elke lezing van Nietzsche echter partijdig zoals blijkt uit de linkse of individualistische interpretatie van zijn ideeën… De Nietzsche van de conservatieve revolutie is volgens hem dan ook “een authentieke Nietzsche en tezelfdertijd één Nietzsche onder de vele”.[484] Deze redenering impliceert in feite de rechtvaardiging van de radicaalrechtse interpretatie van het gedachtegoed van deze filosoof.

Een andere “aartsvader” van de conservatieve revolutie is volgens Mohler Georges Sorel (1847-1922). Deze Franse denker komt in TeKoS echter amper aan bod. Volgens Luc Pauwels is hij in België en Nederland steeds een grote onbekende gebleven. Hij kwam in het interbellum bij ons nauwelijks aan de orde.[485] Ook Olivier Boehme vermeldt hem niet als inspiratiebron of invloed voor de rechtse revolutie in Vlaanderen. Er is slechts één artikel over Sorel verschenen in TeKoS. Het belang van Sorel voor de conservatieve revolutie situeerde zich in de introductie van het idee van de mythe in de politiek. Hij interpreteerde de mythe als een geloof, door de mens geschapen en verbonden met de vraag naar het menselijke bestaan. Daarnaast was er aandacht voor zijn antidemocratische, antiwetenschappelijke en ethisch-heroïsche ingesteldheid.[486]

Naast deze beide aartsvaders erkent Mohler ook Carl Schmitt, Ernst Jünger en Martin Heidegger, die behoren tot de generatie na Nietzsche en Sorel, als aartsvaders van de conservatieve revolutie. Carl Schmitt wordt echter ook tot de jongconservatieve stroming binnen de conservatieve revolutie gerekend, terwijl Ernst Jünger ook als nationaal-revolutionair wordt gerangschikt.[487] Volgens Luc Pauwels vormen deze drie het leidend driemanschap van de conservatieve revolutie in Duitsland. Dit moet echter niet als een soort ‘generale staf’ worden begrepen, maar als een inschatting van hun invloed.[488]

1.2.4.3 Vijf conservatief-revolutionaire stromingen
Zoals gezegd onderscheidt Mohler vijf conservatief-revolutionair geïnspireerde stromingen. Zijn indeling wordt hier overgenomen omdat ze in verschillende publicaties wordt gevolgd en omdat ook TeKoS deze indeling hanteert. Deze vijf stromingen zijn: de ‘Völkische’, de ‘Jungkonservative’, de Nationalrevolutionäre’ de ‘Bündische’ en de ‘Landvolkbewegung’. De eerste drie groepen zijn duidelijk ideologische denkrichtingen, terwijl de laatste twee concrete historische uitbarstingen zijn, die in de eerste plaats activistisch geïnspireerd waren.[489] De twee laatste stromingen zijn voor deze thesis in feite niet echt van belang, maar worden volledigheidshalve toch kort vermeld.

1) De Völkischen
De eerste reeds aangehaalde groep, de Völkischen, stelde ‘de oorsprong’ centraal waaraan termen als volks-, ras-, stam- en/of taalgemeenschap werden gekoppeld. Volk en taal werden voor de Völkischen verheerlijkt als ordescheppende principes. Dit leidde al snel tot een reactionaire, romantische en racistische wereldbeschouwing.[490] De Völkischen verwierpen de moderniteit en streefden naar de 'renaissance' van een eenvormige nationale 'volksstaat' waarin de volks-, ras-, stam- of taalgemeenschap centraal stond.[491] De invloed van Arthur de Gobineau (1816-1882) en Houston Steward Chamberlain (1855-1927) was in deze groep overduidelijk aanwezig. Er werd sterk de nadruk gelegd op de noodzaak om het ras zuiver te houden. Uit dit racisme trad ook een raciaal antisemitisme naar voor. Dit antisemitisme richtte zich tegen de ‘inhalige jood’ die het zuivere Duitse ras bedreigde en de drager was van het al evenzeer gewantrouwde kapitalisme. De ‘Judengeist’ werd voorgesteld als de erfvijand van het ‘Deutschtum’. Ook de Slavische volkeren werden als minderwaardig beschouwd. Het sociaaldarwinisme was eveneens een centraal onderdeel van dit völkische gedachtegoed. Een ander kenmerkend element was hun mystieke kijk op de Duitse of Teutoonse cultuur. De Duitse cultuur werd superieur geacht en het grootse Teutoonse verleden werd verheerlijkt. Duitsland moest met het oog op dit verleden een eigen maatschappelijk systeem tot stand brengen waarin orde, harmonie en hiërarchie centraal stonden.[492]

In deze groep tierden twijfelachtige en obscure theorieën welig. Een voorbeeld hiervan is de Ariosofie, een racistisch occultisme, die in deze groep sterk verspreid was. Deze denkstroming was ontstaan rond de eeuwwisseling en was in feit een combinatie van de Theosofie van Blatavsky[493] met het völkisch nationalisme. De meest bekende Ariosofist was ongetwijfeld Guido von List (1848-1919). Volgens Kershaw geldt List als de goeroe van de cultus van de superioriteit van het Arisch-Germaanse ras dat geroepen zou zijn om over de aarde te heersen.[494] List wilde vooral aantonen dat de Oostenrijkers en Duitsers geen culturele navolgers, maar wegbereiders waren die onder meer de oertaal hadden ontwikkeld waaruit alle andere talen waren voortgekomen. List ging uit van een Germaanse hoogcultuur die ten onder was gegaan en heropgebouwd moest worden. De grote schuldige van deze ondergang was het christendom omdat het de oude Germaanse religie vernietigd had en omdat tegelijk met de kerstening andere volkeren Europa binnendrongen die zich vermengden met het zuivere Arische ras waardoor het Arische ras degenereerde.[495] Een belangrijke Ariosofische beweging tijdens het interbellum was de beweging van Georg Lanz (1874-1954) die door het leven ging als Lanz von Liebensfels. Hij ontwikkelde een rassenreligie, Theozoology genaamd. Voor Lanz was het Arische ras het superieure ras dat door vermenging met andere rassen was gedegradeerd. Hij geloofde dat de oorspronkelijke Ariërs grote magische gaven bezaten en dat door middel van raciale segregatie en selectieve voortplanting deze krachten opnieuw tot leven konden worden gebracht. Lanz ging er van uit dat God een panpsychische oerkracht was waaruit alle andere energieën en krachten waren afgeleid. In deze hiërarchie zag hij krachten als ‘Theozoa’ en ‘Elektrozoa’ aan het werk die de mens zouden veredelen. Zo zouden de godmensen ontstaan zijn, de voorouders van het hedendaagse ‘Arische heldenras’. Maar enkele godmensen hadden zich vermengd met de dieren en door deze ‘zondeval’ waren hun ‘elektrische’ organen, die hen in contact konden brengen met het goddelijke, verzwakt. Lanz noemde hen diermensen, de voorouders van de lagere rassen. Volgens hem was Christus een zuivere Ariër, een godmens die in het mysterie van de bevrijding de weg toonde uit de ellende van de rassenvermenging naar een raciale perfectie.[496] In hoeverre deze obscure theorieën werden nagevolgd is moeilijk te achterhalen, vast staat wel dat het in 1905 opgerichte magazine van Lanz, ‘Ostrara’, relatief wijd verspreid was in Oostenrijk en Duitsland.[497]

Veel jong-conservatieven en nationaal-revolutionairen zaten enigszins verveeld met de verwantschap die ze deelden met de Völkischen, van wie de meeste volgens hen niet ernstig te nemen waren. Nochtans stond de nadruk op het ras bij de Völkischen in het teken van dezelfde organische opbouw en verbondenheid met landschap, taal en traditie die ook voor zoveel andere conservatief-revolutionairen centrale notities vormden. Bij elke groep binnen de rechtse revolutie waren racisme en antisemitisme overigens nooit ver weg.[498]

Vertegenwoordigers van deze völkische stroming waren onder meer Erich Ludendorff en Herman Wirth. Erich Ludendorff was de oorlogsheld die in 1914 de Russische troepen uit Oost-Pruisen had verjaagd en die de laatste oorlogsjaren de facto dictator van Duitsland was. Hij was het symbool van het Duitse ultranationalisme en werd door radicaalrechts vereerd. Hij was een völkische nationalist met een grondige afkeer voor de republiek en voor de katholieke kerk. Hij onderhield nauwe contacten met Hitler en zou deelnemen aan zijn putsch in 1923. Ludendorff werd vrijgesproken in het proces dat volgde op deze poging tot staatsgreep. De onenigheid met Hitler nam in de daaropvolgende jaren toe, wat uiteindelijk zou leiden tot een totale breuk in 1927.[499] Herman Wirth (1885-1981) was medestichter en voorzitter van de Ahnenerbe, de ‘wetenschappelijke’ afdeling binnen de SS, die beïnvloed was door de Ariosofie.[500] Deze afdeling sponsorde onder meer archeologische expedities die moesten aantonen dat alle grote beschavingen in wezen Arisch van oorsprong waren. Wirth werd echter al in 1937 gedwongen om af te treden. Hij bleef wel goede contacten onderhouden met Himmler.[501]

2) De Jungkonservativen
Een tweede groep zijn de Jungkonservativen. Deze stroming strookt het meest met de definiëring van conservatisme als politieke gezindheid. Volgens Mohler wilde deze stroming zich door het bijwoord ‘jong’ onderscheiden van het reactionaire conservatisme: “der Altkonservatismus”. De jongconservatieven verzetten zich tegen de erfenis van 1789 en trokken uit deze oppositie duidelijk revolutionaire consequenties.[502] Ze streefden naar een “deutsche Revolution”, waarmee de vergissing van 1789 rechtgezet zou worden en waarmee tegelijk een nieuwe eenheid en een nieuw maatschappijmodel zou worden gecreëerd. Dit betekende voor hen niet de omverwerping van het overgeleverde, maar wel het smeden van een nieuwe eenheid uit het bestaande. Ze wilden met andere woorden een nieuwe synthese bewerkstelligen tussen de oude Europese beschaving en de nieuwe geïndustrialiseerde samenleving.[503]

Nationale verbondenheid was ook voor de jongconservatieven een centraal gegeven. Volk en taal, de sleutelbegrippen van de Völkischen, werden door de jongconservatieven niet geloochend. Voor hen waren ze alleen niet bruikbaar als ordescheppende principes omdat ze volgens hen leiden tot gesloten eenvormige staten van jacobijnse inspiratie. Het centrale begrip bij de jongconservatieven was het “Reich”. Onder het rijk verstond men “een historisch gegroeide Europese samenlevingsvorm die volkeren en stammen, talen en regio’s hun eigen identiteit en ontwikkeling laat, maar ze in een bovengeordende structuur wil bundelen.”[504] Het rijk stond voor een verband tussen verschillende en ongelijke volkeren, die ieder met behoud van hun eigenheid geschaard zouden zijn onder dezelfde principes en die tot samenwerking zouden komen op een aantal gemeenschappelijke domeinen. Het particuliere volk werd zo niet verloochend, maar overstegen. Van dit rijk, dat geenszins beschouwd kon worden als een statenbond tussen gelijkwaardige partners, zou Duitsland de kern uitmaken.[505]

Deze groep onderscheidde zich ook door zijn sterke nadruk op orde. Ze werden gekenmerkt door een uitgesproken neiging tot juridisch denken, het ontwerpen van structuren en van een rechtsorde.[506] De invulling van deze rechtsorde verschilde van auteur tot auteur, maar was altijd wezenlijk autoritair. Een voorbeeld hiervan vindt men terug in het werk Das Dritte Reich van Arthur Moeller van den Bruck. Daarin herdefinieert hij democratie als “Anteilnahme des Volkes an seinen Schicksal”.[507] De Weimarrepubliek moest het daarom ontgelden als een schijnstaat en in haar plaats moest een ware staat komen. Deze kon niets anders zijn dan een machtsstaat, die zijn legitimatie in zichzelf vond en in staat zou zijn naar binnen de orde te handhaven en naar buiten macht uit te stralen. Deze ware staat kon een standenstaat zijn of een autoritaire staat. Het idee van een standenstaat mondde echter meestal uit in een autoritaire staat. Dergelijke autoritaire staat moest de belangenstrijd tussen de verschillende maatschappelijke groepen ongedaan maken door zelf van boven uit soeverein en met het oog op het welzijn van het geheel de juiste beslissingen en maatregelen te treffen. Op die manier zou een organische samenwerking gecreëerd worden tussen de verschillende standen, wat ook de bedoeling was van de standenstaat.[508]

Men wilde komen tot een harmonieuze organische maatschappij waarin iedereen een eigen functie en plaats had. De jongconservatieve stroming zette zich dan ook heftig af tegen het communisme.[509] Tegelijk werd ook het als verlopen beschouwde kapitalistische systeem scherp bekritiseerd.[510] Men ging in plaats daarvan op zoek naar een niet–marxistisch socialisme, een ‘conservatief socialisme’.[511] Het hoopvolle perspectief van een nationaal verbonden volk leidde tot de opvatting van een ‘nationaal-socialisme’. Men wilde tot een nieuwe synthese komen tussen de oude Pruisische orde, met haar strenge discipline, soberheid en hiërarchie en het nieuwe industriële tijdperk, waarin de techniek heerste en de massa’s naar voor waren getreden.[512] De jongconservatieven aanvaarden dus wel de moderniteit maar trachtte ze naar haar hand te zetten.[513] Ze wilden de bestaande situatie niet louter bewaren, maar haar ombuigen en aanpassen aan het eigen (rechtse) ideaal.

De christelijke invloed is binnen deze stroming zeker het grootst. Het christendom werd gezien als een eenheid brengende factor die de vele samenstellende delen in al hun veelvuldigheid en variatie zou overspannen.[514] Het christendom werd dus niet gezien als doel op zich, maar als een werktuig die de rijksgedachte mee kon realiseren en eenheid kon brengen.[515] Deze christelijke invloed ging samen met het ideaalbeeld van de middeleeuwse samenleving die binnen deze stroming leefde. De middeleeuwse samenleving zoals zij die zagen, bezat een harmonische geleding van de onderling verschillende en slechts voor god gelijkwaardige groepen.[516] Ook de middeleeuwse rijksgedachte, die als essentieel christelijk werd gezien, werd verheerlijkt.[517]

Volgens Mohler was deze groep de meest ‘geciviliseerde’ of burgerlijke van de conservatieve revolutie. Ze waren de enigen die de Weimarrepubliek niet totaal en onverzoenlijk afwezen. Daardoor konden ze nog als gesprekspartner fungeren en bleven er steeds bruggen bestaan tussen hen en het establishment “hoe diep de scheiding der geesten ook was”.[518] Deze jongconservatieven lieten zich gelden op het niveau van de regering in 1932 met het kabinet van Franz von Papen. Met zijn “Kabinett der Barone” heeft die niet eens geprobeerd de schijn van een parlementaire democratie op te houden. Hij regeerde via nooddecreten en steunde sterk op de steun van de NSDAP. Edgar Jung, een jongconservatieve intellectueel, was de auteur van de redevoeringen van von Papen.[519]

Voor deze jongconservatieven was de meest invloedrijke “Ideenzentrale” de Berlijnse Juniklub rond Moeller van den Bruck en de aanverwante tijdschriften ‘Der Ring’ en ‘Das Gewissen’. De jongconservatieve invloed liet zich ook voelen in andere tijdschriften en via het optreden van jongconservatieven op colloquia, congressen en voordrachten. De bekendste vertegenwoordigers van deze stroming, die ook buiten Duitsland bekend werden, waren naast de eerde vermelde Moeller van den Bruck en Edgar Jung, Othmar Spann, Carl Schmitt en Oswald Spengler.[520]

3) De Nationalrevolutionären
De nationaal-revolutionairen telden bijna uitsluitend leden van de jonge oorlogsgeneratie. Deze generatie was door de ‘Kriegserlebnis’ getekend. De nationaal-revolutionaire beweging, als typische uitloper van de frontgeneratie, is nooit verankerd geweest in de traditionele burgerlijke wereld.[521] Deze stroming werd dan ook gekenmerkt door radicale vervreemding van en twijfel aan de burgerlijke samenleving. Het nihilisme van deze nationaal-revolutionairen leidde tot een anarchistische opstelling en een obsessieve vernietigingsdrang.[522] Ze wilden de burgerlijke Weimarrepubliek op radicale wijze hervormen en een Duitse antikapitalistische maatschappij tot stand brengen.[523]

Wat deze nationaal-revolutionairen met de andere stromingen binnen de conservatieve revolutie gemeen hebben, wat met andere woorden als conservatief kan bestempeld worden, is hun verlangen naar een nieuwe eenheid, een nieuwe bindende kracht die het individuele leven overstijgt en van zijn centrale positie berooft.[524] Deze nieuwe bindende kracht werd bij hen echter zeer nihilistisch ingevuld. Ze waren niet conservatief door terug te grijpen naar wat eens geweest was, maar door hun visie op de eeuwige strijd die amoreel was. In de eeuwige vernietiging, vond de eeuwige wedergeboorte plaats. Het progressieve geloof in een betere wereld verwierpen ze totaal. De industriële maatschappij was het slagveld waar deze eeuwige strijd gevoerd zou worden. Zij leverde steeds opnieuw het vernietigende materiaal en zelf zou zij ook telkens weer vernietigd en weer opgebouwd worden.[525] ‘Beweging’ en ‘natie’ waren voor hen de sleutelwoorden. De beweging op zich was het belangrijkste. Wat de nieuwe tijd zal brengen, wisten ze nauwelijks en wilden ze ook niet weten. De natie was voor hen de uitdrukking van de lotsverbondenheid van een volk. De natie vormde de synthese van werkelijkheid en geloof, instinct en inzicht, natuur en geest. Nationalisme was voor hen het streven naar de Duitse klasseloze maatschappij.[526]

Deze nationaal-revolutionaire stroming ontstond uit een samengaan van elementen van extreemlinks en extreemrechts. Zowel het linkse als het rechtse kamp waren volgens deze nationaal-revolutionairen voorbijgestreefd en hadden afgedaan. “Stalin is voor hen een konservatief, Hitler een liberaal…”.[527] In deze stroming ontmoetten nationalistische en socialistische tendensen elkaar. Men vond hier ook de meeste aanhangers terug van het nationaal-bolsjewisme, een fusie van radicale socialistische en radicale nationalistische doelstellingen, die in het bolsjewistische Rusland een bondgenoot zagen in de strijd tegen het kapitalistische Westen.[528] Ze zetten zich af tegen de Völkischen, in hun ogen niet meer dan romantici en de jongconservatieven die een synthese wilden realiseren tussen het oude Europa en de nieuwe geïndustrialiseerde wereld. De nationaal-revolutionairen verwierpen dit idee volledig. Zij wilden de ondergang van de burgerlijke wereld bewerkstelligen. Ze wilden de Weimarrepubliek als exponent van de kapitalistische decadentie zo snel mogelijk ten grave dragen.[529]

De meest gekende en belangrijkste vertolker van deze strekking was ongetwijfeld Ernst Jünger.[530] Andere belangrijke nationaal-revolutionaire auteurs waren Friederich Hielscher en Arthur Manraun. Enkele andere personen die tot deze strekking behoorden, danken hun bekendheid aan andere activiteiten, met name Ernst von Salomon (de auteur van succesromans) en Otto en Gregor Strasser (medestanders van Hitler die respectievelijk een rabiaat tegenstander en slachtoffer werden). Ook Ernst Niekisch behoorde tijdens het interbellum tot deze nationaal-revolutionaire stroming.[531]

4) De Bündischen
De Bündischen worden door Luc Pauwels omschreven als “een typisch Duits jeugdbewegingfenomeen”. Als erfgenaam van de Wandervögelbeweging heeft deze groep alle andere groepen van de conservatieve revolutie gevoed.[532] In deze Bündische groeperingen vonden jongeren elkaar terug die een autonoom leven buiten de starre vormen van de volwassenenwereld wilden opbouwen. Er werden echter geen pogingen gedaan om de explosieve kracht van deze beweging te kanaliseren naar een concreet programma, noch om ze ideologisch te onderbouwen.[533] Ideologisch was deze beweging dus nauwelijks van belang. Ze wordt hier dan ook slechts volledigheidshalve vermeld.

5) De Landvolkbewegung
Ook deze beweging wordt hier slechts volledigheidshalve vermeld. De Landvolkbewegung was in feite een korte hevige boerenopstand in Sleeswijk-Holstein tussen 1928 en 1932. De boeren verzetten zich tegen het vernietigende landbouwbeleid van de Weimarregering. Deze beweging had echter evenmin als de Bündischen een theoretische grondslag.[534] Het is wel de enige strekking die het de heersende machten moeilijk maakte door praktische actie.[535]

Mohler zou in latere publicaties enige afstand nemen van zijn vroegere indeling in vijf groepen. De Landvolkbewegung was wellicht te kortstondig, te weinig ideologisch en te zeer afhankelijk van woordvoerders uit andere groepen van de conservatieve revolutie (vooral nationaal-revolutionairen) om als evenwaardige vijfde groep te kunnen worden beschouwd.[536]

1.2.5 De conservatieve revolutie versus het nazisme

De vraag luidt of het nationaal-socialisme van Hitler als een deel van de conservatieve revolutie kan worden beschouwd. Mohler trekt een duidelijke scheidingslijn tussen de conservatieve revolutie en het nazisme. Hij onderstreept het verzet van vele conservatief-revolutionairen die als “trotskisten van het nationaal-socialisme” zich niet wilden laten inkapselen door de nazistische massabeweging.[537] Ze vormden kleine intellectuele kringen die echter maar weinig invloed uitoefenden op de massa. Bij de individuele vertegenwoordigers van de conservatieve revolutie vindt men grote verschillen terug in de houding ten opzichte van het nazisme. Een klein deel emigreerde, maar de overgrote meerderheid bleef in Duitsland. Van deze laatste trok een deel zich terug uit de politieke sfeer.[538] Wat Mohler omschrijft als het vluchten in een “innere Emigration”.[539] Anderen probeerden hun kritiek op bedekte wijze te uiten via de literatuur of traden toe tot het verzet. Kritiek was echter gevaarlijk. Sommige conservatief-revolutionairen belandden in een gevangenis of een concentratiekamp. Anderen werkten mee met de NSDAP uit persoonlijke ambitie of uit hoop om via het middel van de massapartij toch nog hun doelstellingen te realiseren.[540]

TeKoS legt sterk de nadruk op het feit dat de conservatieve revolutie weinig met het nazisme en Hitler te maken heeft. Een voorbeeld hiervan is het artikel van Peter Logghe ‘Het rechtse verzet tegen Hitler’ uit 1995. In dit artikel wordt het boek van Claus Wolfschlag Hitlers rechte Gegner besproken. Logghe levert daarbij kritiek op de identificatie die zou zijn ontstaan tussen ‘rechts=nazi=Hitler=slecht’ en ‘links=antifascistisch=weerstand=goed’. Hij beklaagt zich over het feit dat er voor de rechtse tegenstanders van het Hitlerregime weinig of geen interesse bestaat. Integendeel zelfs, steeds weer wordt de voorlopersrol van de rechtse denkers voor het nazisme op alle mogelijke vlakken uitgepeeld. Logghe staat dan ook zeer positief ten opzichte van het opzet van het boek van Wolfschlag die wil aantonen dat “de zogenaamde Duitse “rechtse” beweging zeker geen nationaal-socialistische was, wel integendeel, en dat ze ook niet volledig verdwenen is in de nationaal-socialistische partij. Hij (Wolfschlag) brengt hulde aan die mannen en vrouwen die in zeer moeilijke tijdsomstandigheden hun idealen trouw bleven en verder bleven uitdragen, en dit soms met hun leven moesten betalen…”.[541]

Ook andere historici zien breuklijnen in het rechts-revolutionaire veld. Maar de strijd tussen een tot regime geworden strekking en andere strekkingen van dezelfde antidemocratische stroming wettigt nog niet van een absolute scheiding te spreken tussen de conservatieve revolutie enerzijds en het nationaal-socialisme anderzijds.[542] Er bestaat wel degelijk een verwantschap tussen de conservatieve revolutie en het nationaal-socialisme. Het is daarbij vooral de völkische beweging met haar rassenideologie die een belangrijke invloed heeft uitgeoefend op de nazistische politiek.[543] Volgens Kershaw erkende Hitler in Mein Kampf dat er geen essentieel verschil bestond tussen de ideeën van het nationaal-socialisme en die van de völkische beweging. De nazistische ideologie was in feite een samenraapsel van völkische en andere conservatief-revolutionaire ideeën vermengd met vooroordelen en ressentimenten. De ideologie was bij de nazi’s echter niet van wezenlijk belang. Het was vooral het krachtige en dynamische imago van de nationaal-socialisten en hun gedrevenheid die Hitler uiteindelijk aan de macht zouden brengen.[544] Toch kan men een principieel onderscheid tussen de verschillende rechts-radicale stromingen niet ontkennen. Men kan ze dan ook niet louter onderbrengen onder dezelfde noemer ‘fascisme’.[545] Wanneer men het begrip fascisme als een generisch begrip hanteert en het dus loskoppelt van zijn historische betekenis kan men dit wel. Onder meer Zeev Sternhell, die verschillende boeken over het fascisme in Frankrijk publiceerde,[546] behoort tot de school in de literatuur die de term ‘fascisme’ als generisch begrip gebruikt. Mohler erkent dat hij en Sternhell het in feite over hetzelfde hebben, wat Mohler conservatieve revolutie noemt is voor Sternhell fascisme. TeKoS wijst elk gebruik van de term ‘fascisme’ voor conservatief-revolutionaire stromingen met klem af. Het etiket ‘fascistisch’ zou ten onrechte stigmatiseren en bijgevolg een onbevooroordeeld beeld van het verleden in de weg staan.

1.3 Nieuw Rechts een erfgenaam van de conservatieve revolutie? Een kort overzicht

1.3.1 De conservatieve revolutie: een voorloper van Nieuw Rechts?

De vraag of de conservatieve revolutie in de Weimarrepubliek kan beschouwd worden als een voorloper van het Nieuw Rechtse gedachtegoed moet genuanceerd worden beantwoord. Het is in ieder geval duidelijk dat tussen beide ideologische stromingen een band bestaat. De conservatief-revolutionaire stromingen uit het interbellum worden zowel door Patrick Commers als Patrick Rentmeesters erkent als voorlopers van Nieuw Rechts.[547] Ook Erik Arckens stelt in zijn thesis dat de Nouvelle Droite in feite een verder zetten en een uitwerken is van de ideeën van de conservatieve revolutie.[548] Deze stelling wordt bij alle drie echter louter geponeerd en niet uitgewerkt. Nieuw Rechts zelf refereert vaak aan de conservatieve revolutie in de Weimarrepubliek. TeKoS besteedt veel aandacht aan de conservatieve revolutie in Duitsland en haar vertegenwoordigers en staat er duidelijk zeer positief tegenover. Regelmatig worden er in TeKoS artikels over gepubliceerd (tot begin 2001 een veertigtal). Daarbij wordt, zoals gezegd, benadrukt dat deze conservatieve revolutie weinig met het nazisme en Hitler te maken heeft. De conservatief-revolutionairen eenvoudigweg als voorlopers van de fascistische ideologie aanduiden noemt Luc Pauwels “grotesk”.[549] Deze nadruk op het verschil tussen de conservatieve revolutie en het nazisme is nodig in die zin dat Nieuw Rechts de band met de conservatieve revolutie slechts als dusdanig kan erkennen als deze duidelijk onderscheiden is van het nazisme. De reden hiervoor ligt voor de hand: door zichzelf in verband te brengen met een beweging die banden had met het nazisme zou de ganse Nieuw Rechtse beweging onmiddellijk worden gestigmatiseerd en in diskrediet worden gebracht.

Toch kan men Nieuw Rechts niet zo maar gelijk stellen aan de conservatieve revolutie. De wezenlijke overeenkomst tussen de verschillende conservatief-revolutionaire stromingen is de fundamentele kritiek op de erfenis van 1789 EN de wil haar door een revolutie op alle terreinen te keren.[550] Revolutie impliceert omverwerping en volgens Luc Pauwels is dat een attitude die door TeKoS aan de kaak wordt gesteld en verworpen.[551] Het feit dat de historische omstandigheden helemaal anders zijn speelt hierin natuurlijk een belangrijke rol. Een rechtse revolutie lijkt in deze tijd niet zo voor de hand liggend.[552] Door de nadruk te leggen op de metapolitieke strategie erkent Nieuw Rechts ook deze onmogelijkheid. Het artikel van Mohler ‘Van de konservatieve revolutie tot nieuw rechts: kontinuïteit en diskontinuïteit’[553] uit 1986 handelt over wat de conservatieve revolutie en Nieuw Rechts met elkaar gemeen hebben en wat zij niet met elkaar gemeen hebben. Wat hierbij opvalt is het feit dat vooral het verschil in context wordt benadrukt. De verschillen tussen beide stromingen komen volgens Mohler neer op de verschillende tijdgebonden omstandigheden zoals die door hem worden geïnterpreteerd. De conservatieve revolutie kon steunen op een massabeweging, vond plaats in een tijdperk waarin het opiniedelict niet bestond en men beoordeeld werd op zijn handelingen in plaats van op zijn meningen. Nieuw Rechts daarentegen is een geïsoleerde beweging die niet wordt gedragen door een massabeweging -rechts geldt immers nog steeds als de verliezende partij van de tweede wereldoorlog- en rechtse opvatting gelden nog steeds als ‘het kwade’. Bovendien heeft Nieuw Rechts geen toegang tot de media omdat het totalitair liberalisme de ganse maatschappij doordringt. Een gevolg van dit alles is dat Nieuw Rechts zich vooral moet verdedigen tegen de etiketten die het door zijn tegenstanders krijgt opgekleefd. Wat betreft de inhoud van beide denkstromingen stelt Mohler “In zijn ideeën is NIEUW RECHTS niet zomaar een nieuwe uitgave der konservatieve revolutie. Het streeft wel in dezelfde richting, maar geniet van oneindig veel nieuw gewonnen ervaringen en inzichten…”[554]

Nieuw Rechts kan dus niet gelijkgesteld worden aan de conservatieve revolutie, maar ‘streeft’ wel in dezelfde richting. Het valt inderdaad niet te ontkennen dat er overeenkomsten bestaan tussen het gedachtegoed van TeKoS en de ideeën van de conservatieve revolutie. Toch moet men voorzichtig zijn met het aanduiden van dergelijke ideologische overeenkomsten. De invulling van gelijkaardige thema’s kan grondig verschillen. Het probleem van het aanduiden van overeenkomsten wordt nog versterkt door het ontbreken van een algemeen conservatief-revolutionair ideologisch opzet. Sommige Nieuw Rechtse thema’s

waren ook leidmotieven binnen de conservatieve revolutie, andere kwamen slechts zijdelings aan bod of hadden een andere invulling, van nog andere was gewoon nog geen sprake. Terwijl omgekeerd bepaalde thema’s uit de conservatieve revolutie niet aanwezig zijn in het Nieuw Rechtse gedachtegoed. Nieuw Rechts erkent zelf de gemeenschappelijke filosofische basis van beide denkstromingen, met name het verwerpen van de erfenis van de Franse Revolutie en de wil die erfenis ongedaan te maken (Nieuw Rechts opteert daarvoor voor de metapolitieke strategie, het revolutionaire aspect wordt zoals gezegd verworpen). Men kan daarom stellen dat Nieuw Rechts tot dezelfde radicale contrarevolutionaire traditie gerekend kan worden waartoe ook de conservatieve revolutie behoort, maar niet aan deze laatste kan worden gelijkgesteld.

1.3.2 De verwantschap tussen Nieuw Rechts en de conservatieve revolutie: een kort overzicht [555]

Het volgende overzicht van overeenkomsten tussen de conservatieve revolutie en het gedachtegoed van Nieuw Rechts is beperkt en niet exhaustief. In het kader van deze thesis was het niet mogelijk om de conservatieve revolutie grondig en diepgravend te bestuderen. Het enige wat ik hier wil aantonen, is het feit dat de Nieuw Rechtse ideeën niet uit de lucht zijn komen vallen en in min of meerdere mate refereren aan ideeën die ook leefden binnen de conservatieve revolutie.

Het is duidelijk dat het uitgangspunt van beide bewegingen hetzelfde is. Nieuw Rechts reageert net als de conservatief-revolutionairen enerzijds tegen een samenlevingsmodel dat beschouwd wordt als inadequaat, met name het model dat gebaseerd is op de idealen van de Franse Revolutie en anderzijds formuleert zij een alternatief. Het alternatief van Nieuw Rechts is geen loutere overname van een conservatief-revolutionair model geformuleerd in het interbellum, maar het bevat wel elementen die duidelijk refereren aan conservatief-revolutionaire voorlopers.

Een andere overeenkomst is de invloed van Nietzsche. Het Nieuw Rechtse discours refereert vaak aan Nietzsche. Zijn afkeer voor het christendom, zijn ophemeling van de heidense, Griekse opvatting van de wereld, zijn kritiek op het rationalisme en het vooruitgangsdenken, zijn relativisme, zijn pleidooi voor de zichzelf overstijgende mens, het concept van de eeuwige wederkeer etc. zijn allemaal elementen die terugkomen in het gedachtegoed van Nieuw Rechts. TeKoS publiceerde reeds verschillende artikels die uitsluitend aan deze filosoof gewijd zijn (tot begin 2001 een twintigtal). In andere artikels en publicaties wordt ook vaak naar hem verwezen.

Het cultuurpessimisme dat beide stromingen kenmerkt is een andere gelijkenis. De scherpe afkeer van de decadente cultuur van de eigen tijd, die duidelijk aanwezig was in de conservatieve revolutie, vinden we ook terug bij Nieuw Rechts: de (gepercipieerde) crisis van de Westerse beschaving is een centraal element binnen haar gedachtegoed. Nieuw Rechts is ervan overtuigd dat de huidige Westerse beschaving afgegleden is naar een stadium van verval en degeneratie. Nieuw Rechts gaat er daarbij van uit dat deze decadentie kan worden tegengegaan door het realiseren van een ‘Europese culturele renaissance’. Europa bevindt zich weliswaar op een dieptepunt, maar dit is slechts een tussenfase waarin de heropstanding van de Europese cultuur wordt voorbereid. Nieuw Rechts formuleert daartoe een eigen tegenproject dat een uitweg moet bieden uit de huidige cultuurcrisis. Dit uitdenken van een alternatief is vooral een aspect dat ook aanwezig was bij de jongconservatieven. De nationaal-revolutionairen waren niet echt geïnteresseerd in de creatie van een nieuwe orde, de beweging op zich stond bij hen centraal en de Völkischen beriepen zich nogal vaak op eerder obscure en weinig realistische theorieën.

Volgens Nieuw Rechts is het egalitarisme verantwoordelijk voor de huidige cultuurcrisis. De aanduiding van het ‘virus van het egalitarisme’ als voornaamste vijand in al zijn metamorfoses, is een betrekkelijk nieuw aspect binnen het rechtse kamp en was binnen de conservatieve revolutie niet als dusdanig aanwezig. Van een reductie van alle vijanden tot één was er nog geen sprake, maar er bestond wel reeds een afkeer ten opzichte van het egalitarisme, een erfenis van de Franse Revolutie. Vooral de jongconservatieven wezen het egalitaire gedachtegoed af. Zij pleitten voor een organische samenwerking tussen de verschillende standen onder auspiciën van een autoritaire staat en stonden zeer afkerig ten opzichte van het communisme. Bij de Völkischen werd het anti-egalitarisme sterk raciaal ingekleurd. De joden en de slavische volkeren werden beschouwd als minderwaardig aan het Arische ras, maar ook binnen het Arische ras bestonden er volgens hen gradaties van raciale zuiverheid. Ook het samenlevingsmodel dat ze voor ogen hadden was zeker niet gestoeld op egalitaire waarden. Ze pleitten voor de totstandkoming van een specifiek Duits maatschappelijk bestel steunend op orde, harmonie en hiërarchie. Er was volgens hen nood aan een nieuwe elite die de erfvijand van het Deutschtum, de Judengeist, moest verdelgen. Bij de nationaal-revolutionairen, die pleitten voor een klasseloze Duitse maatschappij, was het anti-egalitarisme logischerwijs veel minder aanwezig.

De afkeer tegenover het kapitalistisch liberalisme lijkt Nieuw Rechts met de conservatief-revolutionaire stromingen gemeenschappelijk te hebben. Het staat in ieder geval vast dat het individualistische liberalisme door zowel de conservatieve revolutie als Nieuw Rechts wordt afgewezen. Het kapitalistisch liberalisme rukt volgens beide bewegingen het individu los uit de organische samenleving en laat hem verweesd en ontworteld achter. Ook het afwijzen van de almacht van de economische waarden, de rede en het vooruitgangsideaal is bij beide bewegingen aanwezig. De meest radicale tegenstanders van het kapitalistisch liberalisme waren terug te vinden bij de nationaal-revolutionairen. Zij wilden de traditionele burgerlijke wereld op radicale wijze omvormen tot een Duitse antikapitalistische maatschappij. De jongconservatieven verdedigden een vorm van corporatisme of nationaal-socialisme dat de harmonie en de orde binnen de maatschappij zou waarborgen. Ook de Völkischen wezen het kapitalistisch liberalisme af en pleitten voor de totstandkoming van een eigen Duits maatschappijmodel waarin orde, eendracht en hiërarchie centraal stonden.

Het afwijzen van het communisme ligt wat complexer. Nieuw Rechts beschouwt het liberalisme niet als tegenhanger van het communisme, beiden worden gezien als twee tegenpolen binnen een zelfde egalitair en economisch waardensysteem en als gelaïciseerde vormen van het joods-christelijke egalitarisme. Deze koppeling werd door de conservatief-revolutionairen nog niet gemaakt. Hun houding ten opzichte van het communisme verschilde nogal. De jongconservatieven zetten zich heftig af tegen het communisme dat in tegenspraak was met hun elite-denken en hun opvatting van een organische samenleving. Binnen die organische samenleving pleitten ze wel voor een of andere vorm van nationaal-socialisme dat echter anti-marxistisch diende te zijn. Bij de nationaal-revolutionairen daarentegen ontmoetten nationale en socialistische tendensen elkaar wat uitmondde in een pleidooi voor een Duitse klasseloze maatschappij. Binnen deze stroming vindt men ook de aanhangers terug van het nationaal-bolsjewisme die in het bolsjewistische Rusland een bondgenoot zagen in de strijd tegen het kapitalistische Westen. Van een radicaal anticommunisme was in deze stroming dus geen sprake.

De afwijzing van het christendom en het pleidooi voor het terug aansluiten bij onze heidense erfenis is ook niet eenduidig. De jongconservatieve stroming werd gekenmerkt door een sterke christelijke invloed. Het christendom werd beschouwd als een eenheid brengende factor die de verschillende delen in al hun veelvuldigheid zou omvatten. Dergelijke ideeën vindt men duidelijk niet terug bij Nieuw Rechts. De wortels van het Nieuw Rechts heidendom liggen in de völkische stroming. In de negentiende eeuw werd in het völkische milieu de heidense erfenis van de Germaanse voorouders herontdekt en gekoppeld aan de opkomst van de rassenleer. Religie werd iets dat inherent was aan een bepaald ‘ras’. Sommige Völkischen waren openlijk heidens, antichristelijk en zeker antirooms, maar dat gold zeker niet voor allemaal.[556]

Een voorbeeld van een voorloper van het noordse heidendom zijn de theorieën van de eerder vermelde Guido Karl Anton List (1848-1919) of Guido von List, de eerste en meest bekende vertegenwoordiger van de Ariosofie. Ten gevolge van een oogkwaal was deze auteur in 1902 gedurende elf maanden blind. Hij verkondigde dat hij in die periode via visioenen uit vorige levens de betekenis van de heidense religie en de runen had leren kennen.[557] De paper waarin hij zijn ideeën uiteenzette, werd zonder commentaar afgewezen door de Keizerlijke Academie der Wetenschappen. Desondanks werden zijn theorieën door völkische nationalisten verwelkomd. List verdedigde de superioriteit van het Arisch-Germaanse ras dat geroepen zou zijn om over de aarde te heersen.[558] Hij ontwikkelde een ganse theorie over de inhoud van de oorspronkelijke Germaanse religie. Hij ging daarbij uit van het idee dat alle religies in hun kern dezelfde esoterische leer bezitten, enkel de uiterlijke verschijningsvorm zou specifiek volksgebonden zijn. Deze etnische religies waren noodzakelijk voor de laagste sociale klassen omdat die mentaal niet voldoende ontwikkeld waren om abstracte begrippen te begrijpen en daarom nood hadden aan meerdere gepersonaliseerde goden. Dit polytheïsme maakte deel uit van de Ario-Germaanse religie die List ‘Wuotanismus’ (cultus van Wotan) noemde. Alleen de selecte groep hoger ontwikkelden begrepen dat de goden personificaties waren van het ene, grote en goddelijke wezen dat alles doordringt.[559] Volgens von List werden de wijsheid en magie van het ‘Wuotanismus’ bewaard door de klasse van de Armanen. Zij zouden een geheim ondergronds genootschap, de Kalanders, gevormd hebben na de kerstening van Europa. De kennis van de Armanen zou onder meer blijven bestaan hebben in de middeleeuwse ridderorden, de alchemie, de vrijmetselarij en de hekserij. Von List geloofde dat de Armanen intrinsieke fysische en magische gaven bezaten die men kon doen herleven bij hun afstammelingen, die deel uitmaakten van de oude Germaanse koninklijke en adellijke families.[560] Het christendom vernietigde de oude Germaanse religie en tegelijk met de kerstening sijpelden andere volkeren Europa binnen die zich vermengden met het zuivere Arische ras wat leidde tot de degeneratie van het Arische ras en de ondergang van de Germaanse hoogcultuur.[561] Een andere Ariosofische beweging werd in het begin van de twintigste eeuw gecreëerd door de voormalige cisterciënzermonnik Georg Lanz (zie vroeger).

Het is wel duidelijk dat het heidendom waar Nieuw Rechts voor pleit in feite weinig te maken heeft met dergelijke obscure theorieën. Het enige waar ik hier wil op wijzen is het feit dat een dergelijke anti-christelijke en heidense stroming reeds vanaf de negentiende eeuw, vooral in völkische milieus, aanwezig was. Deze stroming zou beperkt voortleven binnen de NSDAP, vooral binnen de SS van Himmler. Binnen het nazisme was het heidendom maar gering aanwezig. De NSDAP nam wel symbolen, beeldspraak en ceremonieën over die ze zogezegd ontleenden aan de Germaanse traditie, maar dat had vooral te maken met het creëren van een nieuwe Duitse eigenwaarde die werd gezocht in het glorieuze Duitse verleden. Het gebruik van het heidense swastikasymbool was ingegeven door een pragmatische redenering: Hitler wilde een dramatisch en herkenbaar symbool voor zijn partij en zijn keuze voor het hakenkruis had niets te maken met eventuele heidense sympathieën. Hij opteerde er ook voor een concordaat met de Kerken af te sluiten. Toch bestond er binnen het nazisme wel degelijk een groep Germaanse heidenen, waarvan Heinrich Himmler, Rudolf Hess en Alfred Rosenberg wellicht de bekendste vertegenwoordigers waren.[562] Vooral de Ahnenerbe, de ‘wetenschappelijke’ afdeling binnen de SS, was beïnvloed door Ariosofische en heidense theorieën.[563]

Met deze aandacht voor het heidendom ging ook interesse voor het (vermeende) grootse verleden van de Germanen samen. Deze aandacht voor het verre verleden, die samenhangt met de behoefte aan een roemrijke nationale traditie, sluit aan bij een beweging die reeds in de negentiende eeuw was ontstaan.[564] Bij de jongconservatieven was het ideaalbeeld van de harmonieuze middeleeuwse samenleving duidelijk aanwezig. De Völkischen ondersteunden hun doctrine van de superioriteit van het Arische ras door te wijzen op het glorieuze Germaanse verleden van voor de kerstening. Deze tendens was ook sterk aanwezig bij de Ahnenerbe die archeologische zoektochten ondersteunde die bewijzen moesten leveren dat alle grote beschavingen Arische wortels hadden. De Nieuw Rechtse voorstelling van onze Indo-europese erfenis, die vooral steunt op de theorie van Dumézil, verschilt natuurlijk sterk van de voorstelling die werd aangehangen in de nationalistische völkische milieus. Een duidelijke overeenkomst is echter de sterke nadruk die wordt gelegd op de grootsheid van de autochtone Europese beschaving en de grootse verwezenlijkingen van de Indo-europese cultuur. De aandacht voor het ‘grote’ verleden vormt zowel bij de conservatieve revolutie als bij Nieuw Rechts een aansporing om die grootsheid in de huidige tijd na te streven.

Ook het verlangen naar een nieuwe eenheid is terug te vinden bij de conservatieve revolutie en bij Nieuw Rechts. De zoektocht naar een nieuwe bindende kracht die het individuele leven overstijgt, is bij beide stromingen duidelijk aanwezig. Het antwoord wordt door Nieuw Rechts gezocht in een organische samenleving met aandacht voor verworteling, traditie en gemeenschapszin. Ook voor veel conservatief-revolutionairen waren de organische opbouw van de maatschappij en de verbondenheid met natuur en traditie centrale notities.

Een zeer duidelijk overeenkomst is de rijksgedachte die zowel bij Nieuw Rechts als de jonconservatieven aanwezig was. Onder het rijk verstonden de jongconservatieven een historisch gegroeide Europese samenlevingsvorm die volkeren en stammen, talen en regio’s hun eigen identiteit en ontwikkeling laat, maar ze in een bovengeordende structuur wil bundelen. Het particuliere volk werd zo niet verloochend, maar overstegen. Deze invulling komt overeen met de Nieuw Rechtse invulling van de rijksgedachte. Ook voor Nieuw Rechts tracht het rijk te unificeren op een hoger niveau, zonder de diversiteit van de verschillende culturen en volkeren te onderdrukken. Het wil de verschillen dus niet afschaffen, maar integreren. Voor de conservatief-revolutionairen was het duidelijk dat Duitsland de kern van dit rijk zou uitmaken. Deze gerichtheid op Duitsland is ook bij Nieuw Rechts aanwezig. Het pleidooi voor de totstandkoming van een “Midden-Europa” (tot 1990) waarvan de kern het herenigde Duitsland zou zijn, getuigt hiervan. Alain de Benoist heeft het zelf over een “herontdekt konservatief-revolutionair thema”.[565] Duitsland moet volgens Nieuw Rechts binnen Europa zijn ‘klassieke’ rol van bemiddelaar tussen Oost en West opnemen.

De aandacht voor de natuur en de ecologie is zowel bij Nieuw Rechts als bij de conservatieve revolutie terug te vinden. De natuurgerichte wereldvisie wordt daarbij geplaatst tegenover de decadente samenleving. Nieuw Rechts pleit voor een organische samenleving die in harmonie leeft met zijn natuurlijke omgeving. Deze verbondenheid met de natuur en het landschap was ook voor veel conservatief-revolutionairen een centrale notitie in hun wereldvisie. De invulling van deze natuurgerichtheid bij Nieuw Rechts en de conservatieve revolutie verschilt echter, onder meer als gevolg van de sterk veranderde omstandigheden. De verdergaande industrialisering, de vervuiling en de overbevolking speelden een belangrijke rol in de heropleving van de ecologische bewogenheid na de tweede wereldoorlog. Deze natuurgerichtheid was daarbij veel minder ingegeven door een nostalgische en romantisch ‘terug naar de natuur’ gevoel zoals tijdens de conservatieve revolutie. Dergelijk romantisch gevoel was vooral sterk aanwezig bij de Bündischen, maar ook in het völkische milieu was een dergelijk sentiment sterk verspreid. Tegenover het kunstmatige burgerlijke bestaan werd de ongereptheid en vitaliteit van de natuur geplaatst. De natuur werd verbonden met de levende gemeenschap en de traditie. ‘Het volk’ werd in verband gebracht met de specifieke natuur waarin het geworteld was. Bij Nieuw Rechts is de ecologische bewogenheid vooral gericht tegen het industriële utilitarisme en de consumptiemaatschappij en de vervuiling die dat met zich mee brengt. De Benoist wijst elk “banaal naturalisme” af. Het ‘terug naar de natuur’ credo van “bepaalde volkse sekten” kan bij hem op weinig sympathie rekenen. Toch zijn er ook binnen het Nieuw Rechtse gedachtegoed echo’s van dit romantisch ecologisme terug te vinden. Dit blijkt onder meer uit het pleidooi voor een nauwere verbondenheid met de natuur en een groter bewustzijn van het feit dat wij deel uitmaken van de natuur. Het radicaal ecologisme dat wordt verdedigd door De Martelaere gaat hierin het verst. Hij pleit voor een bewust reactionaire politiek en een terugkeer naar een soort ‘dorpsmaatschappijen’ die dicht bij de natuur leven. Dit nostalgisch ecologisme sluit duidelijk veel meer aan bij het romantisch ‘terug naar de natuur’ streven van sommige conservatief-revolutionairen.

Binnen de conservatieve revolutie bestond er een nauwe band tussen conservatisme en nationalisme. Dit nationalisme stond in rechtstreeks verband met het idee van de vooropgestelde eeuwige organische eenheid van de traditionele ‘Gemeinschaft’. Volk, gemeenschap en natie zijn zowel bij de conservatieve revolutie als bij Nieuw Rechts belangrijke thema’s. De Duitse natie was een centraal element in het gedachtegoed van de conservatieve revolutie. Bij Nieuw Rechts staat de Vlaamse natie centraal. Nieuw Rechts sluit aan bij de radicaalrechtse en heelnederlandse strekking binnen de Vlaamse Beweging (zie volgend hoofdstuk).


2. Nieuw Rechts en de Vlaamse beweging

2.1 Nieuw Rechts en de band met de radicaalrechtse traditie in de Vlaamse beweging

2.1.1 Is Nieuw Rechts radicaalrechts?

De rechts-radicale traditie binnen de Vlaamse beweging heeft, net als de conservatieve revolutie, haar wortels in de rechtse conservatieve gedachtestroming die zich ontwikkelde in de loop van de negentiende eeuw. Dit rechtse gedachtegoed kantte zich tegen het Verlichtingsdenken en vooral tegen het maatschappijmodel van de Franse Revolutie die deze ideeën in praktijk bracht. Deze contrarevolutionaire stroming ontstond bijna tegelijk met de Franse Revolutie en zou vanaf het einde van de achttiende eeuw tot op de dag van vandaag haar eigen woordvoerders hebben. Tegenover het optimistisch vooruitgangsgeloof en het geloof in de maakbaarheid van de mens en de maatschappij verdedigden ze een meer sceptische kijk op de mogelijkheden tot fundamentele verandering van de wereld. De ophemeling van de rede werd bekritiseerd en principes als vrijheid en gelijkheid werden niet zo maar geaccepteerd. Deze opvattingen waren in sommige periodes wijdverspreid, in andere slechts beperkt aanwezig, maar bleven steeds doorleven.[566]

Volgens Jan Sizoo wordt de rechtse gedachtewereld gekenmerkt door een vijftal elementen. Ten eerste een onveranderlijke transcendentale norm die onafhankelijk van tijd en plaats het maatschappelijk leven beheerst. Ten tweede de overtuiging dat de rechten en plichten van de mensen historisch bepaald zijn en dus ongelijk zijn. Een derde kenmerk is de verdediging van godsdienst, christelijke moraal en geestelijke waarden. Ten vierde wordt de samenleving niet gezien als een samenleving die bestaat uit individuen of elkaar bestrijdende klassen, maar uit historisch gegroeide, geografisch en biologisch bepaalde gemeenschappen. Het vijfde kenmerk ten slotte is de opvatting dat de politieke leiding over die gemeenschappen toekomt aan een elite. Dit rechtse ideeëngoed staat in contrast met de verdergaande individualisering, secularisering en democratisering van de Westerse wereld. Rechts heeft deze ontwikkelingen niet kunnen tegenhouden en heeft zich meestal aangepast. De rechtse ambities werden beperkt tot het haalbare, namelijk zoveel mogelijk elementen van het rechtse ideeëngoed verdedigen en in stand houden in een maatschappij gestoeld op de linkse idealen van de Franse Revolutie.[567]

Het rechts-radicalisme is ingebed in dit rechtse ideeëngoed, maar legt zich niet neer bij de dominantie van de ‘linkse’ ideeën. Het verwerpt op radicale wijze de filosofische basis van de Verlichting en de Franse Revolutie. Radicaalrechts wil een maatschappij creëren waarin de basiswaarden van het rechtse ideeëngoed integraal gelden. Dit kan enkel via een rechtse revolutie die geleid moet worden door een elite.[568] Men kan globaal genomen vijf samenhangende componenten onderscheiden in dit radicaalrechtse gedachtegoed. Ten eerste een biologisch racisme dat gelooft in erfelijke superioriteitsverschillen tussen rassen en volkeren. Ten tweede een extreme vorm van volksnationalisme dat de klemtoon legt op de natie in plaats van op de staat. De doelstelling van een sterk, verenigd volk staat daarbij centraal. Een derde aspect is de sterke nadruk op het leidersprincipe. Dit hangt samen met het vierde element, namelijk de verwerping van de parlementaire democratie. Een democratisch gekozen parlement wordt beschouwd als een te zwak en te inefficiënt bestuurssysteem om de maatschappelijke problemen op te lossen. Ten vijfde wordt alles wat links is verworpen. Naast een uitgesproken anticommunisme en antisocialisme impliceert dit tevens het geloof dat onze samenleving misleid en ondermijnd wordt door links georiënteerde organisaties, zoals de vakbeweging, progressieve leerkrachten en linkse journalisten. Deze vijf componenten verwijzen naar dezelfde basiswaarde: het geloof in de fundamentele ongelijkheid van individuen, groepen en volkeren. Radicaalrechts verwerpt principieel de gedachte dat mensen gelijk zijn en dus ook het linkse ideeëngoed die deze gelijkheidsgedachte propageert.[569]

De vraag luidt nu of Nieuw Rechts tot deze radicaalrechtse traditie kan gerekend worden.[570] Het is in ieder geval duidelijk dat Nieuw Rechts zich niet neerlegt bij de huidige dominantie van het ideeëngoed van de Franse Revolutie. Nieuw Rechts verdedigt een eigen rechts tegenproject, maar wil die NIET realiseren via een revolutie van rechts, die in de gegeven omstandigheden overigens geen kans op slagen heeft. Ze wil haar project realiseren via een metapolitieke strategie. Nieuw Rechts vertrekt van het principe dat het verwerven van de politieke macht slechts mogelijk is na het verwerven van de culturele macht. Deze laatste wordt de dag van vandaag gemonopoliseerd door links. Nieuw Rechts streeft daarom een “contre-pouvoir culturel” na en engageert zich in een strijd op het culturele niveau tegen de hegemonie van links. Het Nieuw Rechtse tegenproject steunt op het radicaalrechtse basisprincipe, met name het anti-egalitarisme. De gedachte dat mensen gelijk zijn wordt principieel verworpen. Wat betreft de vijf deelaspecten moet men nuanceren.

Het biologisch racisme, gedefinieerd als uitingen van vijandigheid van het ene ras jegens het ander voortkomend uit een gevoel van meerwaarde, vindt men NIET in dergelijke vorm terug bij Nieuw Rechts. Nieuw Rechts verdedigt ‘le droit à la différence’ en pleit voor het behoud van de culturele eigenheid van elk volk. Daarbij wordt voortdurend benadrukt dat geen enkel ras of cultuur superieur is. Het gevaar van het opduiken van wat Taguieff noemt ‘differentieel racisme’ is hier echter reëel.[571] Het bestaan van superieure rassen of culturen wordt weliswaar verworpen, maar in plaats daarvan wordt de afstand tussen de verschillende culturele gemeenschappen benadrukt en verabsoluteerd. Dit leidt tot een ‘differentieel racisme’ gekenmerkt door de vaste wil om de verschillen tussen culturen tegen elke prijs te bewaren en de angst voor hun vernietiging door rassen- of culturele vermenging. Dit neoracisme wordt dan vaak gepresenteerd als een ‘authentiek’ antiracisme dat ijvert voor de aanvaarding van de ‘ander’ met zijn specifieke eigenheid, maar tegelijk wordt het multiculturalisme afgewezen en een terugkeerbeleid voor migranten bepleit uit ‘respect voor hun culturele identiteit’. De migrant zou immers zijn eigenheid verliezen in de Westerse wereld die niet de zijne is en deze ontworteling werkt criminaliteit in de hand. De multiraciale maatschappij vormt bovendien ook een groot gevaar voor de Europese beschaving omdat het de etnische en culturele homogeniteit van de inwoners van Europa zou vernietigen waarop de Europese identiteit en samenhorigheidsgevoel berusten. Nieuw Rechts verdedigt dan wel niet de superioriteit van de blanke Europese cultuur, maar heeft wel blijk van onverdraagzaamheid ten opzichte van niet-Europese migranten.

Het tweede kenmerk van het radicaalrechtse gedachtegoed, een volksnationalisme dat de klemtoon legt op de natie in plaats van op de staat, is aanwezig in het Nieuw Rechtse gedachtegoed. Bij Nieuw Rechts is het volk de onherleidbare eenheid waartoe elk individu behoort. De natie moet berusten op het organisch karakter van de samenleving en de collectieve identiteit van een volk. Behoren tot een land is volgens Nieuw Rechts in de eerste plaats behoren tot een geschiedenis, een erfenis, een taal, een origine. De staat berust op de natie en niet omgekeerd.

De sterke nadruk op het leidersprincipe vindt men bij Nieuw Rechts terug in het pleidooi voor een nieuwe elite. Nieuw Rechts stelt dat een elite een noodzakelijkheid is voor elke maatschappij die een beetje georganiseerd is. Er zijn bovendien bekwame leiders nodig die de Westerse beschaving kunnen redden van de decadentie en de cultuurcrisis. Er is volgens Nieuw Rechts immers sprake van een ‘slecht’ gebruik van de goede moderne middelen. Een goed gebruik zou slechts een kwestie zijn van een goede leiding door een bekwame elite. Er moet daarom een einde gesteld worden aan de verheerlijking van de mediocriteit en de negatieve houding tegenover autoriteit die door het egalitarisme wordt uitgedragen.

De verwerping van de parlementaire democratie ligt complexer. Nieuw Rechts verwerpt de parlementaire democratie als dusdanig niet. Ze is voorstander van een zogenaamde participatiedemocratie, met directe participatie van de burger onder meer via referenda. Tegelijk worden politici voorgesteld als geldgeil en corrupt en wordt de noodzaak aan ‘bekwame staatsmannen’ benadrukt. Er is met andere woorden nood aan een politieke elite die de verantwoordelijkheid draagt voor de gemeenschap in zijn totaliteit. Deze elite is in feite de incarnatie van de volksziel. Het autoritaire idee dat de staatsmacht afkomstig is uit de volkswil, kunnen we hierin terugvinden: de politieke elite voelt op een mystiek-rechtstreekse manier aan wat het volk wil.[572]

De verwerping van het linkse gedachtegoed vinden we ook bij Nieuw Rechts terug. Zowel het egalitarisme, het liberalisme, het communisme als het multiculturalisme worden door Nieuw Rechts afgewezen. Nieuw Rechts gaat er ook van uit dat de culturele macht vandaag de dag gemonopoliseerd wordt door links. Het geloof dat onze samenleving gedomineerd wordt door links georiënteerde organisaties, zoals de vakbeweging, progressieve leerkrachten en linkse journalisten is ook bij Nieuw Rechts aanwezig.

Samenvattend kan men stellen dat Nieuw Rechts een genuanceerd rechts-radicaal gedachtegoed verdedigt dat uitgebreid wordt onderbouwd in talrijke artikels in TeKoS. Het is ook de expliciete bedoeling van Nieuw Rechts om het rechtse gedachtegoed een nieuwe ideologische basis te verstrekken.

2.1.2 De inbedding in de Vlaamse beweging: de voorgeschiedenis van TeKoS

De directe voorlopers van TeKoS vindt men terug in het rechts-radicale en Vlaams-nationalistische milieu van de jaren ’60 en ‘70. Volgens Patrick Rentmeesters, en Patrick Commers volgt hem hierin, begint de voorgeschiedenis van Nieuw Rechts in 1960 met de oprichting van CABDA (Comité d' Action et de Défense des Belges en Afrique).[573] In het overzicht dat in deze thesis wordt gegeven, wordt ook kort aandacht besteed aan de jaren ’50. Deze periode is van cruciaal belang geweest voor het doorleven van de rechts-radicale Vlaams-nationalistische traditie na de tweede wereldoorlog. Men kan stellen dat de wortels van radicaalrechts in Vlaanderen vandaag, zowel ideologisch als organisatorisch, voor een groot deel liggen in het nostalgisch en revanchistisch Vlaams-nationalistisch biotoop van na de tweede wereldoorlog. Voor TeKoS is ook het doorleven van het gedachtegoed van Van Severen direct na de oorlog van groot belang geweest. Ook het in 1956 opgericht tijdschrift ‘Dietsland Europa’ speelde een belangrijke rol in de wegbereiding van de Nieuw Rechtse ideeën. Op die manier kunnen de jaren ’50 beschouwd worden als een essentieel onderdeel van de voorgeschiedenis van Nieuw Rechts. De beschrijving van de voorgeschiedenis van TeKoS vanaf de jaren '60 is ook veel uitgebreider dan het overzicht van de wordingsgeschiedenis van het tijdschrift dat wordt gegeven in de thesissen van Commers en Rentmeesters omdat dit overzicht vooral wil aantonen dat TeKoS deel uitmaakt van de radicaalrechtse traditie die na de tweede wereldoorlog in de Vlaamse beweging doorleefde.

2.1.2.1 Het doorleven van het rechts-radicalisme in de Vlaamse beweging
De collaboratie van een deel van de Vlaamse beweging bracht de beweging als geheel in diskrediet. De repressie die er op volgde, speelde echter een belangrijke rol in het doorleven van het rechts-radicale Vlaams-nationalisme. De felheid waarmee niet-katholieke dagbladen en partijen de voornamelijk katholieke collaborateurs aanklaagden, leidde tot de verspreiding in brede katholieke kring van het idee dat het ging om een bewuste aanval tegen het Vlaams-katholieke idealisme. Daar kwam bij dat tijdens de oorlog de katholieke zuil en de kerk een accommodatiepolitiek hadden gevoerd die door het linkse verzet nu als collaboratie werd gebrandmerkt. Het gevolg hiervan was dat de Vlaams-katholieke solidariteit werd versterkt en de reïntegratie van de 'zwarte' flaminganten in de Vlaamse beweging werd vergemakkelijkt. Deze tendens werd nog versterkt door de koningskwestie die de Belgische publieke opinie polariseerde. Rechts -zowel katholiek rechts als extreemrechts- stond lijnrecht tegenover links. Dit alles zorgde ervoor dat de rechts-radicale traditie, die zich in het interbellum stevig in het Vlaams-nationalisme had genesteld, kon blijven doorleven. De 'door de repressie getroffenen' verbreidden het beeld van de 'Vlaamse underdog' die door de Belgische staat (niet het Belgische vaderland) onrechtvaardig was behandeld. De collaboratie werd voorgesteld als een tactische vergissing van een beweging die het goed meende met het Vlaamse volk. Het rechtse aspect werd weggegomd en de nadruk kwam te liggen op de 'foutgelopen' repressie. Het idee ontstond dat de Belgische staat de repressie had gebruikt om de Vlaamse beweging te breken en dat de repressie hard en onrechtvaardig was. Via deze beeldvorming werd de sympathie verkregen van de doorsnee Vlaamsgezinde katholiek die niet gecollaboreerd had. Dit beeld versterkte overigens ook het nieuwe wantrouwen tegenover de Belgische staat en zijn politieke elite. Een harde kern van Vlaams-nationalisten verenigde zich na de oorlog en weigerde de oorlog stilzwijgend achter zich te laten. Allerlei Vlaams-nationalistische verenigingen en blaadjes werden opgericht. De belangrijkste van dergelijke bladen was het Antwerpse weekblad ‘’t Pallieterke’.[574] Er werden ook een aantal 'zelfhulpnetwerken' opgericht die de 'slachtoffers van de repressie' materieel konden helpen en er werden gelegenheden en verenigingen gecreëerd waarop gelijkgezinden konden samenkomen. Een van die zelfhulpgroepen was het Sint-Maartensfonds die vanaf 1953 oud-oostfronters van alle strekkingen groepeerde.[575]

Terwijl de voormalige collaborateurs zich na de bevrijding in een positie van zelfverdediging bevonden, was dat niet het geval voor de oud-leden van het Verdinaso die niet in de collaboratie waren gestapt. Na de oorlog werden verscheidene neo-Dinasogroepen opgericht en periodieken uitgegeven die de persoon van Van Severen en zijn solidaristische ideeëngoed opnieuw onder de aandacht moesten brengen.[576] De verschillende groepen van neo-Dinasostrekking kwamen echter zelden of nooit tot een betekenisvolle eenheid en bleven versplinterd.[577] In hun publicaties werd sterk de nadruk gelegd op de ideologische verschillen tussen Van Severen en het nazisme of de völkische Nieuwe Orde. Ze plaatsten Van Severen niet bij de Völkischen, maar bij de Jungkonservativen die de moderniteit en de technisch-industriële ontwikkeling aanvaardden, maar die probeerden in te passen in een nieuwe politieke orde die geïnspireerd was op de als christelijk beschouwde middeleeuwse rijksgedachte (zie hoofdstuk “De conservatieve revolutie”).[578] De inhoudelijke constanten binnen deze neo-Dinasogroepen waren een negatieve houding tegenover de Franse Revolutie, een afwijzen van het liberale kapitalisme, een virulent anticommunisme, een verwerping van de parlementaire democratie en het meerpartijenstelsel en een pleidooi voor een organische samenleving, meestal gebaseerd op het solidarisme-corporatisme dat men voorstelde als een ‘echte’ democratie. In deze groepen was ook een sterke idealisering van Van Severen, ‘de Leider’, aanwezig.[579] De 'traditie' van het bekritiseren van de democratie werd na de oorlog in de neo-Dinasogroepen verder gezet. Deze kritiek op de instabiele parlementaire democratie kon op het einde van de jaren ‘40 gemakkelijk inpikken op de koningskwestie. Er werd gepleit voor een sterke staat, ontdaan van de 'particratie' en gebaseerd op een hiërarchische politieke en sociale orde, waarvan de dynastie de hoeksteen zou zijn. Die ideeën vonden gemakkelijker ingang omdat tegen de achtergrond van de koude oorlog het anticommunisme in brede kringen toenam. Toen Leopold III aftrad, versterkte dat bij degenen die nog droomden van een 'autoritaire democratie', de vaste wil om het bestaande politieke systeem te vervangen door een ander dat zou gebaseerd zijn op rechts-radicale uitgangspunten.[580]

Tussen deze neo-Dinaso’s en de radicale rechterzijde van het Vlaams-nationalisme bestonden er nauwe contacten. De neo-Dinaso’s oefenden in het bijzonder een grote invloed uit in de Vlaamsgezinde jeugdbewegingen.[581] Er werden daartoe vormingsbladen gelanceerd die zich richtten tot de herlevende Vlaams-nationalistische jeugdbewegingen, in het bijzonder het Jeugdverbond der Lage Landen (met onder meer Staf Vermeire), dat na een crisis in 1949 werd omgevormd tot Algemeen Diets Jeugdverbond (ADJV).[582] Het Bourgondisch nationalisme van het ADJV en aanverwanten kwam tot uiting in de tijdschriften van de bewegingen. Men kan zich echter de vraag stellen in hoeverre de basis van de jeugdbewegingen van de neo-Dinaso-ideeën doordrongen was. Rekruteringsdomein bij uitstek waren immers de kinderen van ‘zwarten’ en dit waren overwegend Vlaams-nationalisten. Voor hen waren op de eerste plaats het antibelgicisme en het Vlaams-nationalisme aantrekkingspolen van de jeugdbeweging. Diets-nationalisme was geen bezwaar, maar voor de meeste bleef dit allicht refereren aan een taalnationalistische vereniging van Vlaanderen en Nederland. Doorheen deze bewegingen bleef dus een scheidingslijn lopen tussen enerzijds een traditioneel katholiek völkisch nationalisme en aan de andere kant een neo-Dinasostrekking die de rijksgedachte vooropstelde en heelnederlands was.[583] Het is in ieder geval wel duidelijk dat van dergelijke Vlaams-nationalistische jeugdgroepen een grote invloed uitging omdat ze enerzijds een 'kweekschool' waren voor een nieuwe generatie rechts-radicalen, die op zijn minst vertrouwd waren met de solidaristische en heelnederlandse ideeën van Van Severen, en anderzijds oefende hun propaganda ook invloed uit op niet-leden. Met name jeugdleiders uit de katholieke jeugdbewegingen, in het bijzonder de Katholieke Studentenactie (KSA), maakten op die manier kennis met het gedachtegoed van Van Severen.[584]

Naast de Vlaamse neo-Dinasobeweging ontstond er ook een Belgische neo-Dinasostrekking. Zij verdedigde op nationalistisch en maatschappelijk vlak hetzelfde project als de Vlaamse strekking, maar ze onderscheidde zich ervan doordat ze de Vlaamse beweging vooral als een tegenstander zag. De belangrijkste vertegenwoordiger hiervan was Louis Gueuning, voormalige leider van de provinces romanes van het Verdinaso.[585] Hij werd in 1947 de uitgever van het toen al twee jaar bestaande tijdschrift ‘L'Actualité Politique’. Daarin verdedigde hij Leopold III en pleitte hij voor Benelux en Europese samenwerking. De dag dat Leopold abdiceerde stichtte hij een Comité d'action pour la Liberté et L'ordre/ Actiecomité voor Vrijheid en Orde, dat onder meer de tijdschriften ‘Hier Dinaso!’ en ‘De Uitweg’ (later ‘Politiek Nu’) uitgaf, waarin het parlementarisme werd verworpen en werd gepleit voor een sterke staat in een aristocratisch Benelux/Groot-Nederland.[586]

De stijl van het Verdinaso was ook inspirerend voor meer op de daad gerichte militanten die in 1950 een extreemrechtse Vlaams-nationalistische militie vormden met als naam Vlaamse Militanten Orde (VMO). Dit VMO werd opgericht als een propaganda- en actiegroep ter ondersteuning van de Vlaams-nationale partijpolitiek. Ze evolueerde doorheen de jaren ‘70 geleidelijk van "vooral Vlaams-nationalistisch" naar een "uiterst rechtse” militie en knokploeg (in 1983 werd de organisatie ontbonden na een gerechtelijke veroordeling als privé-militie). Het VMO onderhield een gespannen relatie met de leiding van de in 1954 nieuw opgerichte VU, waarvan het zichzelf als een soort voorhoede presenteerde. [587]

Een discussieforum dat oud- en neo-Dinaso's en 'zuivere' Vlaams-nationalisten bij mekaar bracht en op die manier het meest invloedrijke vehikel werd langs waar de ideologische herbewapening van het rechts-radicale Vlaams-nationalisme werd gerealiseerd, was het in 1956 door Karel Dillen opgerichte solidaristische tijdschrift ‘Dietsland Europa’, dat deel uitmaakte van een breder Europees netwerk. ‘Dietsland Europa’ werd vooral in de jaren ‘60 belangrijk toen het uitgroeide tot het orgaan van het in 1965 opgerichte Were Di.[588]

2.1.2.2 De directe voorlopers van TeKoS in de Vlaamse beweging
In de jaren ‘60 zagen nieuwe rechts-radicale groepen in België het licht. Sommige waren voorlopers van de Nouvelle Droite in de jaren ‘70, andere bleven verwijzen naar Nieuwe Orde-formaties uit het verleden. Twee ontwikkelingen speelden een centrale rol in deze opleving: enerzijds het snelle dekolonisatieproces van Afrika met de onafhankelijkheid van Belgisch-Congo in 1960, anderzijds de toenemende communautaire spanningen die leidden tot een nieuwe doorbraak van het Vlaams-nationalisme bij een jongere generatie.[589]

De onafhankelijkheid van Belgisch Congo in juni 1960 leidde tot het ontstaan van enkele rechts-radicale groepen die misnoegd waren over deze onafhankelijkheid. Louis Gueuning richtte in 1960 de CABDA (Comité d' Action et de Défense des Belges en Afrique) op en in 1961 de OSP/AOW (Organisation du Salut Publique/Organisatie voor Algemeen Welzijn). Deze organisaties keerden zich af van het parlementarisme en pleitten voor een sterk gezag. Gueuning wilde een regering 'van algemeen welzijn' gevormd zien, los van de politieke partijen en onder leiding en gezag van de koning, die een nieuwe staat van meer autoritaire signatuur zou creëren. Een andere rechts-radicale formatie was de Mouvement d' Action Civique (MAC ) met Jean Thiriart, die snel evolueerde van Belgisch nationalistisch naar een rechts-radicale 'westerse' ideologie van fascistische inspiratie.[590]

Deze vereniging werd in 1962 de Belgische tak van het Franse Jeune Europe (JE). Al een jaar eerder was Jeune Europe erin geslaagd in het Nederlandse taalgebied een afdeling op te richten onder de naam Jong Europa, die zowel Nederlanders als Vlamingen groepeerde.[591] In deze vereniging waren onder meer Karl van Marcke, Paul Hendrik Leenaards en Luc Pauwels actief, die allen deel zullen uitmaken van de kernredactie van TeKoS vanaf haar oprichting.[592] In 1963 kwam het tot een rebellie tegen Thiriart die zelf een aantal leden uit Jong Europa stootte, formeel wegens de te sterke Germaanse oriëntering van het blad van de vereniging (‘Jeugdbrief’) en de te uitgesproken neonnazi-sympathieën van enkele leden.[593] Verhoeyen noemt in dit verband Karl van Marcke die neonazistische sympathieën zou hebben en lid zou geweest zijn van de Teutoonse Orde.[594] De Belgische en Nederlandse opposanten van Thiriart, onder wie Luc Pauwels, de redacteur van 'Jeugdbrief', en Paul Hendrik Leenaards, stichtten daarop de vereniging Europafront. Hun gelijknamig tijdschrift ijverde voor de eenheid van de Nederlanden, voor de verdediging van het blanke ras en een nieuwe Europese orde en kantte zich tegen het belgicisme, het communisme, de politieke corruptie en de afhankelijkheid van de Verenigde Staten. Europafront verdween in 1965.[595] De Europese focus en het anticommunisme en anti-Amerikanisme zijn thema's die later ook in TeKoS duidelijk aan bod zullen komen.

De meeste Vlaamse leden van Europafront vonden elkaar terug in het Aktiecentrum Delta, dat volgens Louis Vos beschouwd kan worden als een van de meest authentieke vertegenwoordigers van radicaalrechts in Vlaanderen in die periode.[596] Deze vereniging groepeerde vooral de rechtervleugel van de VU die zich kantte tegen de verruimingspolitiek die de partij voerde vanaf de jaren ’60.[597] Aan het tijdschrift van de groep, ‘De Anderen’, werkten onder meer Roeland Raes, Pauwels en Leenaards mee, met als correspondent voor Frankrijk de Nouvelle Droite ideoloog Alain de Benoist.[598] Allemaal mensen die later in TeKoS zullen publiceren. Het blad verdedigde traditionele thema's zoals de herstructurering van België op federale basis, het bewaren van de integriteit van het Nederlands, de hereniging van de Nederlanden door actualisering van de Benelux en een uitgesproken anticommunisme. Ook nieuwe thema’s kwamen aan bod zoals het pleidooi voor het handhaven van het etnisch karakter van Vlaanderen, de eenmaking van Europa op een zo breed mogelijke basis en onafhankelijk van de grootmachten, het behoud van een blank Europa en solidariteit met het blanke ras in andere continenten.[599] Het besteedde ook veel aandacht aan het zoeken naar 'wetenschappelijke' bewijzen voor de ongelijkheid van de mensen en werkte aan een blauwdruk voor een sociale orde waarin de positie van het individu bepaald zou worden door zijn dienstbaarheid aan de gemeenschap.[600] Elementen die duidelijk terug te vinden zijn in het gedachtegoed van TeKoS. Het belang van het aktiecentrum Delta lag volgens Rentmeesters vooral in het geven van een vernieuwende input aan het rechtse Vlaams-nationalistische gedachtegoed door te wijzen op de noodzakelijkheid van een wetenschappelijke ondersteuning van de ideologie.[601] Een idee dat ook door TeKoS wordt uitgedragen. Vanaf 1967 verscheen ‘De Anderen’ veel onregelmatiger. Twee jaar later kreeg het zware financiële moeilijkheden en werd het stopgezet. Pas in 1972 kreeg het zeer kortstondig een nieuwe adem vanuit de toen pas in Antwerpen opgerichte Nouvelle Europe Magazine-clubs (zie verder).[602]

In deze periode kwam ook het politieke Vlaams-nationalisme terug meer op de voorgrond. Door het schoolpact van 1958 kwam er ruimte vrij om 'de taalkwestie' op te lossen, wat de regering via een aantal maatregelen in het begin van de jaren ‘60 ook probeerde. Intussen groeide de electorale aanhang van de Volksunie, een Vlaams-nationalistische partij die zich als democratisch profileerde, maar ook solidair was met de 'slachtoffers van de repressie', pleidooien hield voor amnestie en de collaboratie vergoelijkte door het beeld van de 'Vlaamse underdog', die door de Belgische staat onrechtvaardig was behandeld, te verdedigen. Op die manier hielp de VU de rechts-radicale traditie in het Vlaams-nationalisme te continueren. Anti-Belgische propaganda in allerlei Vlaams-nationale verenigingen brachten ondertussen de oude radicaalrechtse ideologische concepten terug op de voorgrond. De völkische rechtervleugel van het Vlaams-nationalisme ging zich steeds sterker manifesteren als gevolg van de ontwikkeling van een democratisch en progressief Vlaams-nationalisme in en buiten de VU in de jaren ’60.[603].

Als reactie op de ontwikkeling van dit linkse Vlaams-nationalisme richtten Bert van Boghout en Karel Dillen in 1964 de Vlaams-nationalistische vormings- en drukkingsgroep Were Di op, waarvan ‘Dietsland Europa’ de spreekbuis werd. Volgens Patrick Rentmeesters kan men in Were Di -evenals in de latere afscheuring Voorpost- een duidelijke Nieuw Rechtse lijn onderscheiden. In het ideeëngoed van Were Di (zoals verkondigd in de brochure ‘Onze Grondslagen’ van 1975) kan men drie centrale elementen onderscheiden: het streven naar de vernietiging van de Belgische staat en het herstel van de heelnederlandse gemeenschap, het pleidooi voor het ‘Europa der volkeren’ en het solidarisme.[604] Het ideeëngoed van Were Di was dus in de eerste plaats gestoeld op de heelnederlandse gedachte. Vanuit deze opvatting was Were Di voorstander van een hertekening van de Europese kaart op basis van het etnische nationalisme. Op socio-economisch vlak kunnen haar ideeën omschreven worden als conservatief-revolutionair met een solidaristische inslag. Were Di kantte zich tegen kapitalisme, communisme en technocratie. Het wilde een volksgemeenschap opbouwen die gebaseerd was op de solidaire samenwerking van alle leden van de gemeenschap en die geleid werd door een dienende elite.[605] Het afwijzen van het egalitarisme, het communisme, het kapitalistisch liberalisme en het multiculturalisme en het pleidooi voor een Europees perspectief en een organische gemeenschap gebaseerd op het volk en geleid door een elite zijn thema’s die later ook centraal zullen staan in het gedachtegoed van TeKoS. Volgens Louis Vos werd Were Di een van de belangrijkste ideologische waakhonden van het Vlaams-nationalisme, dat sterk geïnspireerd was door het vooroorlogse Vlaams-nationalisme en dus ook veel aandacht besteedde aan de oude rechts-radicale thema's. Tegelijk was een aantal van haar voormannen ook erg geïnteresseerd in de Franse Nouvelle Droite ideeën. Roeland Raes bijvoorbeeld stelde in 'Dietsland Europa' regelmatig de opvattingen van Alain de Benoist aan de orde.[606] De Nouvelle Droite werd echter binnen Were Di bekritiseerd voor haar strijd tegen het egalitaire christendom en omdat ze te veel belang zou hechten aan het staatse in plaats van aan het volkse.[607] Het traditionele christelijk geïnspireerde en volkse rechts-radicalisme was in Were Di dus nog duidelijk aanwezig. In TeKoS zal de nadruk op het volk (als basis voor de staat) blijven bestaan, maar wordt het christendom radicaal afgewezen.

Een andere heelnederlandse solidaristische vereniging was het Verbond Recht en Orde (VRO), in 1961 ontstaan uit de Berchemse afdeling van het Blauwvoetjeugdverbond. De groep stelde zich onder leiding van Louis Gueuning en telde verschillende oud-Dinaso's in zijn rangen. In 1964 kwam het tot een breuk met de groep Gueuning waardoor de werking van het Verbond verschrompelde. In 1966 hervatte het VRO zijn werking en vanaf 1967 werd gestart met het tijdschrift ‘Samen’ dat in 1969 werd opgevolgd door ‘Vrij Dietsland’. In 1969 leidden interne moeilijkheden tot de ontbinding van het groepje. In de plaats daarvan werd de Diets Solidaristische Beweging (DSB) opgericht dat erin slaagde de meeste voormalige VRO-leden aan te trekken. Het VRO volgde de leer van Joris Van Severen en streefde naar de eenheid der Nederlanden in de geest. Het kantte zich tegen het bestaande politieke regime, was sterk anticommunistisch en pleitte voor een nieuwe solidaristische sociale orde, een gefedereerd Europa en solidariteit met de blanke volksgroepen in Zuid-Afrika. Er werd tevens gestreefd naar de creatie van een nationaal front dat de rechtse nationale oppositie zou bundelen. Daartoe zocht men contact met de Franstalige nationalistische studenten van Révolution Européenne en met het Actiecentrum Delta.[608]

Veel van de radicaalrechtse initiatieven in de jaren ’60 stonden in de traditie van een heelnederlandse samenwerking en het solidarisme. Deze ideeën beïnvloedden sterk de rechts-radicalen in Vlaanderen, vooral de bewonderaars van Joris Van Severen. Vanaf het begin van de jaren '60 werden die figuur en zijn ideeën opnieuw voorgesteld in grotere publicaties voor het bredere publiek. Van Severens nadruk op zelfvorming en zijn beklemtoning van een aristocratische levensstijl bleven de leden van de Vlaams-nationalistische jeugdbeweging fascineren. In deze jaren groeide de aandacht voor Van Severen ook in de katholieke jeugdbewegingen, waar in de jaren '50 de Vlaamsgezindheid opnieuw een vast bestanddeel was geworden van de werking.[609] Bart De Wever wijst er echter op dat de neo-Dinaso’s met de nieuwe doorbraak van het Vlaams-nationalisme in de loop van de jaren ’60 steeds meer invloed verloren in de Vlaams-nationalistische beweging. Pogingen tot beïnvloeding door infiltratie liepen op niets uit. Allianties van nationalistisch rechts lagen nochtans voor de hand gezien het insijpelen van linkse invloeden in het Vlaams-nationalisme. De kloof tussen taalnationalisme en Dietse rijksgedachte zou echter steeds te groot blijken.[610]

Het radicaalrechtse gedachtegoed kreeg een belangrijke impuls door de ‘verlinksing’ van eerst de studentenbewegingen en later de traditioneel rechtse katholieke jeugdbewegingen en scholen. De studentenrevolte in Leuven in 1963 was voor vele studentactivisten het begin van een antiautoritaire oriëntering, die zich in de tweede revolte om 'Leuven Vlaams' in ‘68 zou doorzetten tot een globale linkse maatschappijkritiek. Sinds 1968 maakte de studentenbeweging -op een traditionalistische restant na- zich los van het Vlaams-nationalisme en koos het voor universele en linkse waarden. Vanaf 1968 kwam er dan ook een einde aan de traditionele voorhoederol van de Vlaamse studentenbeweging in de Vlaamse beweging zoals die al meer dan een eeuw had bestaan. Deze ideologische ommezwaai naar links in studentenkringen veroorzaakte een antioffensief in behoudende, traditioneel Vlaams-nationalistische en rechts-radicale kringen. In de jaren ‘70 werd de politiek bovendien beheerst door communautaire tegenstellingen die door de eerste staatshervorming van 1970 eerder werden aangewakkerd dan afgezwakt. Vanaf 1973 versmolten de communautaire problemen bovendien met de economische crisis. De verschillende economische snelheden in Vlaanderen en Wallonië werd nu een belangrijk thema van het communautaire debat. Daarnaast zorgde de groeiende werkloosheid en de toename van allochtonen in bepaalde stadswijken voor een sterker wordende onvrede bij bepaalde bevolkingsgroepen in Vlaanderen. Radicale Vlaams-nationalisten gingen daarop inspelen door de allochtonen verantwoordelijk te stellen voor de economische crisis en de criminaliteit en dat te verbinden met een radicaalrechts nationalisme. Tegen deze achtergrond kreeg een nieuw rechts-radicalisme vorm. Deze nieuwe radicaalrechtse golf hield zich niet bezig met een nostalgisch terugkijken naar het verleden, maar werkte aan een bruikbaar concept voor de toekomst. In deze nieuwe radicaalrechtse doctrine stond de ongelijkheid tussen mensen en volkeren centraal.[611]

De Franse Nouvelle Droite speelde een centrale rol in deze vernieuwing van de rechtse ideologie. De culturele vereniging GRECE (Groupement de Recherche et d'Etudes pour la Civilisation Européenne), met als belangrijkste ideoloog Alain de Benoist, was en is er de belangrijkste vertegenwoordiger van. GRECE werd in de tweede helft van de jaren ’60 opgericht met als taak een coherente en onderbouwde rechtse ideologie te ontwikkelen, de dominante linkse cultuur te ondermijnen en een rechtse maatschappijvisie algemeen ingang te doen vinden via een metapolitieke strategie.[612] Het wil deze metapolitieke strijd onder meer voeren door de uitgave van boeken en tijdschriften (waarvan ‘Nouvelle Ecole’ en ‘Eléments’ de belangrijkste zijn) en het organiseren van colloquia.[613] De doctrine van deze Franse Nouvelle Droite inspireerde ook een aantal rechts-radicale groepen in België. Een direct gevolg ervan was de lancering van het ‘Nouvel Europe Magazine. La voix de la majorité silencieuse’ (NEM) in 1971. Rond het blad werden NEM-clubs gevormd in heel het land die uitgroeiden tot een indrukwekkend netwerk met vertakkingen aan de Franstalige universiteiten. Ook de voormalige militant van Jeune Europe, Jean Thiriart, sloot er zich bij aan. De ideologische herleving van radicaalrechts drong op het einde van de jaren ‘60 ook in Vlaanderen door via de groep rond het Aktiecentrum Delta, de verspreiding van ‘Nouvelle Ecole’ door Luc Pauwels en de bijdragen van Roeland Raes in ‘Dietsland Europa’. De Nouvelle Droite ideeën waren ook gemakkelijk te versmelten met de doctrine die de Van Severen aanhangers propageerden.[614] Het lag voor de hand dat de Nouvelle Droite ideeën ook veel weerklank zouden vinden bij de sterk door de Van Severen verering getekende Vlaams-nationalistische jeugdbewegingen, waarvan het in het begin van de jaren '60 ontstane Vlaams Nationaal Jeugdverbond (VNJ) de belangrijkste was geworden.[615] Dit VNJ sloot volgens Bart De Wever evenwel steeds meer aan bij de traditionele stroming binnen het Vlaams-nationalisme. Dietsland in zijn taalnationalistische betekenis, was voor het VNJ wel het utopisch einddoel, maar de facto bleef het een anti-Belgische stijlfiguur.[616] Dit neemt niet weg dat de Nouvelle Droite ideeën via de Vlaams-nationalistische jeugdbewegingen bij de jongere generatie radicaalrechtse Vlaams-nationalisten verspreid zouden raken en ingang zouden vinden.[617]

Aan de Vlaamse universiteiten vonden de ideeën van de Nouvelle Droite gemakkelijk gehoor bij een radicale studentenminderheid die de Vlaams-nationalistische traditie nieuw leven inbliezen. Dat gebeurde aanvankelijk nog in de oude studentenvereniging Katholiek Vlaams Hoogstudentenverbond, maar in 1976 ontstond een afscheuring naar aanleiding van onenigheid binnen het toenmalige presidium tussen een radicaalrechtse, in Were Di-richting georiënteerde groep enerzijds en een meer pluralistisch nationalistische strekking anderzijds. De eerste groep stichtte de Nationalistische Studentenvereniging (NSV). Het NSV combineert radicale Vlaams-nationalistische doelstellingen met Nieuw Rechtse ideologische thema's. Inhoudelijk leunt het sterk aan bij Were Di en ‘Dietsland Europa’. Dit tijdschrift wordt overigens door de NSV-leiding beschouwd als de ideologische basis voor de eigen activiteiten.[618] Het NSV slaagde erin zich te consolideren en in 1981 een eigen scholierenvereniging op te richten, het Nationalistisch Jongstudentenverbond of NJSV. Het werd een verzamelpunt voor de jonge Nieuw Rechtse intelligentsia en een vormingscentrum voor een nieuwe generatie rechts-radicale Vlaams-nationalisten.[619] Verschillende redactieleden van TeKoS van de jongere generatie zijn in het NSV actief geweest, onder meer Eric Arckens, Peter Logghe en Jan Creve. Koenraad Logghe was in zijn jeugd lid van het NJSV.[620]

Halfweg de jaren ‘70 ontstonden er in Were Di wrijvingen tussen enerzijds op actie gerichte 'militanten' en ideologische 'intellectuelen' en anderzijds tussen 'rigoristen' en 'toleranten' inzake persoonlijke morele standaarden.[621] Dit leidde in 1976 tot de oprichting van Voorpost door een aantal leden van Were Di die op zoek waren naar een manier om meer actiegericht te kunnen werken. Stichter was Roeland Raes. Voorpost werd een extreemrechtse radicale Vlaams-nationale actiegroep met vooral jonge militanten. Qua programma bleef er een grote overeenstemming bestaan met Were Di en ‘Dietsland Europa’.[622] Voorpost wordt door Patrick Rentmeesters beschouwd als een duidelijke vertegenwoordiger van Nieuw Rechts binnen de Vlaamse beweging. De Nieuw Rechtse thematiek is volgens hem in nagenoeg elk nummer van ‘Revolte’, het blad van Voorpost, aanwezig. Nieuw Rechtse thema’s zijn onder meer de aandacht voor metapolitiek, het anti-egalitarisme, de afwijzing van het christendom en het pleidooi voor het Indo-europese heidendom, het antikapitalisme, anti-Amerikanisme en anticommunisme en het pleidooi voor een organische maatschappij geleid door een elite. Verantwoordelijk voor deze nieuw Rechtse invulling zijn medewerkers als Peter Logghe en Roeland Raes en de artikels van Frank Goovaerts.[623] Namen die men later ook in TeKoS zal terugvinden.

Spanningen binnen het VMO leidden in 1978 tot het vertrek van Xavier Buisseret, die toen samen met Raes en anderen 'Haro' begon uit te geven, een maandblad "voor de conservatieve revolutie".[624] Het blad beschouwde de Vlaamse strijd als inherent aan zijn streven, maar zag het niet als zijn taak hier verder op in te gaan. Het wenste zich vooral rechts en vrijzinnig-nationalistisch te profileren. ‘Haro’ besteedde onder meer aandacht aan rechts-nationalistische groepen elders in Europa, het negationisme, het ideeëngoed van de conservatieve revolutie en Nieuw Rechts. Er werden ook heel wat artikels vertaald overgenomen uit ‘Nouvelle Ecole’. Het blad had nooit meer dan 200 abonnees. In 1980 werd het een louter contactblad en het jaar nadien verdween het.[625]

Het Egmontpact zorgde ervoor dat in de radicale Vlaams-nationalistische kringen het ongenoegen over de oriëntering van de Volksunie (VU) zijn culminatiepunt bereikte. Die radicale kringen hadden al in 1973 en 1974 -nog voor het Egmontpact- op initiatief van Were Di Vlaams-nationale landdagen gehouden en een Vlaams-Nationale Raad opgericht onder voorzitterschap van Karel Dillen. Aanvankelijk moest die nog druk uitoefenen op de VU, maar na de ondertekening van het pact in 1977 schreef ze de VU af en begon ze te werken aan een alternatieve rechts-radicale Vlaams-nationalistische partij. Ook de solidaristische groep Stichting Deltapers, met Pauwels als spilfiguur, was intussen al begonnen zijn positie daarover in te nemen. In 1977 was gestart met maandelijkse conferenties in kasteel Steytelinck te Wilrijk, waar thema's uit de Nouvelle Droite ideologie aan de orde kwamen en ook Alain de Benoist het woord voerde. Na de goedkeuring van het Egmontpact werden in 1977 twee nieuwe rechtse partijen opgericht: de Vlaams-Nationale Partij (VNP) van Dillen, die een exclusief volksnationalistische en separatistische anti-Belgische lijn volgde en de Vlaamse Volkspartij (VVP) van Lode Claes met Luc Pauwels als partijsecretaris, die een brede conservatieve partij wilde zijn en een Nieuw Rechtse maatschappelijke blauwdruk wilde ontwikkelen. In 1978 vormden deze partijen met het oog op de verkiezingen een kartel onder de naam Vlaams Blok. Toen enkel Dillen werd verkozen, werd het kartel verbroken en verdere samenwerking met het VNP werd door Claes afgewezen. Hierop liepen de voorstanders van samenwerking, onder meer Roeland Raes en Francis van den Eynde, over naar de partij van Dillen. Daarmee werd het verval van de VVP als partij ingeluid. De Nieuw Rechtse lijn bleef wel bestaan in het in '79 opgerichte tijdschrift 'Teksten, Kommentaren en Studies' van Pauwels. Dit tijdschrift zou de volgende twee decennia steeds meer de ideologische oriëntering van het rechts-radicalisme in Vlaanderen bepalen. Het werd sinds de jaren '80 zelfs belangrijker dan ‘Dietsland Europa’ en sprak vooral de jongere radicaalrechtse generatie aan.[626]

2.1.3 De inbedding in de Vlaamse beweging: de Vlaamsgezinde achtergrond van enkele redacteurs van TeKoS

Deze band met de rechts-radicale traditie in de Vlaamse beweging weerspiegelt zich ook in de achtergrond van sommige redacteurs van TeKoS. Het volgende overzicht steunt onder meer voor een deel op gegevens uit de thesis van Patrick Commers die zijn informatie haalde uit een vragenlijst die verschillende redactieleden van TeKoS op zijn verzoek hebben ingevuld.

In een interview met Patrick Commers uit 1997 zegt Luc Pauwels dat zijn Nieuw Rechtse levensbeschouwing doorheen de jaren gegroeid is vanuit de Katholieke Actie en de traditionele Vlaamse beweging. In zijn jeugd was hij actief in verschillende katholieke en Vlaamsgezinde bewegingen, onder andere de Eucharistische Kruistocht en Pro Apostolis, Europakring, het Algemeen Diets Jongeren Verbond en de Katholieke Studentenactie-Jong Vlaanderen.[627] Later trad hij toe tot de Vlaamse Volksbeweging, een Vlaams-nationale drukkingsgroep opgericht in 1952, en werd hij lid van de Volksunie. Daarnaast was hij ook lid van Jong Europa en later Europafront. In 1965 werd Pauwels stichter en voorzitter van de Stichting Deltapers, die vormingsavonden en colloquia organiseert en sinds 1979 ook Teksten, Kommentaren en Studies (TeKoS) uitgeeft.[628] Hij werkte verder mee aan het tijdschrift ‘De Anderen’ van het Aktiecentrum Delta en hij is ten slotte ook lid van de Beweging voor de Verenigde Staten van Europa van Walter Kunnen.[629] Uit onvrede met de ondertekening van het Egmontpact verliet hij de VU in 1977. Zijn grootste verwijt aan Hugo
Schiltz was dat regeringsdeelname het streefdoel was geworden. Samen met Lode Claes richtte hij de Vlaamse Volks Partij op, waarvan hij algemeen secretaris was. Sinds de ondergang van het VVP beschouwt Pauwels zich als “politiek dakloos”. [630] Op latere leeftijd studeerde hij geschiedenis aan de KU Leuven. Zijn licentiaatsverhandeling handelde over de ideologie van Van Severen, deze verscheen in 1999 in boekvorm en werd uitgegeven door het Studie- en Coördinatiecentrum Joris van Severen. Luc Pauwels behoort ook tot de kernredactie van deze vzw.[631] Verschillende artikels van zijn hand in TeKoS gaan over de Vlaamse beweging en Van Severen.

Frans de Hoon maakte vanaf de oprichting van TeKoS deel uit van de kernredactie van het tijdschrift. Hij kan duidelijk geplaatst worden binnen het radicaalrechtse milieu in de Vlaamse beweging. Hij was tijdens de tweede wereldoorlog een overtuigd lid van de SS-DeVlag. Na de oorlog schreef hij voor ‘Periodiek Contact’, het tijdschrift van Hertog Jan Van Brabant, een vereniging die oud-Oostfronters groepeert.[632] Hij schreef ook voor verschillende tijdschriften van oud-collaborateurs zoals ‘Wachtpost’. Daarnaast was hij ook gastschrijver voor het blad ‘Branding’, het maandblad van het NSV. Frans de Hoon was tevens lid van de Beweging voor de Verenigde Staten van Europa en de VVP van Lode Claes waar hij in contact kwam met Luc Pauwels.[633] Hij wordt door Bart De Wever omschreven als een gewezen jong-Dinaso en onverbeterlijke nationaal-socialist. Dit zou ook de reden zijn waarom hij uit de BVSE stapte.[634] Hij publiceerde in TeKoS verschillende artikels over de collaboratie. Hij overleed in 1999.[635]

Guy de Maertelaere wordt door Patrick Commers omschreven als “het buitenbeentje van TeKoS”. Hij werd in 1985 actief medewerker van TeKoS en publiceerde voornamelijk artikels over spiritualiteit en ecologie. In zijn studententijd was hij een Belgische patriot en jongerenvoorzitter van het Nationaal Aktiekomitee voor de eenheid van het land en de taalvrijheid. De reden waarom hij hier toch wordt vermeld, is het feit dat hij medewerker was van ‘Mjollnir’ en de ‘Vrijbuiter’.[636] ‘Mjollnir’ was het tijdschrift van de vzw Orde der Eeuwige Wederkeer dat eind 1983 opgericht werd door Koenraad Logghe en Peter Devaere. Beiden waren afkomstig uit het Brugse Nationalistisch Jong Studenten Verbond. Het was een vereniging waarin een volksgerichte wereldbeschouwing, het heidendom en de Indo-europese eigenheid en erfgoed centraal stonden. Roeland Raes leverde enkele bijdragen en in ‘Revolte’, het blad van Voorpost, en in TeKoS werden enkele advertenties opgenomen.[637] De organisatie en haar blad verdwenen in 1986. De ‘Vrijbuiter’ ontstond als tijdschrift in 1982 in het Waasland. Oorspronkelijk ging het om het tijdschrift van het plaatselijke Nationalistisch Jong Studentenverbond. In oktober 1986 hervormde deze afdeling zich tot de onafhankelijke jeugdwerking De Vrijbuiter. Onder meer Jan Creve en Koenraad Logghe behoorden tot de medewerkers. Ook verschillenden van hun collega’s maakten deel uit van het Vlaams nationalistische milieu. Dirk Leen en Patrick Molle bijvoorbeeld zijn beide actief geweest in het Brusselse NSV. De vereniging kenmerkt zich door zijn sterke volkse inslag, zijn aandacht voor de conservatieve revolutie en zijn Nieuw Rechtse standpunten zoals het heidendom en het antiliberalisme. Vrijbuiter reageert ook tegen de verburgerlijkte rechtse Vlaamse beweging en het opduikend populisme. Zo werd het Vlaams Blok een aantal keren zwaar op de korrel genomen.[638]

Koenraad Logghe vervoegde de redactie van TeKoS in 1989. Hij was in zijn jeugd lid van het Nationalistisch Jong Studentenverbond. In 1983 richtte hij samen met Peter Devaers de Orde der Eeuwige Wederkeer op. Hij was ook hoofdredacteur van ‘Mjollnir’. Nadat deze vereniging ophield te bestaan, stapte hij over naar De Vrijbuiter.[639] In 1993 richtte hij de vzw Traditie op waarvan hij de voorzitter werd.[640] Deze vzw wordt op haar website omschreven als “een werkgroep (…) een overkoepeld orgaan voor families die de Weg van het Noorden volgen, in vakjargon Asatrú (…)”.[641] In het linkse tijdschrift ‘De Fabel van de Illegaal’ wordt Logghe een belangrijke schakel genoemd tussen radicaalrechtse organisaties en Asatrú-bewegingen.[642] Ook Jan de Zutter schrijft rechts-radicale sympathieën toe aan Logghe. Hij zou onder meer goede relaties onderhouden met de Vlaams Blok senator en heiden Wim Verreycken. Traditie publiceert in het gelijknamige tijdschrift voornamelijk onschuldige artikels over Asatrú, maar bijvoorbeeld ook bijdragen van de Friese oud-SS’er Hans Klinkenberg die na de oorlog actief was in verschillende rechts-radicale groeperingen.[643] Koenraad Logghe wordt in het nummer 100 (2001) van TekoS niet meer vermeld als redacteur.

Erik Arckens is redactielid van TeKoS van 1989 tot 1999. Tijdens zijn studententijd was hij actief in het NSV te Leuven waarvan hij praeses was in het academiejaar 1982-1983. Hij schreef zijn licentiaatsverhandeling over de Nouvelle Droite.[644] Na zijn studies werd hij lid van de studiedienst van het Vlaams Blok.[645] Tegenwoordig is hij afgevaardigde van het Vlaams Blok in de Brusselse Hoofdstedelijke Raad.[646]

Peter Logghe schreef zijn eerste artikel voor TeKoS in 1990. In zijn studententijd was hij bestuurslid van de Vlaams Nationale studentenunie (VNSU), praeses van het NSV en Voorpost militant. In 1989 werd hij hoofdredacteur van ‘Revolte’ het tijdschrift van Voorpost. Hij is ook lid van het Davidsfonds en bestuurslid van de Vlaamse Volksbeweging.[647]

Pieter Jan Verstraete publiceerde verschillende artikels over de Vlaamse beweging in TeKoS. In 1994 trad hij toe tot de redactie van het tijdschrift, maar zijn eerste artikel verscheen reeds in 1993. In zijn studentenperiode was hij actief in de Vlaams Nationale studenten Unie te Gent en in het anti-Egmontkomitee te Kortrijk. Later was hij hoofdredacteur (1989-1990) van het tijdschrift ‘Nieuw Vlaanderen’[648], een tweemaandelijks heelnederlands jongeren- en vormingstijdschrift (1967-1990).[649] Hij is tevens actief lid van het Studie- en Coördinatiecentrum Joris van Severen.[650] Hij is nooit actief geweest binnen de partijpolitiek. Zijn publicaties getuigen van een interesse voor het radicaalrechtse segment binnen de Vlaamse beweging. Zo kreeg hij in 1990 de Dr. Snellaertprijs voor zijn werk Odiel Spruytte, een priesterleven in dienst van het vlaams-nationalisme. Hij is tevens de auteur van “Karel Dillen. Portret van een rebel”, coauteur van het gedenkboek Joris Van Severen en van een boek over Tollenaere.[651] Ook zijn artikels in TeKoS getuigen van deze interesse.

Jan Creve trad toe tot de redactie van TeKoS in 1995. Hij was verschillende jaren lid van de KSA. In zijn studententijd was hij actief in het NSV en het VMO.[652] Hij studeerde geschiedenis en schreef zijn licentiaatsverhandeling over het Verdinaso (‘Recht en trouw. De geschiedenis van het Verdinaso en zijn milities’). Hij is ook actief in De Vrijbuiter en de milieugroep Polders in Nood die ageert tegen de uitbreiding van het Verrebroeckdok.[653] Zijn artikels getuigen van zijn Vlaams-nationalistische sympathieën. Creve wordt niet meer vermeld als redactielid vanaf het nummer 99 (2000).

Koenraad Elst trad in 1992 toe tot de redactie van TeKoS, hij stapte er echter in 1995 al uit.[654] In 2002 maakte hij deel uit van het redactieteam van ‘Punt’ een Vlaams conservatief tijdschrift dat echter geen lang leven beschoren bleek.[655] In dat zelfde jaar werd het al opgedoekt. Hij is oriëntalist en in die hoedanigheid heeft hij voordrachten over de Islam gegeven voor het Vlaams Blok en het Vormingsinstituut Wies Moens.[656] Op het Vlaams Blok colloquium “Immigratie: het westen voor de keuze” trad hij op als gastspreker. De titel van zijn voordracht luidde “De dreiging van de Islam”.[657] In 1993 heeft hij voor het Vormingsinstituut Wies Moens in het kader van een vormingscyclus een lezing “Islam zonder sluier” gegeven.[658]

Jan Sergooris werd in 2000 redacteur van TeKoS. Hij verliet echter de redactie reeds het jaar daarop. Hij studeerde geschiedenis in Gent. In 2002 maakte hij deel uit van de redactie van het Vlaams conservatief tijdschrift ‘Punt’.[659]

Kurt Ravyts ten slotte werd in 1994 opgenomen in de redactie. Hij is fractievoorzitter van het Vlaams Blok in de provincie West-Vlaanderen.[660]

Ook sommige auteurs waarvan slechts sporadisch artikels verschijnen in TeKoS kan men situeren in het Vlaams-nationale en rechts-radicale milieu. Van de hand van Maurits Caillieau verschenen tot begin 2001 drie artikels in TeKoS. Caillieau was actief in diverse heelnederlandse jeugdverenigingen. Hij was lid van het ADJV en kwam in 1958 in de verbondsleiding van het tot Blauwvoetjeugdverbond omgedoopte ADJV terecht.[661] Na de ontbinding van dit verbond in 1961 was hij medeoprichter van het Algemeen Diets Jongerenverbond (ADJoV). Dit nieuwe verbond stond net als het vroegere ADJV op een heelnederlands standpunt. Het had als voornaamste doel de bestaande jeugdgroepen ideologisch op de neo-Dinasolijn te krijgen.[662] Cailliau bleef actief in het ADJoV en zijn opvolger het Algemeen Nederlands Jongerenverbond (ANJV) tot de groep in 1973 verdween. In 1964 kwam hij ook in de redactie van ‘Dietsland Europa’ terecht waar hij redactielid bleef tot 1983.[663] In 1970 werd Cailliau bestuurslid van de Zannekin-vereniging, in 1971 secretaris en in 1990 eindredacteur van het Jaarboek Zannekin.[664] Hij was ook stichtend lid en is secretaris van de vzw Studie- en Coördinatiecentrum Joris van Severen.[665]

Marc Grammens werd in Knack omschreven als “de senior van de radicale Vlaamse beweging”.[666] Tot begin 2001 verscheen slechts één artikel in TeKoS van zijn hand: ‘Integratie van migranten is een ideologie. De polarisatie-ijver van pater Leman’.[667] Grammens publiceert op regelmatige tijdstippen in het Vlaams-nationalistische satirische weekblad ‘’t Pallieterke’ en zijn eigen eenmansblad ‘Journaal’.[668] Dit tweewekelijks opinieblad werd overigens uitgedeeld op het zevende colloquium van TeKoS (11 november 2001) “Globalisering of lot in eigen handen”.

Er verschenen ook reeds vier artikels van de hand van Roeland Raes in TeKoS. Hij was en is actief in tal van extreemrechtse organisaties. In zijn studententijd aan de RUG werd Raes secretaris van het Katholiek Vlaams Hoogstudentenverbond (KVHV). Nog als student sloot hij zich aan bij de Volksunie (VU). Een jaar later, in 1958, richtte hij aan de RUG de Volksunie-studenten op. Tussen 1968 en 1971 was Raes VU-provincieraadslid voor Oost-Vlaanderen en tussen 1970 en 1977 voorzitter van de VU-afdeling Gent. Van meet af aan stond hij in de rechtervleugel van de VU en ageerde hij tegen elke ‘verlinksing’, onder meer via het in 1967 mee door hem opgerichte Aktiecentrum Delta, dat het nationaal-revolutionaire tijdschrift ‘De Anderen’ uitgaf. Tussen 1962 en 1964 was hij medewerker van ‘Ter Waarheid’, hij stapte in 1964 samen met de andere redactieleden over naar ‘Dietsland Europa’. In 1970 werd hij ondervoorzitter van Were Di en in juli 1975 voorzitter. In maart 1976 stapte Raes op bij Were Di (hij bleef wel meewerken aan ‘Dietsland Europa’) om samen met enkele andere voormalige leden van Were Di de heelnederlandse organisatie Voorpost op te richten. Raes was tot 1980 voorzitter van Voorpost en tot 1989 hoofdredacteur van haar vormingsblad ‘Revolte’. Tussen 1977 en 1980 was hij tevens redactielid van ‘Haro’. Raes onderhield ook nauwe contacten met gelijkgezinde buitenlandse groepen. Na het Egmontpact in 1977 stapte Raes uit de VU en sloot hij zich aan bij de Vlaamse Volkspartij (VVP). De kartelgesprekken met de Vlaams-Nationale Partij (VNP) leidden tot de oprichting van het Vlaams Blok. Na de verbreking van het kartel door Claes stapte hij over naar de partij van Dillen. Raes werd ondervoorzitter van deze partij en in 1988 voorzitter van het partijbestuur. In november 1991 werd Raes verkozen tot senator; in mei 1995 werd hij herkozen. Raes heeft ook zitting in diverse nevenorganisaties van het Vlaams Blok als secretaris van de vzw’s Vlaamse Concentratie en het Frank Goovaerts Fonds en van de Nationalistische Omroepstichting.[669] Hij fungeert nog steeds als een belangrijke verbindingsman tussen het Vlaams Blok en bevriende radicaalrechtse verenigingen.[670]

Jos Vinks (eigenlijk Adriaan Jozef) publiceerde een drietal artikels in TeKoS. Voor de oorlog was Vinks betrokken in de Vlaams- nationalistische jeugdbeweging. Later werd hij lid van het VNV. Hij was actief op gewestelijk niveau in de vormingsdienst. Tijdens de Tweede Wereldoorlog maakte hij deel uit van de Vlaamsche Wachtbrigade. Na de oorlog werd hij veroordeeld tot een gevangenisstraf wegens collaboratie. Na zijn vrijlating publiceerde hij talloze bijdragen gaande van literaire kritieken tot hagiografische studies en portretten van vooral bekende Vlaams-nationalisten in onder meer ‘’t Pallieterke’. Tot 1977 was hij redacteur van het Volksunie-weekblad ‘Wij’ en werkte hij mee aan ‘Dietsland Europa’ waarvan hij in 1976 hoofdredacteur werd. Daarnaast was Vinks onder meer hoofdredacteur van ‘Wachtpost’ en losse medewerker van ‘Gazet van Antwerpen’, ‘Alternatief’[671] en ‘’t Pallieterke’. Hij stichtte de Vereniging van Vlaams-Nationale Auteurs waarvan hij penningmeester en voorzitter werd en was erelid van de Vereniging van Vlaamse Letterkundigen. Vinks publiceerde ook gedichten.[672]

Marc Joris schreef tot begin 2001 drie artikels voor TeKoS. Ook hij kan gesitueerd worden in het Vlaams-nationalistische radicaalrechtse milieu. Dit blijkt vooral uit zijn engagement in het Vlaams Blok. Op de website van de Vlaams Blok Jongeren wordt hij omschreven als de “huiscolumnist van de VBJ”.[673] Hij was een medewerker van het Vlaams Blok en sinds mei 1995 zetelt hij voor deze partij in de provincieraad van Oost-Vlaanderen.[674]

2.2 De visie van TeKoS op de Vlaamse beweging

2.2.1 De aandacht voor de Vlaamse beweging

TeKoS publiceerde tot begin 2001 een vijftigtal artikels over de Vlaamse beweging en haar vertegenwoordigers. Wat daarbij opvalt is het feit dat de overgrote meerderheid van die artikels gepubliceerd zijn in de jaren ‘90. Vóór 1989 zijn er maar vijf artikels verschenen die te maken hadden met dit onderwerp. Ongeveer de helft van alle artikels over de Vlaamse beweging handelt over individuele vertegenwoordigers. Meestal blijft de inhoud daarvan beperkt tot een schets van de levensloop van de persoon en worden zijn/haar ideeën maar kort aangeduid. Volgens Georgi Verbeeck vertoonden de standpunten van TeKoS aanvankelijk weinig raakvlakken met de klassieke thema's uit de Vlaamse beweging. Hij stelt dat de belangstelling voor het Vlaams-nationalisme toenam naarmate overeenkomsten werden ontdekt met 'conservatief-revolutionaire' stromingen in het buitenland.[675] Deze stelling moet worden gecorrigeerd. Zoals in het vorige hoofdstuk is aangetoond, kan TeKoS worden ingepast in de radicaalrechtse traditie binnen de Vlaamse beweging: verschillende thema’s die in TeKoS worden behandeld, leefden reeds in het radicaalrechtse Vlaams-nationalistische milieu. Luc Pauwels erkende in 1981 in TeKoS al dat Nieuw Rechts een duidelijke relatie heeft met de Vlaamse beweging (hij onderstreepte daarbij wel dat het daarin een eigen geluid laat horen).[676] Het jaar daarvoor verschenen overigens al twee artikels die de conservatieve revolutie in Vlaanderen behandelden.[677] De toename van de artikels over de Vlaamse beweging is voor een groot deel toe te schrijven aan de toetreding van enkele nieuwe auteurs tot de redactie van TeKoS. Pieter Jan Verstraete, die in 1994 in de redactie werd opgenomen, publiceerde reeds tien artikels over figuren uit de Vlaamse beweging. Ook van de hand van Koenraad Logghe, Kurt Ravyts en Jan Creve, respectievelijk toegetreden tot de redactie in 1991, 1994 en 1995, verschenen verschillende artikels over de Vlaamse beweging.[678]

2.2.2 De Vlaamse beweging volgens Nieuw Rechts: volksgericht en heelnederlands

Nieuw Rechts verwerpt de enge taaloriëntering van de Vlaamse beweging. ‘De taal is gans het volk’ is volgens haar een volkomen fout uitgangspunt. Ze erkent wel dat de eigen taal een belangrijk deel uitmaakt van de cultuur van een volk. Nieuw Rechts pleit er dan ook voor dat de eigen taal met alle macht verdedigd wordt, maar wijst er tegelijk op dat ‘volk’ veel meer betekent. Volk is een gemeenschappelijke afkomst en cultuur bezitten en vooral een samenhorigheidsgevoel voor de toekomst, geworteld in het bewustzijn van een gemeenschappelijk verleden.[679] De stelling van Marc Reynebeau dat de Vlaamse identiteit een mythe is die gecreëerd is in de laatromantische stroming van de 19de eeuw,[680] wordt dan ook scherp bekritiseerd. Peter Logghe ziet daarin een zoveelste poging van de heersende intelligentsia om komaf te maken met nationalistische concepten.[681] Volgens Nieuw Rechts moet de Vlaamse beweging streven naar het herstel van het eigen Vlaamse wezen, het eigen normbesef, het eigen gemeenschapsbesef en naar de herintegratie van het eigen heelnederlandse verleden. We moeten “onze eigenheid terug tot de spil maken van ons voelen en denken”.[682]

Nieuw Rechts maakt deel uit van de heelnederlandse strekking in de Vlaamse beweging. Vlamingen en Nederlanders behoren volgens haar tot hetzelfde volk. In TeKoS wordt er van uitgegaan dat het bewustzijn van de ‘generaliteit’ van de Nederlanden de scheiding van de zeventiende eeuw heeft overleefd. Dit bewustzijn heeft zich ook telkens opnieuw geuit doorheen de geschiedenis. Deze generaliteitsgedachte zou ook aan de grondslag liggen van de Vlaamse beweging, die in haar oorsprong geenszins een anti-Belgische, in de zin van separatistische, beweging was, omdat ze gans het zuiden, met inbegrip van de ‘Romaanse provincies’, als integraal deel van de Nederlanden bleef zien.[683]

Verschillende artikels in TeKoS weerspiegelen deze heelnederlandse en volksgerichte (i.p.v. taalgerichte) visie op de Vlaamse beweging. Het zijn vooral personen, tijdschriften en verenigingen die een zelfde standpunt vertolk(t)en die aandacht krijgen. Een voorbeeld hiervan is het artikel van Koenraad Logghe over Jan Frans Willems. In de Nieuwe Encyclopedie van de Vlaamse Beweging wordt hij omschreven als de "vader van de Vlaamse beweging" wiens visie de Vlaamse beweging voor lange tijd tot een hoofdzakelijk cultureel georiënteerde beweging maakte.[684] Zijn heelnederlandse oriëntering en zijn gerichtheid op het culturele, in plaats van enkel op de taal, kunnen logischerwijs op veel sympathie rekenen van Nieuw Rechts. Jan Frans Willems wordt in TeKoS voorgesteld als de strategisch en tactisch begaafde historische vader van de Vlaamse beweging die de jonge beweging een metapolitieke impuls gaf die vele decennia zou doorwerken. Hij wordt omschreven als een markant strijder die na zijn literaire en maatschappelijke doorbraak te Antwerpen tijdens het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden, in 1931 werd ‘verbannen’ naar Eeklo tijdens de eerste jaren “van de kunstmatige staat België” omwille van zijn orangistische sympathieën. Na zijn rehabilitatie als ambtenaar in 1835 zou hij in Gent de Vlaamse beweging oprichten. Zijn pleidooi voor de bevestiging van de Vlaamse volksaard, voor de erkenning en heropleving van de Nederlandse taal en voor de toenadering van Noord- en Zuid-Nederland worden in TeKoS geprezen.[685]

Aan de Nederlander Gerardus Bolland wijdde TeKoS reeds twee artikels. Daarin gaat de aandacht niet naar zijn filosofie, maar wel naar zijn beperkte vooroorlogse rol in de Vlaamse beweging, toen die volop in de strijd verwikkeld was voor een Nederlandstalige universiteit in Gent. De artikels focussen op de voordrachtreeks Het Nederlandsch als taal voor hoogere aangelegenheden des geestes die Bolland eind 1911, begin 1912 in verschillende Belgische steden heeft gegeven. Bolland legde daarin sterk de nadruk op de geschiktheid van het Nederlands als taal voor de filosofie. Frans was volgens hem goed genoeg voor gebruik in de opera, boulevardkranten en de roman. Hij maande de Vlamingen aan om het Frans te verloochenen en hij geselde de “Vlaamsche laksheid”. Zijn heelnederlandse gezindheid en volksgerichtheid moeten onder meer ook blijken uit het feit dat hij zijn redevoering begon met “geliefde stamgenoten”.[686]

Een laatste voorbeeld ten slotte is de beschrijving van het ANV in TeKoS naar aanleiding van het honderdjarig bestaan van deze vereniging. Het Algemeen Nederlands Verbond werd in 1895 door Hippoliet Meert te Brussel opgericht en had aanvankelijk de belangen van de Nederlandse taal als strijddoel, maar later ook die van de zogenaamde 'Nederlandse stam'.[687] Het idealisme en de militante heelnederlandse overtuiging van de initiatiefnemers worden in TeKoS geloofd. De kloof die vanaf de eerste wereldoorlog ontstond tussen de Nederlandse en Vlaamse afdeling van het verbond, als gevolg van de kleinnederlandse houding in Nederland -“een nette herenclub, voortdurend bezorgd om de staatssubsidies”- en de Vlaams-nationalistische tendensen, wordt aangeklaagd. Ook de hiermee samenhangende verschaling van de werking na de eerste wereldoorlog en de dominantie van de ‘politieke correctheid’ in ‘Neerlandia’, het blad van het verbond, worden bekritiseerd.[688]

2.2.3 De visie op het rechts-radicalisme in de Vlaamse beweging tijdens het interbellum en de tweede wereldoorlog

2.2.3.1 De conservatieve revolutie als kader
In TeKoS wordt zeer veel aandacht besteed aan de zogenaamde conservatief-revolutionairen binnen de Vlaamse beweging. Het model van de conservatieve revolutie van Mohler wordt in TeKoS getransponeerd naar Vlaanderen, hoewel wordt erkend dat de overdraagbaarheid van zijn indeling naar andere landen moeilijk is. De meeste personen en verenigingen die in TeKoS tot de conservatieve revolutie worden gerekend, maakten deel uit van de rechts-radicale strekking in de Vlaamse beweging en velen stapten tijdens de oorlog in de collaboratie. Zij worden in TeKoS consequent aangeduid als conservatief-revolutionairen. Het etiket fascisme wordt met klem afgewezen.

1) De Völkischen
Hoewel gans de Vlaamse beweging in feite rond taal en volk draait, de twee centrale notities bij de Völkischen, kan volgens Nieuw Rechts slechts een kleine fractie als völkisch worden beschouwd, met name een deel van de heelnederlandse strekking die expliciet het ‘organisch volksbeginsel’ of ‘volksnationaal beginsel’ boven iedere andere politiek-filosofische overweging stelde. Volgens TeKoS sluit Cyriel Verschave volledig bij deze stroming aan.[689] Deze Vlaams-nationalistische priester legde sterk de nadruk op de cultuurpolitieke eenheid van Vlaanderen, Nederland en Zuid-Afrika. Aan deze opvatting koppelde hij een uitgesproken anti-Belgische houding. Tijdens de eerste oorlog behoorde hij niet formeel tot de Frontbeweging, maar dankzij veelvuldige contacten en geschriften verwierf hij er een grote invloed. Verschaeve radicaliseerde tijdens het interbellum verder in anti-Belgische en antidemocratische zin en raakte sterk onder de invloed van het Duitse nationaal-socialisme. De Duitse bezetting betekende voor hem de kans voor de instelling van Vlaams zelfbestuur. Hij stapte overtuigd in de collaboratie. Verschaeve was ook sterk anticommunistisch en steunde onvoorwaardelijk de oostfrontstrijders. Na de oorlog werd hij bij verstek ter dood veroordeeld. Hij vond onderdak te Solbad Hall in Oostenrijk, waar hij op 8 november 1949 overleed.[690] In de TeKoS-reeks verscheen de brochure Verschaeve’s visioen van een Germaans beleefd christendom en van een Germaans Rijk (Wijnegem, Deltapers, 1995, 132p.) van de hand van Kurt Ravyts.

Ook het tijdschrift Dietbrand van Wies Moens behoorde volgens Pauwels tot de völkische strekking.[691] Dietbrand, "Tijdschrift van het Dietsche Geslacht", werd in oktober 1932 op initiatief van Wies Moens opgericht en hield na december 1939 op te verschijnen. De toon van het blad was in hoofdzaak heelnederlands. De solidaristische opvattingen van de redactie gaven onvermijdelijk aanleiding tot pro-Duitse en pro-Italiaanse sympathieën. In het tijdschrift klonken ook vrij regelmatig antisemitische geluiden en nogal wat medewerkers uit Noord en Zuid kozen uiteindelijk voor het nationaal-socialisme en de collaboratie.[692]

De Jong Nederlandse gemeenschap van Robrecht de Smet kan volgens Pauwels eveneens gerekend worden tot de völkische stroming.[693] Deze ‘Jong Nederlandsche Gemeenschap’ werd in 1931 opgericht en fungeerde de facto als een jongerenorganisatie, met nogal wat jeugdbewegingskenmerken. Het ideaal dat de vereniging nastreefde was de vorming van een Groot-Nederlandse autoritaire staat. De Smet wilde daartoe een elite vormen en niet de massa veroveren. Als gevolg van interen strubbelingen werd het verbond al in 1935 ontbonden.[694] Kurt Ravyts noemde deze Jong Nederlandse gemeenschap “ongetwijfeld een uniek experiment van directe samenwerking tussen katholieke Vlamingen en calvinistische Nederlanders met betrekking tot de realisatie van een Heelnederlands ideaal”. [695] Volgens hem is de beweging er echter nooit in geslaagd boven haar wat romantische en mystieke inslag uit te groeien.[696]

Naast deze personen en verenigingen van een duidelijk rechts-radicale signatuur, vermeldt Pauwels ook de antropoloog Gustaaf Schamelhout bij de völkische stroming.[697] Schamelhout was van opleiding arts. In Brussel raakte hij actief betrokken bij de Vlaamse studentenbeweging. Hij zette zich onder meer in voor de vernederlandsing van de wetenschapsbeoefening. Als antropoloog poogde hij het etnische onderscheid tussen Vlamingen en Walen wetenschappelijk aan te tonen. Hij weerlegde vooral de thesis van de Brusselse antropoloog Emile Houzé als zouden de Vlamingen tot een inferieur ras behoren. Tijdens de Tweede Wereldoorlog bleef Schamelhout buiten de collaboratie. Als overtuigd nationalist, vrijzinnig humanist en pacifist stond hij in oppositie tegenover elke vorm van totalitarisme of vreemde overheersing.[698] In TeKoS wordt sterk de nadruk gelegd op het feit dat Schamelhout én Vlaming én Europeaan was. Hij wordt geloofd omwille van zijn antropologisch en etnologisch werk. Met zijn boek Herkomst en etnische samenstelling van het Vlaamse volk heeft hij volgens Frank Goovaerts een belangrijke bijdrage geleverd aan de Vlaamse ontvoogding op het gebied van antropologie en de etnologie.[699] Het is mij niet volledig duidelijk waarom Schamelhout door Pauwels wordt ingedeeld bij de conservatieve revolutie. Schamelhout had weliswaar een grote belangstelling voor volk en etnie, maar hij kantte zich niet tegen de idealen van de Franse Revolutie…

2) De Jongconservatieven
De twee grote namen die door Luc Pauwels tot de jongconservatieven in Vlaanderen worden gerekend zijn Odiel Spruytte en Joris van Severen.[700] Odiel Spruytte wordt in TeKoS omschreven als “een van de voornaamste conservatief-revolutionaire theoretici in Vlaanderen tussen de twee wereldoorlogen”.[701] Odiel Spruytte, een Vlaamsgezinde priester en aanhanger van de heelnederlandse gedachte, wilde in het begin van de jaren ’20 een nieuwe volksbeweging opbouwen die zowel op sociaal als op Vlaams gebied voldeed aan de moderne maatschappijopvattingen en geïnspireerd was op een soort katholiek nationalisme. Zijn poging om tot een volksbeweging te komen mislukte echter. Vanaf dan ging hij steeds meer de weg op van het radicaal Vlaams-nationalisme en antibelgicisme. Hij zocht een rechtvaardiging van het Vlaams-nationalisme in het thomistisch natuurrecht en was een van de eersten om in Vlaanderen de corporatistische gedachte van Othmar Spann te propageren. Spruytte ontwikkelde zich tot een uitgesproken tegenstander van de parlementaire democratie en opteerde voor een elitair, katholiek en nationaal-solidaristisch gedachtegoed. Na de stichting van het VNV werd Spruytte in het midden van de jaren ’30 de geestelijke raadsman van Staf de Clercq. Hij was de belangrijkste 'denktank' van de rechts-radicale, anti- parlementaire en Dietse fractie binnen het VNV. Hij overleed in 1940.[702] In TeKoS wordt een lovend portret van hem geschetst. Er wordt opnieuw benadrukt dat Spruytte een conservatief-revolutionair is en zeker geen fascist. Frank Goovaerts verwoordt het zo: “Van Odiel Spruytte kan met zekerheid worden vastgesteld dat hij tot de konservatief-revolutionaire strekking binnen de Vlaamse beweging behoorde. En met een even grote zekerheid dat hij zowel intuïtief als intellectueel het fascisme en het nationaal-socialisme heeft verworpen. Hij heeft er nooit de potentiële realisatie van zijn denkrichting in gezien. Daarvoor had hij een te lucide, afstandelijke benadering van het tijdsgebeuren, gepaard aan een grote onverschilligheid t.o.v. uiterlijkheden en openbaar vertoon.”[703] Een ander voorbeeld van het positieve beeld dat van hem geschetst wordt is de omschrijving van zijn antiparlementarisme: “Spruytte stond bekend als een scherp en intelligent tegenstander van het als “demokratie” geserveerde parlementaire treurspel der dertiger jaren maar hij heeft vanuit zijn positie als theoreticus niets nagelaten om de demokratie in gezondere banen te leiden. Voor hem betekende demokratie: volksmedezeggenschap in de ruimste zin van het woord.”[704] Het artikel over Odiel Spruytte is overigens één van de weinigen waarin dieper wordt ingegaan op de ideeën van de persoon. Aan Joris Van Severen wijdde TeKoS verschillende artikels waaruit duidelijk een zekere bewondering blijkt. Daarom wordt daar in het volgende deel wat dieper op ingegaan.

3) De nationaal-revolutionairen
Deze groep is volgens Pauwels een typisch product van de Duitse frontgeneratie en daardoor voor Vlaanderen moeilijk toepasbaar. Dit nationaal-revolutionaire type was in Vlaanderen wel aanwezig, maar het was zelden of nooit meer dan een ‘doorgangsfase’. Een aantal extreme flaminganten hebben een eigen synthese gezocht van Vlaams-nationale inzet en sociaalrevolutionair streven. Na korte of lange aarzeling is dat bij de enen geëvolueerd naar nationaal-socialisme (in de etymologische betekenis van het woord). Bij anderen leidde dit tot een uitgesproken linkse koers, een Vlaams getint socialisme of zelfs communisme. Boudewijn Maes wordt door Pauwels genoemd als voorbeeld van een nationaal-revolutionair.[705] Boudewijn Maes was een overtuigd vrijzinnige flamingant. Bij de Duitse inval was hij van oordeel dat de Vlamingen de Duitsers moesten bestrijden en dat ze daarvoor na de oorlog zouden worden beloond. Tijdens de bezetting verzette hij zich openlijk tegen het activisme. In de nadagen van de oorlog bracht hij er echter begrip voor op, al bleef hij zich onthouden van openlijk engagement. Hij verloor in ieder geval zijn vertrouwen in België en hoopte dat revolutionair geweld vanwege Fronters en activisten de 'Belgische' macht in Vlaanderen zou breken. Maes leidde na 1919 het Gentse Vlaamsche Front en werd voor die partij tot volksvertegenwoordiger gekozen. Hij was een aanhanger van de Groot-Nederlandse strekking van het weekblad ‘Vlaanderen’ (1922-1933). Als overtuigd vrijzinnige kwam hij in botsing met de katholieke en groeiende rechtse krachten binnen het Vlaams-nationalisme. In 1926 stichtte hij daarom de Vlaamsch-Nationale Partij. In 1929 en 1932 kwam die met een dissidente lijst op, maar de partij behaalde slechts een onbeduidend aantal stemmen. Maes verafschuwde het Duitse nationaal-socialisme, de toenemende ideologische verwantschap met de hoofdstroom van het Vlaams-nationalisme en het feit dat vele Vlaams-nationalisten rekenden op deze Duitse bondgenoot. Hij trad terug uit het Vlaams-nationalisme en evolueerde naar een vaag communisme.[706] Volgens Luc Pauwels vertegenwoordigde hij “een niet te overtreffen zuiver radicalisme, waarmee hij socialisten en kommunisten links wilde voorbijsteken”.[707]

4) De Bündischen
Volgens Luc Pauwels kunnen de Vlaamse jeugdbewegingen Rodenbach, het Algemeen Katholiek Vlaams Studentenverbond (AKVS) en het Diets Jeugdverbond, ideologisch niet vergeleken worden met de Bündischen. Het grootste deel van deze jeugdbewegingen maakte volgens hem deel uit van de völkische groep, terwijl anderen aansluiting vonden bij de christen-democratie.[708] In een ander artikel wijst Luc Pauwels er wel op dat er een duidelijke gelijkenis bestaat tussen de Duitse Wandervögelbeweging (zie hoofdstuk “De conservatieve revolutie in de Weimarrepubliek”), de voorloper van de Bündischen, en de Vlaamse Blauwvoeterij,[709] de eerste fase van de katholieke Vlaamse studentenbeweging (1875-1880) en de inspiratiebron voor latere heelnederlandse jeugdbewegingen. Deze Blauwvoeterij werd gekenmerkt door de cultus van de gewesttaal, kritiek op de classicistische opvoeding en op het gezag en een gering vertrouwen in staat en politiek.[710] Zowel de Blauwvoeterij als de Wandervögel werden volgens Pauwels gekenmerkt door een autonoom jeugdbewegingkarakter, een romantische basis, het positief beleven en uitbouwen van een generatiekloof enz.[711]

5) De Landvolkbewegung
Deze beweging was zoals gezegd een boerenopstand in Sleeswijk-Holstein en heeft dus niets te maken met Vlaanderen.

2.2.3.2 De bewondering voor Joris Van Severen
TeKoS telt verschillende bewonderaars van Joris Van Severen onder zijn redacteurs. Hildegonde de Bois, de voormalige echtgenote van Luc Pauwels, is afkomstig uit een Dinaso-familie.[712] Hoofdredacteur Luc Pauwels schreef zijn licentiaatsverhandeling over Van Severen, evenals Jan Creve. Beiden zijn ook actieve medewerkers van het Studie- en Coördinatiecentrum Joris van Severen, evenals de redacteurs Kurt Ravyts en Pieter Jan Verstraete. Tot begin 2001 werden er in TeKoS een tiental artikels gepubliceerd die uitsluitend gewijd waren aan Van Severen en zijn ideeën. Vooral zijn aristocratische stijl en zijn pleidooi voor een dienende elite kunnen bij Nieuw Rechts op veel goedkeuring rekenen (zie verder). Omwille van de positieve houding van TeKoS tegenover Van Severen wordt hier dieper ingegaan op zijn persoon en zijn ideeën.

Joris Van Severen werd op 19 juli 1894 geboren als oudste zoon in een notarisgezin. Hij groeide op in een tweetalig burgergezin op het platteland, waar de ‘Vlaamsvoelendheid’ een onderdeel van het katholicisme vormde. Na zijn schoolopleiding aan het Sint-Barbaracollege te Gent, schreef hij zich in 1912 in aan de Gentse universiteit in de kandidatuur wijsbegeerte en letteren als voorbereiding op de rechten. Aan de universiteit werd hij voorzitter van de Rodenbach’s Vrienden, de katholieke flamingantische studentenkring.[713] Begin augustus 1914 viel Duitsland België binnen, zes weken later, op 24 september 1914, werd Van Severen opgeroepen. Hij ging voor een kaderopleiding naar Frankrijk en in maart 1915 kwam hij als sergeant aan het IJzerfront. In januari 1917 werd hij bevorderd tot onderluitenant.[714] Hildegonde de Bois schrijft over deze periode in TeKoS: “In januari 1917 wordt Joris van Severen onderluitenant, een uitzondering –Vlaamse officieren zijn schaars in het Belgische leger, dat nochtans voor bijna 80% uit Vlamingen bestaat. Als officier wordt hij gewaardeerd door zijn oversten én door zijn soldaten, wegens zijn dapperheid en onverstoorbare koelbloedigheid: zijn sektie heeft bijzonder weinig verliezen te betreuren, alhoewel ze aanhoudend in de vuurlinie staat. (…) Hij eet, slaapt, vecht en lijdt samen met zijn manschappen; hij doet ook alles om hun leven te sparen (…)”.[715] De Bois schetst hier een heel lovend portret van Van Severen, die wordt voorgesteld als een ware leider en held. Van Severen onderhield aan het front goede contacten met Cyriel Verschaeve. Hij maakte ook deel uit van een groep Vlaamsgezinde studenten en intellectuelen, die zich tussen mei en september 1916 verenigden met de bedoeling om via de pers en studiekringen een Vlaamsgezinde werking onder de soldaten te organiseren. Het blad ‘Ons Vaderland’ werd de dagelijkse spreekbuis van deze radicale flaminganten.[716] De groepering steunde de vraag naar een belofte van de regering voor de vernederlandsing van de Gentse universiteit na de oorlog. Toen de regering in oktober 1916 dit publiekelijk weigerde te beloven, radicaliseerde deze groep en ging ze een geheime werking uitbouwen, de Frontbeweging.[717] Volgens Vanlandschoot was Van Severen niet actief betrokken bij deze Frontbeweging. Toch zou hij in 1917 tweemaal te maken hebben met repressieve maatregelen omwille van zijn Vlaamsgezindheid.[718] Volgens Lode Wils nam Van Severen weliswaar deel aan de Frontbeweging, maar na 1916 speelde hij daarin geen rol van betekenis.[719] Deze visie wordt tegengesproken in TeKoS. De Bois benadrukt dat Van Severen actief deelnam aan de Frontbeweging en dat hij daardoor twee keer in een militair strafkamp belandde. Twee keer wordt hij eruit gehaald “omdat men een officier van zijn kwaliteit maar al te graag in de vuurlinie heeft.”[720] Ook Jan Creve onderstreept dat Van Severen wel actief was in de Frontbeweging. Hij verwijst hiervoor naar “de maatregelen” die in 1917 tegen Van Severen genomen zijn, “de taal die hij in zijn brieven hanteerde” en “de getuigenissen van Theo Hoste en Vital Haesaert”.[721] Jan Creve gaat er dus blijkbaar van uit dat hij voor een publiek schrijft die in grote mate vertrouwd is met de geschiedenis van Van Severen.

De verstrooiing van de frontsoldaten na 11 november 1918 veroorzaakte een diepe depressie bij Van Severen, die wenste dat de Frontbeweging op haar elan van 1917 zou doorgaan in de strijd tegen de oorlog en tegen de vaderlandsliefde die oorlogen veroorzaakt. Op 6 februari 1919 keerde hij naar de Gentse universiteit terug en werd hij voorzitter van de afdeling van het Algemeen Vlaamsch Hoogstudentenverbond. Hij zou zijn studies echter nooit afmaken. Na de demobilisatie slingerde hij tussen het internationalisme en de volksnationalistische meetings van de Fronters. De toon en de inhoud van zijn toespraken uit de jaren 1919 en 1920 verraden dat Van Severen de algemene opinie van de Frontpartij vertolkte. Hij behoorde niet tot de groep rond priester Robrecht de Smet die de activistische verzuchtingen wilde doordrukken en liet zich ook niet in met de eerste naoorlogse verkiezingen van 16 november 1919. Mede gesteund door Verschaeve, richtte Van Severen in januari 1921 een tijdschrift op onder de titel ‘Ter Waarheid’.[722] In de woorden van Hildegonde de Bois “Een prachtig kultureel maandblad (…) Het blad blinkt uit door zijn hoog niveau en zijn verzorging. Want ook hier toont Joris van Severen stijl.”[723] Op 20 november 1921, werd Van Severen in het arrondissement Roeselare-Tielt tot volksvertegenwoordiger gekozen. Hij verwaarloosde echter zijn parlementaire werk en beperkte zich in 1922 en 1923 tot een vijftal redevoeringen in de Kamer.[724] Volgens de Bois was dit omdat “het parlementaire spel hem niet lag: te veel voze verbaliteit, te veel schijnvertoning.”[725] In ‘Ter Waarheid’ bepleitte Van Severen aanvankelijk een radicaal democratisch gedachtegoed en een volstrekt antimilitarisme. Vanaf het midden van 1922 oriënteerde hij zich naar een meer uitgesproken katholieke koers en in januari 1923 meldde de redactie dat ze de rooms-katholieke levensleer als de enige en absoluut ware beschouwde. In maart 1923 vroeg hij om de opheffing van de Godsvrede, de zogenaamde neutraliteitsafspraak binnen Het Vlaamsche Front, hierin vagelijk gesteund door zijn West-Vlaamse achterban. Daarmee zette hij het proces in gang van omvorming van de nationalistische partijformatie. Dit leidde tot een ideologische en organisatorische verwarring die jaren zou aanslepen en uiteindelijk uitmondde in de stichting van het Verdinaso. Het nationalisme kreeg bij Van Severen niet alleen een katholiek karakter, maar ook een conservatief-integralistische overtuiging. In verscheidene artikels uit 1923-1924 zette hij daaromtrent zijn theoretische beschouwingen uiteen. Die moesten volgens Van Severen klaarheid scheppen in de Vlaams-nationale organisatie voor de aanstaande verkiezingen van april 1925. Dit opzet mislukte. In de Vlaams-nationalistische kringen heerste verdeeldheid en Van Severen kreeg steeds meer kritiek te verduren omwille van zijn eigengereid denken, zijn aristocratische handelwijze en zijn reactionaire, antidemocratische gezindheid. Dit belette niet dat hij in 1925 voor het tot Katholiek Vlaamsch Nationaal Verbond (KVNV) omgedoopte Vlaamsch Front werd herkozen tot volksvertegenwoordiger.[726]

Van Severen evolueerde steeds verder weg van de nationalistische partijorganisatie. De electorale perikelen van 1925 en de gemeenteraadsverkiezingen van oktober 1926 deden hem het geloof in de democratische ordening geheel verliezen. Meer en meer verkondigde hij een autoritaire staats- en maatschappijopvatting.[727] Ook Lode Wils gaat ervan uit dat de radicalisering van het anti-Belgische en antidemocratische denken van Van Severen in verband stond met het echec van de Frontpartij in de verkiezingen. Ook de weigering om de gelijkheid van de landstalen te erkennen, de verwerping van de vernederlandsing van de Gentse universiteit en de afwijzing van Nederlandstalige legereenheden door de regering zouden tot deze radicalisering hebben bijgedragen.[728] In TeKoS wijst Jan Creve er echter op dat Van Severen reeds veel eerder bedenkingen had bij de democratie, een stelling die ook door de Bois wordt gevolgd.[729] Ook Luc Pauwels verwerpt de redenering dat Van Severen een radicaal tegenstander van de democratie geworden is doorheen alle electorale perikelen en zijn ervaringen als volksvertegenwoordiger. Volgens hem was Van Severen reeds jaren een radicaal tegenstander van de democratie. Hij was in zijn periode als volksvertegenwoordiger een pragmatisch democraat, maar één met een revolutionaire agenda die op een onverholen dictatuur was gericht en toen nog van linkse signatuur was.[730]

Van Severen ging steeds meer zijn eigen weg. Zijn heelnederlandse bekommernis kwam meer op de voorgrond. Het ging hem ook niet meer in de eerste plaats om de oplossing van een Vlaams of Belgisch probleem, maar om de vestiging van een nieuwe orde in het door oorlog en revolutie verscheurde Europa.[731] Op het Groot-Nederlands Studentencongres te Gent op 29 maart 1926, kondigde hij zijn nieuwe doelstellingen aan: politiek Groot-Nederland, de corporatieve staatsordening en de verovering van de macht door de vorming van milities. Zijn politiek voorbeeld was het Italiaanse fascisme. Van Severen manoeuvreerde zich steeds meer in een uitzonderlijke positie. Hij deed de pogingen tot unificatie van de Vlaams-nationalistische groepen steeds verder van een oplossing afdrijven. Bij hem ging het steeds meer over een fundamentele herinrichting van staat en maatschappij, waarbij zijn integralistische uitgangspunten van 1923 nu in versneld tempo opschoven naar een rechts radicalisme. De reorganisatie van het feitelijk bestaande Vlaams-nationalisme, de aanpassing van de partijstructuren lieten hem omzeggens koud.[732] In 1928 kwam het lang nagestreefde Algemeen Vlaamsch Nationaal Verbond (AVNV) op papier tot stand, met Van Severen als een van de vijf leden van het directorium. Dit AVNV heeft echter op geen enkel ogenblik gefunctioneerd. Het mislukte in eerste instantie omdat het door Van Severen doelbewust werd gekelderd. Hij hanteerde een integraal Grootneerlandisme om een radicaliseringproces op gang te brengen. In een rede in de kamer in november 1928 stelde hij dat het doel van het Vlaams-nationalisme het herstel van de Nederlandse nationale eenheid was. Hij bracht hulde aan het activisme en de ‘sublieme deserteurs’.[733] Na de verkiezingen van mei 1929 viel Van Severen uit de boot bij de zeteltoewijzing. Deze verkiezingen waren voor de nationalisten succesrijk, maar leken weinig indruk op Van Severen te maken. In de zomermaanden dacht hij reeds hardop aan een eigen militie. Op 3 mei 1930 nam hij ontslag uit het KVNV, dat hij in 1925 had helpen stichten. Ook buiten West-Vlaanderen werden de scheidingslijnen duidelijker. Alle voormannen stonden eind 1930 voor de keuze: voor Van Severen of voor de meer gematigden die door hem smalend de "neobelgicistische advocaten" werden genoemd. De ontknoping viel in het voorjaar 1931. Van Severen werd in het AVNV-directorium in de minderheid gesteld. Toen hij in september de oprichting aankondigde van een nieuwe organisatie werd hij uitgesloten. Op 6 oktober maakte hij officieel de stichting van een Verbond van Dietsche Nationaal Solidaristen (Verdinaso) bekend: Moens, Thiers, Antoon Samyn, Pol van Herzeele, De Clercq, Jef François, Jef Missoorten en Leo Poppe volgden hem. Ook Cyriel Verschaeve betuigde ostentatief zijn sympathie voor de nieuwe beweging. ‘Hier Dinaso!’ werd het blad van de beweging.[734]

Het Verdinaso combineerde de heelnederlandse gedachte met een solidaristische maatschappijvisie. Met het Italiaans fascisme als voorbeeld werd gepleit voor een corporatistische nieuwe orde in een autoritaire Dietse staat. Volgens professor Bruno De Wever werd het Verdinaso gesticht als een zuiver fascistische groepering. Een bewijs daarvoor is terug te vinden in het programma dat door Wies Moens op de eerste landdag op 10 juli 1932 in Roeselare werd afgekondigd en dat door Pol le Roy een jaar later in brochurevorm werd uitgegeven. Het Verdinaso was antiliberalistisch, antimarxistisch en anticonservatief. Het was tegen de democratie en tegen het partijenstelsel. Het had een pannationaal doel en ijverde voor een nieuwe staat met een totale transformatie van de sociale relaties: het nationaal-solidarisme (in feite een corporatieve staat). ‘De vreemden’ waren per definitie vijanden van de staat. De stijl van het Verdinaso beantwoordde volledig aan die van een fascistische partij. Militarisme was er de hoofdtrek van. De geweldfactor ontbrak niet.[735] De stelling dat het Verdinaso fascistisch zou zijn wordt met klem verworpen door TeKoS. Hildegonde de Bois schrijft bijvoorbeeld “(…) bij alle aversie die hij (Van Severen) zal ontwikkelen voor het partijenregime, wordt hij geen fascist in de gemeenzame betekenis van dit woord. Hij zal dit aan Degrelle en enkele andere overlaten, voor wie hij nooit anders dan diep misprijzen zal betonen.”[736] Ook Jan Creve benadrukt dat Van Severen geen fascist was.[737] Luc Pauwels stelt dat het Verdinaso weliswaar duidelijk antidemocratisch was, “maar eerder in de traditionalistische variant en niet in de fascistische laat staan de nationaal-socialistische”. Verder schrijft hij: “In 1937, op een openbare redevoering te Antwerpen neemt Van Severen afstand van fascisme en nationaal-socialisme met de woorden “Geen Duitsche orde, geen Italiaansche Orde (…) Neen: de Dietsche Orde: een orde aangepast aan ons wezen en aan dezen tijd.” Men kan zich een krachtiger distantiëring voorstellen, maar goed.”[738]

De ideologische evolutie van Van Severen en tactische bekommernissen leidden tot een radicale ommezwaai in 1934. Van Severen zag duidelijk in dat de Belgische regering maatregelen tegen het Verdinaso zou nemen die de groei van zijn beweging fel zouden kunnen hinderen. Bovendien werd hij meer en meer gesterkt in zijn overtuiging dat de politieke machtsverwerving over een Belgische weg moest gaan. Deze inzichten leidden tot de zogenaamde 'nieuwe marsrichting' die Van Severen openlijk proclameerde in augustus 1934.[739] Het ging daarbij om twee koerscorrecties. Ten eerste een tactische: Van Severen wilde de staat niet langer omverwerpen, maar veroveren met vreedzame middelen. De tweede correctie was een inhoudelijke: Dietsland moest niet samenvallen met het Nederlands taalgebied. De Walen mochten zich afscheiden als ze dat wilden of ze mochten binnen het Dietse rijk blijven met een autonoom statuut. Hetzelfde gold mutadis mutandis voor de Friezen en de Luxemburgers.[740] Vanaf 1936 liet Van Severen ook de term Dietsland vallen, voortaan sprak hij achtereenvolgens meer en meer over ‘het Dietse Rijk’, ‘De Lage Landen’, ‘de Nederlanden’, ‘het Dietsche Rijk der Nederlanden’ en ten slotte vanaf 1938 over ‘de Zeventien Provinciën’. Het taalcriterium werd nu geheel verlaten, naast geopolitieke argumenten kwam het gemeenschappelijk verleden van de Nederlanden in de plaats. De eeuwenoude lotsverbonden gemeenschap van Dietsers, Friezen, Walen en Luxemburgers moest worden hersteld door staatkundige eenmaking in een rijksgemeenschap onder Dietse hegemonie. Niet veel later verklaarde Van Severen de Walen op basis van afstamming en bloed tot geromaniseerde Dietsers. De historische gemeenschap der Nederlanden werd nu eveneens een volwaardige volksgemeenschap. De weg naar de Dietse natiestaat lag nu over de staatkundige hereniging van België, Nederland en Luxemburg. In dit feitelijk hersteld Verenigd Koninkrijk der Nederlanden zou de verscheidenheid van de Dietsers worden beschermd via provinciaal federalisme, een restauratie van de zeventien provinciën.[741] De nieuwe marsrichting betekende het einde van het antibelgicisme waarvan het Verdinaso de radicale voorvechter was geweest. De nieuwe koers leidde tot het vertrek van een aantal medestanders waaronder Wies Moens.[742] Door de 'nieuwe marsrichting' raakte het Verdinaso ook steeds meer in een geïsoleerde positie in de Vlaamse beweging. Door de afwijzing van het Vlaams-nationalisme was de Dietse oriëntering de enige band met de Vlaamse beweging die overbleef.[743] Van Severen pleitte voor een vernieuwde staat België in een Diets rijk, een autoritaire Dietse staat gebaseerd op het corporatisme en de vernietiging van de erfenis van de Franse Revolutie.[744] Zijn ideeën voerden hem naar een haast naïeve verering van koning Leopold III wiens neutraliteitspolitiek hij volledig onderschreef. In een antidemocratisch en autoritair versterkt koninklijk regime zag hij een bevestiging van de staatsorganisatie zoals hij die voor ogen had. Ondertussen kwamen in het weekblad ‘Hier Dinaso!’ onmiskenbaar sympathieën voor nazi-Duitsland en anti-joodse uitspraken naar voren. Van Severen weigerde die tegen te spreken, hoewel hij persoonlijk van mening was dat het Verdinaso geen boodschap had aan buitenlandse fascistische en nationaal-socialistische stromingen. Vanaf 1935 haalde hij ook uit naar het communisme als de grote bedreiging van het Westen.[745]

Op het hoogtepunt van de Tsjechoslowaakse crisis op 28 september 1938 stuurde Van Severen een telegram aan eerste minister Spaak waarin stond dat het Verdinaso "in volkomen loyaliteit en tucht achter koning Leopold, in de onvoorwaardelijke dienst van volk en land" stond.[746] In de jaren voordien had Van Severen contacten gelegd met personen uit het Belgische politieke establishment, onder ander met De Man. Na 28 september verhoogde Van Severen nog zijn steun aan de regering en aan de neutraliteitspolitiek. De internationale toestand heeft hem er ongetwijfeld toe gebracht een aantal doctrinaire scherpe kanten af te slijpen. Zelfs een toenadering tot de verkiezingen van 2 april 1939 zat erin. Maar tezelfdertijd bleek dat sinds 1936 vele vooraanstaande Dinaso's het moeilijk met hem eens konden zijn. Eigenlijk was hij als leider, na het wegvallen van Wies Moens, steeds meer vereenzaamd. De mobilisatie ontkrachtte verder het organisatiekader van de beweging.[747] Op 10 mei 1940 werd Van Severen door de Staatsveiligheid aangehouden. Interventies van onder meer senator Pierre Nothomb richtten niets uit. Op 15 mei werden Van Severen, Rijckoort en Léon Degrelle op transport geplaatst, vier dagen later arriveerden de gevangenen in Abbeville. Op 20 mei 1940 werd hij door Franse soldaten dood geschoten. De dood van Van Severen was meteen een fatale slag voor het Verdinaso. De beweging die sterk aan zijn persoon gebonden was geweest en steeds slingerde tussen een politieke vormingsformatie en een uitdagende militie, viel uiteen. Een deel van de volgelingen stapte in 1940-1941 de collaboratie binnen, een ander deel verkoos de kant van het verzet.[748]

Van Severen en het Verdinaso worden door TeKoS zeer positief benaderd. Het Verdinaso wordt voorgesteld als een beweging die een constructieve strategie hanteerde in een decadente en verloederde periode. “Het Verdinaso wilde niet profiteren van de decadentie van de parlementaire democratie om aan de macht te komen, zoals de rexisten hoopten en evenmin in blinde woede de Belgische staat vernietigen, zoals vele Vlaams-nationalisten. Het Verdinaso wilde de oorzaken van het verval bestrijden en een nieuwe staat opbouwen.”[749] Net als Nieuw Rechts, wilde het Verdinaso een tegenproject uitbouwen dat een alternatief moest bieden voor de (gepercipieerde) decadentie van het eigen tijdperk. De afwijzing door Van Severen van het gedachtegoed van de Franse Revolutie is een ander aspect waarom hij op zo veel sympathie kan rekenen. TeKoS beschouwt Van Severen als een van de belangrijkste vertegenwoordigers van de conservatieve revolutie in het interbellum in Vlaanderen. Hij wordt omschreven als de meest uitgesproken jongconservatief in Vlaanderen.[750] Zijn nadruk op orde, elite en staat, zijn anticommunisme en zijn keuze voor het rijk zijn elementen die duidelijk overeenkomsten vertonen met de jongconservatieve stroming in Duitsland (zie hoofdstuk “De conservatieve revolutie in de Weimarrepubliek”). TeKoS benadrukt daarbij dat Van Severen een geheel eigen conservatief-revolutionaire beweging uitbouwde en zeker geen kopie nastreefde van de bewegingen van Hitler en Mussolini.[751] Hij wordt voorgesteld als een groot politiek denker: “Wanneer politiek betekent “macht veroveren” dan dienen Joris Van Severen en Louis Gueuning gerangschikt te worden onder de grandioze mislukkingen. Wanneer met dit dubbelzinnig begrip de zorg om de “polis” bedoeld wordt en het zoeken naar wegen die leiden naar een menswaardig bestaan, waarbij persoon en gemeenschap naar hun ultieme bestemming worden geleid, dan behoort Joris van Severen, samen met Louis Gueuning tot de grote politici. Beide behoren zij tot de falanks die de strijd aanbonden tegen “de ideeën van 1789”. In denken en handelen ontwikkelden zij alternatieven voor een samenleving op maat van de mens en beantwoordend aan de hoge roeping van de mens.” [752] Volgens Luc Pauwels was het Verdinaso vooral een vormingsbeweging en geen militie. De politieke methode van Van Severen steunde volgens hem op de voorbeeldfunctie en de veroveringskracht van de nieuwe elite die door het Verdinaso moesten worden belichaamd. Van Severen gaf zijn volgelingen een “fiere ziel” mee. De aristocratische elite waar Van Severen voor pleitte, moest een dienende elite zijn, een elite die offervaardigheid en discipline voorstond.[753] Volgens Nieuw Rechts is er vandaag de dag dringend nood aan een dergelijke elite. Er is nood aan een staatsdragende klasse, een door onbaatzuchtigheid en plichtsbesef gekenmerkte politieke elite die garant staan voor de rechtsstaat en bekwaam leiding kan geven.[754] Het ontbreekt ons de dag van vandaag aan “fiere zielen”, aan belangloze, soevereine persoonlijkheden zoals Van Severen.[755] Luc Pauwels stelt het in een artikel uit 1994 in TeKoS zo: “De morele kwaliteiten van Joris van Severen, zijn aristocratisch non-konformisme, zijn beleefde waarachtigheid en zijn tot het eindpunt doorgezette stoische levenshouding blijven het voorbeeld van een werkzaam tegengif tegen de Zeitgeist van deze late twintigste eeuw.”[756]

2.2.3.3 De vergoelijking van de collaboratie
In TeKoS zijn een vijftal artikels verschenen die specifiek aan de collaboratie gewijd zijn, daarnaast zijn er ook verschillende bijdragen gepubliceerd die handelen over individuele collaborateurs. Van die vijf artikels zijn er vier geschreven door Frans de Hoon, zelf een voormalig collaborateur. Frans de Hoon was tijdens de tweede wereldoorlog een overtuigd lid van de SS-DeVlag. Na de oorlog schreef hij voor verschillende tijdschriften van verenigingen van oud-collaborateurs (zie 2.1.3 De Vlaamsgezinde achtergrond van enkele redacteurs van TeKoS ). Frans de Hoon kan geplaatst worden in het milieu van Vlaams-nationalistische collaborateurs die zich na de oorlog verenigden en weigerden de oorlog stilzwijgend achter zich te laten. Binnen deze kringen werd de oorlog geïdealiseerd. De collaboratie werd voorgesteld als een tactische vergissing van een beweging die het goed meende met het Vlaamse volk. Het rechtse aspect werd weggegomd en de ‘foutgelopen’ repressie werd scherp bekritiseerd. Het idee ontstond dat de Belgische staat de repressie had gebruikt om de Vlaamse Beweging te breken en dat de repressie hard en onrechtvaardig was.

In zijn artikels over de collaboratie in TeKoS volgt Frans de Hoon in grote mate hetzelfde discours. Hij idealiseert de oorlog wel niet, maar de collaboratie wordt wel vergoelijkt. Volgens de Hoon kan niet ontkend worden “dat de Vlaamse collaboratie in haar overgrote meerderheid ingegeven was door een Vlaamse motivering.” De verwerping van het begrip België als ‘un et indivisible’ is volgens hem de kern van de oorzaken en beweegredenen van de Vlaams-nationale collaboratie. “Zij, deze Vlamingen hadden geen vaderland om te beminnen maar waren integendeel reeds lang op zoek naar een vaderland (…) In 1914 trokken duizenden jonge bewuste Vlamingen vrijwillig ten strijde met het Belgische leger in de overtuiging en betrouwend op het woord van hun koning, een nieuwe “slag der gulden sporen” voor Vlaanderen te kunnen slaan. Voor zover zij niet als Vlaming moedwillig aan het front geofferd werden, keerden de meeste van hen terug: gegriefd, vernederd, verslagen en als vijanden van de staat!” Frans de Hoon legt de nadruk op de tweederangspositie die Vlamingen in het België van voor de tweede wereldoorlog zouden hebben bekleed. Ze werden achteruitgesteld of geweigerd in de Belgische administratie, de Belgische magistratuur, de Belgische politiek en het Belgische leger alleen maar om hun bewust Vlaming zijn. Ze moesten de wortels van hun cultuur gaan zoeken in het buitenland omdat zij als Vlamingen geen perspectieven en geen waardering vonden in het Belgische establishment.[757] De Hoon wijst ook met een beschuldigende vinger in de richting van koning Albert I. Had de koning zijn belofte gehouden omtrent gelijkheid in recht en feit voor de Vlamingen dan was het waarschijnlijk anders gelopen.[758]

Een ander beweegreden is volgens de Hoon te vinden in het feit dat de toenmalige ‘zogenaamde democratische regimes’, in hoofdzaak door eigen schuld, niet meer opgewassen waren tegen de toenemende moeilijkheden.[759] De Hoon stelt dat de Westerse democratieën tijdens het interbellum overspoeld werden door een golf van schandalen en corruptie en dat ze met het begrip democratie enkel nog de term gemeenschappelijk hadden. Het is volgens hem dan ook niet verwonderlijk dat velen hoopvol in de richting van Duitsland keken en hoopten op dezelfde vergaande en ingrijpende hervormingen die het recht en de orde in eigen land zouden herstellen.[760]

Een derde en laatste historische omstandigheid die men volgens de Hoon in rekening moet brengen om de collaboratie te begrijpen, is het anti-bolsjewisme die toen een belangrijke rol speelde. De Hoon benadrukt dat het marxistisch bolsjewisme toen de publieke vijand nummer één was.[761] “De antichrist was toen het Bolsjewisme, het gevaar voor Europa het kommunisme.”. In Duitsland ging het volgens hem niet meer over de vraag of dit land al dan niet democratisch zou zijn, maar wel of het communistisch of nationaal-socialistisch zou zijn.[762]

Op het verwijt dat ex-collaborateurs niet moeten doen alsof zij gans Vlaanderen vertegenwoordigden, repliceert hij dat doorheen heel de geschiedenis het steeds beperkte minderheden zijn geweest die de revolutie en de evolutie mogelijk hebben gemaakt, de massa volgde gewoon. “De massa is steeds niet meer dan de bij uitstek manipuleerbare “openbare mening” (...) Bij een Duitse overwinning zou deze “openbare mening” op minder dan geen tijd achter de nieuwe orde zijn gaan staan zoals zij nu na de bevrijding, in grote massa aan weerstand is gaan doen”.[763]

De Hoon stelt de repressie voor als hard en onrechtvaardig. Ook het idee dat de Belgische staat de repressie heeft aangewend om de Vlaamse Beweging klein te krijgen, klinkt door in zijn betoog: “Wie zich in de repressieperiode en in de eerstvolgende jaren daarna durfde te beroepen op Vlaams-nationale motieven voor zijn kollaboratie, mocht er zeker van zijn dat dit hem als ekstra bezwarende omstandigheid zou aangerekend worden.”. De Hoon stelt dat de repressie in België voor een groot gedeelte doorgevoerd werd op basis van retroactieve wetgeving en voor uitzonderingsrechtbanken, maar hij klaagt vooral het feit aan dat de repressie doorgevoerd zou zijn louter op basis van haat en wraakgevoelens. In 1981 heeft de Hoon het over 600.000 repressiedossiers (in een later artikel uit 1997 citeert hij Luc Huyse die het heeft over 405.067 collaboratiedossiers). Samen met de onrechtstreeks betrokkenen (de familie) komt de Hoon tot een aantal dat schommelt tussen het anderhalf en twee miljoen betrokkenen bij de collaboratie… Volgens de Hoon zou men de vraag moeten stellen waarom zoveel mensen in dit land zich niet meer met de staat konden vereenzelvigen.[764] In een later artikel haalt hij Paul Struye aan “van wie we weten” dat onmiddellijk na de capitulatie op 28 mei 1940 80% van de bevolking bereid was om met de Duitsers samen te werken. Ook hier stelt de Hoon dat men zich de vraag moet stellen waarom zoveel mensen in dit land bereid waren om met ‘de vijand samen te werken’.[765] De Hoon pleit dus voor begrip voor de collaboratie. Zoals gezegd was die volgens de Hoon ingegeven door een combinatie van bekommernis om de Vlaamse belangen, afkeer voor de decadente democratie en een oprecht anticommunisme. Het rechtse aspect van de beweging wordt weggegomd, evenals de misdaden die sommige collaborateurs op hun geweten hadden.

Dit pleidooi voor begrip voor de collaboratie echoot ook door in de afwijzing van TeKoS van de stelling van professor Bruno de Wever dat het VNV vanaf het begin een fascistische partij was. Luc Pauwels onderstreept met klem dat het VNV niet fascistische was. Het geschilpunt betreft niet het historisch werk of het bronnenonderzoek, maar de “ideologische interpretatie” die er aan wordt gegeven. In feite stelt Pauwels dat het beeld dat professor Bruno De Wever schetst van het VNV juist is, maar dat de term fascistisch zou moeten vervangen worden door conservatief-revolutionair. Het etiket ‘fascistisch’ stigmatiseert volgens Pauwels ten onrechte het VNV en staat een coherent en onbevooroordeeld beeld in de weg. Het VNV was een coalitie van verschillende gezindheden, bijna alle varianten van het Vlaams-nationalisme waren er in terug te vinden, maar fascisten waren er niet bij. Pauwels stelt dat het VNV vooral bijeengehouden werd door het antibelgicisme. Ondanks veel verbale aandacht voor het solidarisme, een organische volksstaat e.d. heerste er bij een groot deel van de leden een relatieve onverschilligheid tegenover dit soort intellectuele maatschappijvisies. Het emotionele antibelgicisme verdrong alle andere ideologische componenten naar een tweede plaats. De kracht van dit antibelgicisme, deze “mythische emotionele prioriteit”, verklaart waarom het VNV in de jaren ’30 qua maatschappijvisie zo ver naar rechts kon opschuiven, zonder een noemenswaardig aantal leden of kaders te verliezen, zelfs bij die fracties die het er duidelijk niet mee eens waren. Dit antibelgicisme was een belangrijke collaboratiemotief en deze attitude werd bevestigd door de willekeurige aanhouding en de wegvoering van een aantal prominente Vlaams-nationalisten in mei 1940 én het gedrag van de Belgische regering. Hiernaast waren vooral opportunisme en het beeld dat leefde bij Vlaams-nationalisten van het idealistische en integere activisme belangrijke collaboratiemotieven. Pauwels erkent wel dat dit natuurlijk niet de rechtvaardiging van de collaboratie inhoudt, maar het maakt ze wel meer begrijpbaar. De collaboratie was fout, maar…[766]

2.2.4 De visie op de Vlaamse beweging na de tweede wereldoorlog en nu

In TeKoS wordt de dominantie van het katholiek traditionalisme sinds 1945 in de Vlaamse beweging aangeklaagd. Volgens Luc Pauwels stemmen de waarden en het ideologisch klimaat van de hele Vlaamse beweging duidelijk overeen met de karakteristieken van het confessionele flamingantisme “kleinburgerlijk, statisch, toch altijd weer wat hypocriet, Romehorig, vrij fanatiek in de eigen Vlaamse rangen en vrij toegeeflijk in het onderhandelen met de tegenstrever, eenzijdig taalgericht”.[767] Peter Logghe heeft het over “de primitivisering van de Vlaamse beweging”.[768]

In TeKoS wordt de stelling verdedigd dat de Vlaamse numerieke meerderheid moet worden omgezet in een politieke meerderheid, dit wil zeggen “de staat veroveren door het laten gelden van het democratisch beginsel.”[769] Deze stelling sluit aan bij het programma van de Vlaamsche Volkspartij van Lode Claes. Ook daarin stond de valorisatie van de Vlaamse meerderheid al centraal.[770] Zoals gezegd heeft ieuw Rechts weinig op met de sterke taaloriëntering van de traditionele Vlaamse beweging. Om de eentaligheid van Vlaanderen te bereiken zijn er veel te vergaande concessies gedaan. De Vlamingen hebben een federale staatsinrichting aanvaard die formeel op een 50/50 machtsverdeling stoelt. Het feitelijk federalisme met drie brengt het Vlaamse machtsaandeel ruim beneden de vijftig procent. Dat wil zeggen dat Vlaanderen zijn enige politieke machtsinstrument uit handen gaf waarover het beschikte, namelijk zijn demografische meerderheid. De Vlaamse meerderheid zit nu ‘opgesloten’ in een pariteit.[771]

Nieuw Rechts laat echter de moed niet zakken. Volgens haar valt het langzaam, maar versneld uiteenvallen van de Belgische staatsconstructie niet te ontkennen. De splitsing van de geesten is voltrokken en het bestaan van een dynamiek naar een onafhankelijk Vlaanderen is onmiskenbaar. Het separatisme verliest zijn taboe, niet als gevolg van een separatistisch propagandaoffensief, maar louter als gevolg van de Waalse arrogantie.[772] Hier wordt instemmend Mark Grammens geciteerd die het heeft over “de Waalse arrogantie die het federalisme beschouwt als een middel om de francofone heerschappij in België te bestendigen en om Vlaanderen te doen betalen voor de Waalse onmacht een leefbaar gewest tot stand te brengen.”[773] Met de onafhankelijkheid in zicht moet de Vlaamse beweging zijn strategie aanpassen. Het moet streven naar de bescherming en de ontwikkeling van de identiteit van ons “Nederlands deelvolk”, naar het verwerven van de onafhankelijkheid op korte termijn en naar de opleiding van een eigen Vlaamse elite die die onafhankelijkheid kan invullen.[774] Vlaanderen moet er zich ook mentaal op voorbereiden dat het aan zijn zuidgrens in de toekomst twee kleine staten zal vinden: Wallonië (beperkt tot de huidige provincies Henegouwen, Namen en het grootste deel van Luik) en Luxemburg (het Groothertogdom, met de provincie Luxemburg en het Duitstalig gebied dat nu in de provincie Luik ligt). Het is daarbij niet in het belang van Vlaanderen dat aan zijn zuidgrens “een verarmd Wallonië vegeteert als haard van economisch verval, permanente sociale onrust en politieke instabiliteit”. Een nieuw Benelux samenwerkingsverband zal nodig zijn, met een strikt respect voor elkaars zelfstandigheid en met Vlaanderen als natuurlijk centrum.[775]

[437] L. Pauwels, ‘De konservatieve revolutie in de Lage Landen (I) Methodologische problemen van een ongeschreven geschiedenis’, Tekos, I, 1980, 11
[438] O. Boehme, ‘Academici en de revolutie van rechts tijdens het interbellum’, Wetenschappelijke Tijdingen, LVII, 1998, 1, p.45
[439] D. de Smet, De Konservatieve Revolutie tijdens de Republiek van Weimar, Leuven, KUL (onuitgegeven licentiaatsverhandeling), 1990, pp.3-4
[440] P. Commers, De Conservatieve Revolutie…, p.1
[441] O. Boehme, Revolutie van rechts en intellectuelen in Vlaanderen tijdens het interbellum:ideeënhistorische bijdragen, Leuven, Acco, 1999, p.60
[442] L. Pauwels, ‘De konservatieve revolutie…(I)’
[443] L. Pauwels, ‘Armin Mohler en de konservatieve revolutie’, Tekos, X, 1989, 55, pp.11-26
[444] L. Pauwels, ‘De konservatieve revolutie…(I)’
[445] D. De Smet, De Konservatieve Revolutie…, pp.5-6
[446] L. Pauwels, ‘Veranderen om te kunnen behouden’, Tekos, XXII, 2001, pp.9-10
[447] O. Boehme, Revolutie van rechts…, pp.20-21
[448] A. Mohler, ‘Van de konservatieve revolutie tot nieuw rechts: kontinuïteit en diskontinuïteit.’, Tekos, VII, 1986, 44, pp.3-6
[449] O. Boehme, Revolutie van rechts…, pp.18-22
[450] P. Commers, De Conservatieve Revolutie…, pp.10-12
[451] O. Boehme, Revolutie van rechts…, pp.22-26
[452] I. Kershaw, Hitler 1889-1936: hoogmoed, Utrecht, Het Spectrum, 1999, p.196
[453] A. Mohler, Die Konservative Revolution in Deutschland, 1918-1932, Darmstadt, Wissenschaftliche Buchgesellschaft, 1989, p.26, geciteerd in: D. de Smet, De Konservatieve Revolutie…, p.8
[454] D. de Smet, De Konservatieve Revolutie…, p.9
[455] D. de Smet, De Konservatieve Revolutie…, p.10
[456] O. Boehme, Revolutie van rechts…, p.32
[457] S. Tabary, ‘De l’anti-judaïsme religieux à l’antisémitisme politique’, Revue d’Allemagne et des pays de langue allemande, XXXII, 2000, 2, pp.177-188
[458] O. Boehme, Revolutie van rechts…, pp.32-33
[459] I. Kershaw, Hitler 1889-1936…, p.197
[460] D. de Smet, De Konservatieve Revolutie…, p.11
[461] O. Boehme, Revolutie van rechts…, p.27
[462] D. de Smet, De Konservatieve Revolutie …, p.12
[463] I. Kershaw, Hitler 1889-1936..., p.198
[464] L. Duplex, ‘Religion, religiosités et politique dans les extrêmes droites allemandes de 1870 à 1933. Panorama et questions d’ensemble’, Revue d’Allemagne et des pays de langue allemande, XXXII, 2000, 2, p.170
[465] I. Kershaw, Hitler 1889-1936…, p.198
[466] O. Boehme, Revolutie van rechts…, p.28 en p.248
[467] D. de Smet, De Konservatieve Revolutie…, p.15
O. Boehme, Revolutie van rechts…, p.28
[468] D. de Smet, De Konservatieve Revolutie..., p.16
[469] O. Boehme, Revolutie van rechts…, pp.29-30
[470] I. Kershaw, Hitler 1889-1936…, p.125
[471] O. Boehme, Revolutie van rechts…, pp.29-30
[472] O. Boehme, Revolutie van rechts…, pp.31-33, p.210 en p.221
[473] L. Duplex, ‘Religion, religiosités et politique…’, pp.169-173
[474] D. de Smet, De Konservatieve Revolutie…, p.20
[475] D. de Smet, De Konservatieve Revolutie..., p.22
[476] P. Commers, De Conservatieve Revolutie…, pp.1-4
[477] O. Boehme, Revolutie van rechts…, pp.60-61
[478] L. Pauwels, ‘Armin Mohler en de konservatieve revolutie’, p.14 en p.17
[479] A Mohler, La révolution conservatrice en Allemagne, 1918-1932, Pardès, Puiseaux, 1993, p.55,
geciteerd in: A. de Benoist, ‘Nietzsche en de konservatieve revolutie’, Tekos, XVI, 1995, 79, p.14
[480] O. Boehme, Revolutie van rechts…, p.28, p.59, p.103 en p.112
[481] E. Vermeersch, Historisch overzicht van de wijsbegeerte, Gent, RUG (onuitgegeven syllabus), 1998-1999, pp.144-147
[482] O. Boehme, Revolutie van rechts…, p.112
[483] L. Pauwels, ‘De konservatieve revolutie…(I)’
[484] A. de Benoist, ‘Nietzsche en de konservatieve revolutie’, pp.18-19
[485] L. Pauwels, ‘Armin Mohler en de konservatieve revolutie’, p.14 en pp.17-18
[486] P. Commers, De Conservatieve revolutie…, p.15
[487] D. de Smet, De Konservatieve Revolutie…, p.6; P. Commers, De Conservatieve Revolutie…, p.7;
L. Pauwels, ‘Armin Mohler en de konservatieve revolutie’, p.14
[488] L. Pauwels, ‘Armin Mohler en de konservatieve revolutie’, p.13
[489] D. de Smet, De Konservatieve Revolutie..., p.22
[490] P. Commers, De Conservatieve Revolutie…, pp.5-6
[491] L. Vos, ‘Rechts-radicalisme’, in: R. De Schrijver e.a. (eds.), De Nieuwe Encyclopedie van de Vlaamse Beweging, Tielt Lannoo, 1998 (CD-rom)
[492] I. Kershaw, Hitler 1889-1936..., p.197
[493] De Theosofische beweging van Blatavsky promootte een mengeling van Oosterse en Westerse occulte filosofieën. Binnen deze beweging werd veel aandacht besteed aan mystieke ervaringen, esoterie en occulte fenomenen. Volgens Blatavsky maakt de kosmos deel uit van een cyclisch proces van creatie en vernietiging: er is sprake van een progressie door stadia van chaos, minderwaardige materie en duisternis naar stadia van harmonie, spiritualiteit en licht. Er zijn zeven stadia van kosmische creatie die elk op hun beurt corresponderen met een stadium van de menselijke evolutie die ze een “root race” noemde. Het huidige stadium van de menselijke evolutie, namelijk het Arische “root race”, markeert een centraal punt in de ontwikkeling van de mens. Het collectieve bewustzijn zou namelijk verschuiven van een stadium van materiële corruptie naar een staat van spirituele verlichting. Het Theosofische gedachtegoed verspreidde zich, samen met andere occulte filosofieën, doorheen Europa op het einde van de negentiende eeuw (Encyclopaedia Britannica, CD-rom)
[494] I. Kershaw, Hitler 1889-1936…, p.86
[495] J. De Zutter, Heidenen voor het Blok…, pp.66-68
[496] J. De Zutter, Heidenen voor het Blok…, p.69
[497] I. Kershaw, Hitler 1889-1936…, pp.87-88
[498] O. Boehme, Revolutie van rechts…, pp.39-42
[499] I. Kershaw, Hitler 1889-1936…, p.253, p.262, p.283 en p.350
[500] http://dhme.dhm.de/lemo/html/biografien/ListGuido/index.html (dit is de website van het Deutsches Historisches Museum, Berlin)
[501] J. De Zutter, Heidenen voor het Blok…, p.76
[502] L. Pauwels, ‘Armin Mohler en de konservatieve revolutie’, p.19
[503] O. Boehme, Revolutie van rechts…, pp.36-37
[504] L. Pauwels, ‘Armin Mohler en de konservatieve revolutie’, pp.19-20
[505] O. Boehme, Revolutie van rechts…, p.36
[506] L. Pauwels, ‘Armin Mohler en de konservatieve revolutie’, pp.20-21
[507] A. Moeller van den Bruck, Das Dritte Reich, Hamburg, Hanseatische Verlagsanstalt, 1931, p.168,
geciteerd in: O. Boehme, Revolutie van rechts…, p.35
[508] O. Boehme, Revolutie van rechts…, p.35
[509] L. Pauwels, ‘Armin Mohler en de konservatieve revolutie’, p.16
[510] O. Boehme, Revolutie van rechts…, p.36
[511] L. Pauwels, ‘Armin Mohler en de konservatieve revolutie’, p.17
[512] O. Boehme, Revolutie van rechts…, pp.36-37
[513] P. Commers, De Conservatieve Revolutie…, p.6
[514] O. Boehme, Revolutie van rechts…, p.37
[515] L. Pauwels, ‘Armin Mohler en de konservatieve revolutie’, p.20
[516] O. Boehme, Revolutie van rechts…, p.38
[517] P. Commers, De Conservatieve Revolutie…, p.7
[518] L. Pauwels, ‘Armin Mohler en de konservatieve revolutie’, p.21
[519] I. Kershaw, Hitler 1889-1936…, p.473 en p.661
[520] O. Boehme, Revolutie van rechts…, pp.34-37
[521] D. de Smet, De Konservatieve Revolutie..., p.23
[522] O. Boehme, Revolutie van rechts…, pp.38-39
[523] D. de Smet, De Konservatieve Revolutie…, p.23
[524] D. de Smet, De Konservatieve Revolutie…, p.24
[525] O. Boehme, Revolutie van rechts…, pp.39-40
[526] P. Commers, De Conservatieve Revolutie…, p.8
[527] L. Pauwels, ‘Armin Mohler en de konservatieve revolutie’, p.22
[528] D. de Smet, De Konservatieve Revolutie…, p.23
[529] L. Pauwels, ‘Armin Mohler en de konservatieve revolutie’, p.23
[530] O. Boehme, Revolutie van rechts…, p.38
[531] L. Pauwels, ‘Armin Mohler en de konservatieve revolutie’, p.22
[532] L. Pauwels, ‘Armin Mohler en de konservatieve revolutie’, p.24
[533] D. de Smet, De Konservatieve Revolutie..., p.23
[534] D. de Smet, De Konservatieve Revolutie..., pp.23-24
[535] P. Commers, De Conservatieve Revolutie…, p.8
[536] L. Pauwels, ‘Armin Mohler en de konservatieve revolutie’, p.24
[537] O. Boehme, Revolutie van rechts…, pp.47-48
[538] D. de Smet, De Konservatieve Revolutie..., p.25
[539] O. Boehme, Revolutie van rechts…, p.49
[540] D. de Smet, De Konservatieve Revolutie…, pp.25-26
[541] P. Logghe, ‘Het rechtse verzet tegen Hitler’, Tekos, XVI, 1995, 79, pp.20-27
[542] O. Boehme, Revolutie van rechts…, pp.49-50
[543] D. de Smet, De Konservatieve Revolutie..., p.24
[544] I. Kershaw, Hitler 1889-1936…, p.199 en p.436
[545] O. Boehme, Revolutie van rechts…, pp.51-55
[546] zie onder meer Z. Sternhell, La droite révolutionnaire 1885-1914: les origines françaises du fascisme, Paris, Seuil, 1978, 441p. en Z. Sternhell, Ni gauche, ni droite: l’idéologie fasciste en France, Bruxelles, Editions Complexe, 1987, 470p.
[547] P. Rentmeesters, Nieuw rechts in Vlaanderen…, p.28
P. Commers, De Conservatieve Revolutie…, pp.8-10
[548] E. Arckens, De Nouvelle Droite…, p.75
[549] L. Pauwels, ‘Armin Mohler en de konservatieve revolutie’, p.25
[550] O. Boehme, Revolutie van rechts…, p.54
[551] L. Pauwels, ‘Veranderen om te kunnen behouden’, p.6
[552] Het economisch en politiek liberalisme en de egalitaire waarden worden vandaag de dag nog steeds door velen verdedigd en zeker niet massaal in vraag gesteld.
[553] Dit artikel is de vertaling van het referaat dat Armin Mohler gegeven heeft op het colloquium ‘Nieuw Rechts als kultureel alternatief’ in 1981; A. Mohler, ‘Van de konservatieve revolutie tot nieuw rechts: kontinuïteit en diskontinuïteit’, Tekos, VII, 1986, 44, pp.3-6
[554] A. Mohler, ‘Van de konservatieve revolutie…’, pp.4-6
[555] Dit korte overzicht is nog niet door een andere auteur gethematiseerd en is dan ook volledig gebaseerd op eigen inzichten in het gedachtegoed van Nieuw Rechts en de conservatieve revolutie zoals die in deze thesis zijn beschreven
[556] L. Duplex, ‘Religion, religiosités et politique…’, p.171
[557] J. De Zutter, Heidenen voor het Blok…, p.67
[558] I. Kershaw, Hitler 1889-1936..., p.86
[559] J. De Zutter, Heidenen voor het Blok…, p.66
[560] http://dhme.dhm.de/lemo/html/biografien/ListGuido/index.html ( dit is de website van het Deutsches Historisches Museum, Berlin)
[561] J. De Zutter, Heidenen voor het Blok…, pp.67-68
[562] J. De Zutter, Heidenen voor het Blok…, pp. 63-64
[563] http://dhme.dhm.de/lemo/html/biografien/ListGuido/index.html
[564] J. Leerssen, Nationaal denken in Europa. Een cultuurhistorische schets, Amsterdam, University Press, 1999, pp.90-93
[565] A. de Benoist, ‘Midden-Europa. Een herontdekt konservatief-revolutionair thema’, Tekos, X, 1989, 55, pp.62-65
[566] O. Boehme, ‘Academici en de revolutie van rechts…’, p.45
[567] J. Sizoo, Inzake rechts. Verkenningen van een politieke gedachtenwereld, Boom, Meppel, 1971, 254p.
[568] L. Vos, ‘Rechts-radicalisme’, in: R. De Schrijver e.a. (eds.), NEVB (CD-rom)
[569] H. De Witte, J. Billiet en P. Scheepers, ‘Hoe zwart is Vlaanderen? Een exploratief onderzoek naar uiterst-rechtse denkbeelden in Vlaanderen in 1991’, Res Publica, XXXVI, 1994, 1, pp.88-89
[570] Deze bespreking van de radicaalrechtse kenmerken van Nieuw Rechts is gebaseerd op het gedachtegoed zoals dat in het vorige deel van de thesis naar voor is gebracht
[571] P.A. Taguieff, Sur la nouvelle droite…, p.66
[572] J. Leerssen, Nationaal denken in Europa…, p.65
[573] P. Rentmeesters, “Nieuw Rechts” in Vlaanderen… en P. Commers, De Conservatieve Revolutie…, p.28
[574] ’t Pallieterke werd opgericht in 1945 en had vanaf het begin een eigen stijl gekenmerkt door een bijtende en hekelende humor. Vanaf de oprichting nam het blad stelling tegen de repressie die het zag als een "reusachtige anti-Vlaamse machinatie”, hoewel ook de collaboratie werd afgewezen. Het evolueerde van een satirisch blad dat de 'repressie' van zwarten aanklaagde en opnieuw het anti-belgicisme propageerde, tot een wekelijks forum en verzamelpunt van extreemrechts en het radicaal anti-Belgische Vlaams-nationalisme.
[575] Dit overzicht is gebaseerd op de visie op de collaboratie zoals die naar voor is gebracht op het colloquium “Met welk verleden gaat Vlaanderen de toekomst tegemoet?”(georganiseerd door Charta 91, Unesco-Centrum-Vlaanderen, UFSIA en Point Critiques, 24.11.2001) en op het artikel van L. Vos, ‘Rechts-radicalisme’, in: R. De Schrijver e.a. (eds.), NEVB (CD-rom)
[576] Het is hier niet de bedoeling een overzicht te geven van de verschillende solidaristische groepen en periodieken, voor een overzicht zie E. Verhoeyen, ‘L’extrême droite en Belgique III Les mouvements solidaristes’, CRISP, 1976, 715-716, pp.2-44
[577] B. De Wever, ‘De schaduw van de leider. Joris Van Severen en het na-oorlogs Vlaams-nationalisme (1945-1970)’, Belgisch Tijdschrift voor Nieuwste Geschiedenis, XXXI, 2001, 1-2, p.186
[578] L. Vos, ‘Rechts-radicalisme’, in: R. De Schrijver e.a. (eds.), NEVB (CD-rom)
[579] B. De Wever, ‘De schaduw van de leider…’, p.185
[580] L. Vos, ‘Rechts-radicalisme’, in: R. De Schrijver e.a. (eds.), NEVB (CD-rom)
[581] B. De Wever, ‘De schaduw van de leider…’, p.244
[582] Het ADJV was een Vlaams-nationale, heelnederlandse jeugdvereniging, ontstaan in 1949 als gevolg van het uiteenvallen van het Jeugdverbond der Lage Landen. Aanvankelijk werden hoofdzakelijk leden geworven uit collaboratiemilieus en waren de sociale acties vooral gericht op het opvangen van de repressiegevolgen. Na enige tijd nam de invloed in niet-collaboratiemilieus toe. De beweging verdedigde een radicaal volks-Dietse opvatting en een duidelijk christelijke geloofsbeleving. Het predikte onafhankelijkheid ten opzichte van de partijpolitiek en de kerkelijke overheid en streefde naar samenwerking met andere nationalistische jeugdgroeperingen. Het ADJV was anti-repressie gericht, maar stond ook kritisch tegenover de collaboratie. Het beschouwde die als een tactische vergissing, omdat de bezetter duidelijk de Dietse idealen had afgekeurd en bestreden. Het totale ledenaantal bleef steeds beperkt. Toen de Katholieke Jeugdscharen Jong-Vlaanderen tot het ADJV toetraden, werd de naam in 1957 gewijzigd in Blauwvoetjeugdverbond (BJV). In 1961 werd dit BJV ontbonden. N. Wouters, ‘Algemeen Diets Jeugdverbond’, in: R. De Schrijver e.a.(eds), NEVB (CD-rom)
[583] B. De Wever, ‘De schaduw van de leider…’, p.200
[584] L. Vos, ‘Rechts-radicalisme’, in: R. De Schrijver e.a. (eds.), NEVB (CD-rom)
[585] B. De Wever, ‘De schaduw van de leider…’, pp.187-196
[586] L. Vos, ‘Rechts-radicalisme’, in: R. De Schrijver e.a. (eds.), NEVB (CD-rom)
[587] B. De Wever, ‘Vlaamse Militanten Orde -- Vlaamse Militanten Organisatie (VMO)’, in: R. De Schrijver e.a. (eds.), NEVB (CD-rom)
[588] L. Vos, ‘Rechts-radicalisme’, in: R. De Schrijver e.a. (eds.), NEVB (CD-rom)
[589] L. Vos, ‘Rechts-radicalisme’, in: R. De Schrijver e.a. (eds.), NEVB (CD-rom)
[590] L. Vos, ‘Rechts-radicalisme’, in: R. De Schrijver e.a. (eds.), NEVB (CD-rom)
[591] L. Vos, ‘Rechts-radicalisme’, in: R. De Schrijver e.a. (eds.), NEVB (CD-rom)
[592] P. Commers, De Conservatieve Revolutie…, p.29
[593] L. Vos, ‘Rechts-radicalisme’, in: R. De Schrijver e.a. (eds.), NEVB (CD-rom)
[594] E. Verhoeyen, ‘L’extrême droite en Belgique…’, p.47
[595] L. Vos, ‘Rechts-radicalisme’, in: R. De Schrijver e.a. (eds.), NEVB (CD-rom)
[596] L. Vos, ‘Rechts-radicalisme’, in: R. De Schrijver e.a. (eds.), NEVB (CD-rom)
[597] P. Commers, De Conservatieve Revolutie…, p.30
[598] L. Vos, ‘Rechts-radicalisme’, in: R. De Schrijver e.a. (eds.), NEVB (CD-rom)
[599] P. Rentmeesters, “Nieuw Rechts” in Vlaanderen…, pp.55-56
[600] L. Vos, ‘Rechts-radicalisme’, in: R. De Schrijver e.a. (eds.), NEVB (CD-rom)
[601] P. Rentmeesters, “Nieuw Rechts” in Vlaanderen…, p.65
[602] P. Commers, De Conservatieve Revolutie…, p.31
[603] L. Vos, ‘Rechts-radicalisme’, in: R. De Schrijver e.a. (eds.), NEVB (CD-rom)
[604] P. Rentmeesters, “Nieuw Rechts” in Vlaanderen…, p.95
[605] N. Wouters, ‘Verbond van Nederlandse Werkgemeenschappen Were Di’, in: R. De Schrijver e.a. (eds.), NEVB (CD-rom)
[606] L. Vos, ‘Rechts-radicalisme’, in: R. De Schrijver e.a. (eds.), NEVB (CD-rom)
[607] P. Rentmeesters, “Nieuw Rechts” in Vlaanderen…, p.96
[608] J. Creve, ‘Verbond Recht en Orde (VRO)’, in: R. De Schrijver e.a. (eds.), NEVB (CD-rom)
[609] L. Vos, ‘Rechts-radicalisme’, in: R. De Schrijver e.a. (eds.), NEVB (CD-rom)
[610] B. De Wever, ‘De schaduw van de leider…’, p.244
[611] L. Vos, ‘Rechts-radicalisme’, in: R. De Schrijver e.a. (eds.), NEVB (CD-rom)
[612] L. Pauwels, ‘G.R.E.C.E., een werk- en ideeëngemeenschap’, Tekos, I, 1980, 7-8
[613] P. A. Taguieff, Sur la nouvelle droite…, p.20
[614] De aanhangers van Joris Van Severen waren onder meer verenigd in de Diets Solidaristische Beweging. Deze Diets Solidaristische Beweging versmolt in 1974 met het in 1973 in Gent opgerichte Solidaristisch Verbond tot één Solidaristische Beweging (SB).
J. Creve, ‘Diets Solidaristische Beweging (DSB)’ in: R. De Schrijver e.a. (eds.), NEVB (CD-rom)
[615] L. Vos, ‘Rechts-radicalisme’, in: R. De Schrijver e.a. (eds.), NEVB (CD-rom)
[616] B. De Wever, ‘De schaduw van de leider…’, pp.202-203
[617] L. Vos, ‘Rechts-radicalisme’, in: R. De Schrijver e.a. (eds.), NEVB (CD-rom)
[618] P. Verlinden, ‘Nationalistische Studentenvereniging (NSV)’, in: R. De Schrijver e.a. (eds.), NEVB (CD-rom)
[619] L. Vos, ‘Rechts-radicalisme’, in: R. De Schrijver e.a. (eds.), NEVB (CD-rom)
[620] P. Commers, De Conservatieve Revolutie…, pp. 38-60
[621] L. Vos, ‘Rechts-radicalisme’, in: R. De Schrijver e.a. (eds.), NEVB (CD-rom)
[622] P. Verlinden, ‘Voorpost’, in: R. De Schrijver e.a. (eds.), NEVB (CD-rom)
[623] P. Rentmeesters, “Nieuw Rechts” in Vlaanderen…, p.99
[624] L. Vos, ‘Rechts-radicalisme’, in: R. De Schrijver e.a. (eds.), NEVB (CD-rom)
[625] J. Creve, ‘Haro’, in: R. De Schrijver e.a. (eds.), NEVB (CD-rom)
[626] L. Vos, ‘Rechts-radicalisme’, in: R. De Schrijver e.a. (eds.), NEVB (CD-rom)
[627] KSA-Jong-Vlaanderen was de meest Vlaamsgezinde katholieke jeugdbeweging van na de tweede wereldoorlog. In de basiskeur van 1957 werd uitdrukkelijk beklemtoond dat de KSA een voorhoederol wilde spelen in de Vlaamse beweging. Vooral in de jaren ‘50 en ‘60 speelde deze jeugdbeweging een belangrijke rol op Vlaams gebied, door de naoorlogse generaties studerende jongeren kennis te laten maken met de traditie van de Vlaamse beweging en een nieuw ongecompliceerd Vlaams cultuurnationalisme tot stand te brengen, dat uiteindelijk -met 'Leuven Vlaams' als katalysator- uitmondde in een democratisch Vlaams-nationalisme. Na 1968 volgde een verschuiving naar links en een zich losmaken van de Vlaamse beweging. Vanaf de jaren 70 verdween het Vlaamsgezinde element grotendeels uit de werking en werd het jeugdbewegingselement het belangrijkst.
L. Vos, ‘Katholieke Studentenactie-Jong Vlaanderen (KSA)’, in: R. De Schrijver e.a. (eds.), NEVB (CD-rom)
[628] H. Defoort, ‘Luc Pauwels’, in: R. De Schrijver e.a. (eds.), NEVB (CD-rom)
[629].Begin 1961 richtte Kunnen een Vlaamse afdeling op van de Beweging voor de Verenigde Staten van Europa (BVSE), een vereniging binnen de in 1948 opgerichte internationale koepel Unie van Europese Federalisten. De BVSE wees het 'kleine' Vlaams-nationalisme af en propageerde een Europa op federalistische basis. Voor België stelde de BVSE een zesledig federalisme (Vlaanderen, Brabant, Limburg, Luik, Henegouwen en Ardennen) voor. Hoewel er in de BVSE verschillende mensen van radicaalrechtse signatuur actief waren, werd de vereniging nooit anti-democratisch of anti-partijpolitiek. Als orgaan verspreidt de BVSE het tijdschrift ‘Europa Eén’. Vooral tijdens de jaren 1960 en 1970 ondernam Kunnen vele initiatieven om de BVSE en haar gedachtegoed te promoten. In de jaren 1980 werd hij minder actief wegens de geringe politieke realisatie van zijn ideeën. In 1992 droeg hij het voorzitterschap van de BVSE over aan Roger Peeters, hij bleef wel actief binnen de beweging B. De Wever, ‘Walter Kunnen’, in: R. De Schrijver e.a. (eds.), NEVB (CD-rom)
[630] P. Commers, De Conservatieve Revolutie…, pp.42-45
[631] L. Pauwels, De ideologische evolutie van Joris van Severen, Ieper, Studie- en Coördinatiecentrum Joris van Severen, 1999, 272p.
[632] N. Wouters, ‘Sint-Maartensfonds’, in: R. De Schrijver, NEVB (CD-rom)
[633] P. Commers, De Conservatieve Revolutie…, p.38 en p.47
[634] B. De Wever, ‘De schaduw van de leider…’, pp.242-243
[635] H. de Bois, ‘Afscheid van Frans de Hoon’, Tekos, XIX, 1999, 93, pp.3-4
[636] P. Commers, De Conservatieve Revolutie…, p.50
[637] zie Tekos, XIX, 1998, 88, p.101
[638] P. Rentmeesters, “Nieuw Rechts” in Vlaanderen…, pp.61-68
[639] P. Rentmeesters, “Nieuw Rechts” in Vlaanderen…, pp.61-68
[640] J. De Zutter, Heidenen voor het blok…, p.132
[641] http://home.planetinternet.be/~logghe/info.html
Asatrú is een synoniem voor Noordse traditie, dit is de heidense stroming die ook door Nieuw Rechts wordt aangehangen
[642] H. Westerwink, ‘Hedendaagse heidenen en hun Blut und Boden-goden, in: De Fabel van de Illegaal, juni 1999 (elektronische versie, htttp://www.gebladerte.nl)
[643] J. De Zutter, Heidenen voor het blok…, pp.135-137
[644] E. Arckens, De Nouvelle Droite als ideologie tegen de Westerse consumptie-maatschappij: een benadering, Leuven, KUL (onuitgegeven licentiaatsverhandeling), 1990, 364p.
[645] P. Commers, De Conservatieve Revolutie…, p.55
[646] http://www.vlaams-blok.be
[647] P. Commers, De Conservatieve Revolutie…, p.57
[648] P. Commers, De Conservatieve Revolutie…, p.59
[649] ‘Nieuw Vlaanderen’ was in hoofdzaak een initiatief van jonge leerkrachten die via een tijdschrift de jongeren beter wilden informeren over de Vlaamse beweging. Het blad stond los van jeugdbewegingen en partijen. De initiatiefnemers stonden echter wel dicht bij de Volksunie. Nieuw Vlaanderen beleed een volksnationalistisch en democratisch federalisme. In haar beginselverklaring stelde het tijdschrift dat het voorstander was van culturele verheffing en taal- en sociaal-economische ontvoogding van het Vlaamse volk. Gestreefd diende te worden naar een autonoom Vlaanderen en een "Heel-Nederlandse kulturele integratie" waarbij de "Franse-unitaire staatsstruktuur" diende afgebroken te worden. Het "verleden van de Vlaams-nationale ontvoogding" mocht voor de jongeren geen "hinderlijke ballast" maar een "krachtbron en een waarborg voor de toekomst" zijn. Nieuw Vlaanderen ging in 1990 ten onder aan persoonlijke tegenstellingen en financieel wanbeheer
E. Vandewalle, P.J Verstraete, ‘Nieuw Vlaanderen (1967-1990)’, in: R. De Schrijver e.a.(eds.), NEVB (CD-rom)
[650] L. Pauwels, De ideologische evolutie…, p.2
[651] P. Commers, De Conservatieve Revolutie…, p.59
[652] P. Commers, De Conservatieve Revolutie…, p.60
[653] P. Rentmeesters, “Nieuw Rechts” in Vlaanderen…, p.65
zie ook B. De Schrijver, ‘Zwarte Vrijbuiters bedreigen Doel’, De Morgen, 31.03.2001/8
[654] P. Commers, De Conservatieve Revolutie…, p.38
[655] zie Punt, I, 2002, 1 t.e.m 9, p.4
[656] Het Vormingsinstituut Wies Moens is een Vlaams-nationalistische en katholieke vereniging, opgericht in 1983. De vereniging stelt zich statutair tot doel "het wetenschappelijk onderzoek te bevorderen inzake de nationalistische levensbeschouwing en inzake de politieke, economische, historische en culturele ontwikkeling van de Nederlandse volksgemeenschap, die verspreid leeft in België, Nederland en Frankrijk". Verder wil het "een archief en documentatiecentrum uitbouwen rond de figuur van Wies Moens". Het instituut geeft een tweemaandelijks tijdschrift, ‘Kort Manifest’, uit en organiseerde een aantal vormingscycli. De vereniging situeert zich duidelijk in de integraal nationalistische en radicaalrechtse hoek. Buiten dit milieu geniet ze vrijwel geen bekendheid.
B. De Wever, ‘Vormingsinstituut Wies Moens’, in: R. De Schrijver e.a. (eds.), NEVB (CD-rom)
[657] M. Spruyt, Wat het Vlaams Blok verzwijgt, Leuven, Van Halewyck, 2000, p.321
[658] http://www.vormingsinstitiuutwiesmoens.be
[659] zie Punt, I, 2002, 1 t.e.m 9, p.4
[660] http://www.vlaams-blok.be/wie/wie-prov-west.html
[661] J. Creve, ‘Maurits Cailliau’, in: R. De Schrijver e.a. (eds.), NEVB (CD-rom)
[662] B. De Wever, ‘De schaduw van de leider…’, p.203
[663] J. Creve, ‘Maurits Cailliau’, in: R. De Schrijver e.a. (eds.), NEVB (CD-rom)
[664] In 1966 werd de heden nog bestaande vereniging Zannekin opgericht. In 1977 verscheen het eerste jaarboek Zannekin. Zannekin wenst het "thuisfront te zijn van iedere persoon en van iedere vereniging die er naar streeft een Nederlands volksbewustzijn op te wekken, te versterken of in stand te houden in alle gebieden binnen onze oudste volksgrenzen". Utopisch doel is het herstel van de 17 provinciën.
L. Verbeke en B. De Wever, ‘Zannekin-Werkgemeenschap’, in: R. De Schrijver e.a. (eds.), NEVB (CD-rom)
[665] L. Pauwels, De ideologische evolutie…, p.2
[666] F. Rogiers, ‘Een nieuw Vlaams blok’, Knack, XXXII, 2002, 3, p.16
[667] M. Grammens, ‘Integratie van migranten is een ideologie. De polarisatie-ijver van pater Leman’, Tekos, XV, 1994, 73-74
[668] F. Rogiers, ‘Een nieuw Vlaams blok’, Knack, XXXII, 2002, 3, pp.16-17
[669] M. Spruyt, ‘Roeland Raes’, in: R. De Schrijver e.a. (eds.), NEVB (CD-rom)
[670] M. Spruyt, ‘Een gentleman-fascist in de Senaat’, De Morgen, 03.03.2001/44
[671] ‘Alternatief’ (1973-1981), een driemaandelijks jongerentijdschrift, noemde zich volksnationaal en christelijk geïnspireerd, was Vlaamsgezind en verzette zich tegen het Egmontpact. Het blad pleitte voor het solidarisme als derde weg tussen kapitalisme en communisme. In de praktijk werd de meerderheid van de artikelen gekenmerkt door een virulent anticommunisme, een ideologie die het tijdschrift onverenigbaar achtte met de christelijke levensbeschouwing.
J. Creve, ‘Alternatief’, in: R. De Schrijver e.a. (eds.), NEVB (CD-rom)
[672] N. Wouters, ‘Jos Vinks’, in: R. De Schrijver e.a. (eds.), NEVB (CD-rom)
[673] http://www.vbj.org
[674] http://www.vlaams-blok.be/wie/wie-prov-oost.html
[675] G. Verbeeck, ‘Teksten, Kommentaren en Studies (TeKoS)’, in: R. De Schrijver e.a. (eds.), NEVB (CD-rom)
[676] L. Pauwels, ‘Wat Vlaamse beweging en economische krisis te maken hebben met “nieuw rechts”’, Tekos, II, 1981, 23
[677] L. Pauwels, ‘De konservatieve revolutie in de Lage Landen (I) Methodologische problemen van een ongeschreven geschiedenis’, Tekos, I, 1980, 11 en L. Pauwels, ‘De konservatieve revolutie in de Lage Landen (II) Methodologische problemen van een ongeschreven geschiedenis’, Tekos, I, 1980, 12
[678] Voor een overzicht van de verschillende artikels die elk redactielid geschreven heeft zie bijlage
[679] L. Pauwels, ‘Wat Vlaamse beweging…’
[680] M. Reynebeau, Het klauwen van de leeuw. De Vlaamse identiteit van de 12de tot de 21ste eeuw, Leuven, Van Halewyck, 1995
[681] P. Logghe, ‘De Vlaamse Beweging en de anti-identiteitsmaffia’, Tekos, XVIII, 1997, 84, pp.57-58
[682] L. Pauwels, ‘Wat Vlaamse beweging…’
[683] M. Cailleau, “…ik koos de partij van Oranje!” Voor een Heelnederlandse geschiedenis.’, Tekos, X, 1989, 57, p.18
[684] A. Deprez, ‘Jan F. Willems’, in: R. De Schrijver e.a. (eds.), NEVB (CD-rom)
[685] K. Logghe, ‘Jan Frans Willems (1793-1846). Bij de tweehonderdste verjaardag van zijn geboorte’, Tekos, XIV, 1993, 72, pp.35-46
[686] P. J. Verstraete, ‘Bolland en de Vlaamse beweging’, Tekos, XVII, 1996, 81, pp.48-57
[687] F. van Berne, ‘Algemeen-Nederlands Verbond (ANV)’, in: R. De Schrijver e.a. (eds.), NEVB (CD-rom)
[688] R. Raes, ‘Een eeuwfeest in mineur: het ANV 1895-1995’, Tekos, XVI, 1995, 78, pp.79-82
[689] L. Pauwels, ‘Armin Mohler en de konservatieve revolutie’, p.19
[690] R. Vanlandschoot, ‘Cyriel Verschaeve’, in: R. De Schrijver e.a. (eds.), NEVB (CD-rom)
[691] L. Pauwels, ‘Armin Mohler en de konservatieve revolutie’, p.19
[692] M. Boey en P. van Hees, ‘Dietbrand’, in: R. De Schrijver e.a. (eds.), NEVB (CD-rom)
[693] L. Pauwels, ‘Armin Mohler en de konservatieve revolutie’, p.19
[694] L. Vandeweyer, ‘Jong Nederlandsche Gemeenschap’, in: R. De Schrijver e.a. (eds.), NEVB (CD-rom)
[695] K. Ravyts, ‘Robrecht de Smet, de tragische levensloop van een kompromisloos Heelnederlander’, Tekos, XVII, 1995, 77, p.70
[696] K. Ravyts, ‘Robrecht de Smet…’, p.71
[697] L. Pauwels, ‘Armin Mohler en de konservatieve revolutie’, p.19
[698] R. Vervliet, ‘Gustaaf Schamelhout’, in: R. De Schrijver e.a. (eds.), NEVB (CD-rom)
[699] F. Goovaerts, ‘Dr. G. Schamelhout, antropologie en Vlaamse Beweging’, Tekos, VII, 1985, 40
[700] L. Pauwels, ‘Armin Mohler en de konservatieve revolutie’, p.21
[701] L. Pauwels, ‘De konservatieve revolutie…(I)’
[702] P. J. Verstraete, ‘Odiel Spruytte’, in: R. De Schrijver e.a. (eds.), NEVB (CD-rom)
[703] F. Goovaerts, ‘Odiel Spruytte. Een vergeten konservatief-revolutionair thema’, Tekos, XI, 1989, 55, p.44
[704] F. Goovaerts, ‘Odiel Spruytte…’, p.45
[705] L. Pauwels, ‘Armin Mohler en de konservatieve revolutie’, p.23
[706] L. Vandeweyer, ‘Boudewijn Maes’, in: R. De Schrijver e.a. (eds.), NEVB (CD-rom)
[707] L. Pauwels, ‘Armin Mohler en de konservatieve revolutie’, p.23
[708] L. Pauwels, ‘Armin Mohler en de konservatieve revolutie’, p.24
[709] L. Pauwels, ‘Staf Vermeire en het A.D.J.V.’, Tekos, XI, 1989, 55, p.54
[710] L. Gevers, ‘Blauwvoeterij’, in: R. De Schrijver e.a. (eds.), NEVB (CD-rom)
[711] L. Pauwels, ‘Staf Vermeire…’, p.54
[712] L. Vos, ‘Rechts-radicalisme’, in: R. De Schrijver e.a. (eds.), NEVB (CD-rom)
[713] L. Wils, Joris van Severen. Een aristocraat verdwaald in de politiek, Leuven, Davidsfonds, 1994, pp.9-12
[714] R. Vanlandschoot, ‘Joris van Severen’, in: R. De Schrijver (eds.), NEVB (CD-rom)
[715] H. de Bois, ‘Joris van Severen of wat de Nederlanden ontbreekt’, Tekos, XI, 1990, 59, p.17
[716] ‘Ons Vaderland’ werd in 1914 opgericht. Eind mei 1915 kwam de redactie van het blad in handen van enkele radicale flaminganten, die later de leiding van de Frontbeweging zouden vormen. Dit blad kan beschouwd worden als het officieuze orgaan van deze beweging. Vanwege zijn radicale Vlaamse houding had het blad af te rekenen met sterke officieuze en officiële tegenwerking, maar dankzij goede relaties met de censuur glipte er toch meer door de mazen dan volgens de Belgische normen geoorloofd was. Na de oorlog werd ‘Ons Vaderland’ het orgaan van Het Vlaamsche Front. Het was echter de door activisten gedomineerde Opperste Raad die het blad in handen had en niet de vroegere leiding van de Frontbeweging. Het blad werd slecht geleid en begin 1922 werd met de publicatie gestopt. De overblijvende middelen werden geïnvesteerd in het weekblad ‘Vlaanderen’.
Luc Schepens en Luc Vandeweyer, ‘Ons Vaderland (1914-1922)’, R. De Schrijver e.a. (eds.), NEVB (CD-rom)
[717] L. Wils, Joris van Severen..., p.15
[718] R. Vanlandschoot, ‘Joris van Severen’, in: R. De Schrijver (eds.), NEVB (CD-rom)
[719] L. Wils, Joris van Severen..., pp.15-16
[720] H. de Bois, ‘Joris van Severen…’, p.17
[721] J. Creve, ‘Joris van Severen. Bij een honderdste verjaardag”, Tekos, XVI, 1995, 76, p.40
[722] R. Vanlandschoot, ‘Joris van Severen’, in: R. De Schrijver (eds.), NEVB (CD-rom)
[723] H. de Bois, ‘Joris van Severen…’, p.17
[724] R. Vanlandschoot, ‘Joris van Severen’, in: R. De Schrijver (eds.), NEVB (CD-rom)
[725] H. de Bois, ‘Joris van Severen…’, p.17
[726] R. Vanlandschoot, ‘Joris van Severen’, in: R. De Schrijver (eds.), NEVB (CD-rom)
[727] R. Vanlandschoot, ‘Joris van Severen’, in: R. De Schrijver (eds.), NEVB (CD-rom)
[728] L. Wils, Joris van Severen..., p.33
[729] J. Creve, ‘Joris van Severen…’, p.40 H. de Bois, ‘Joris van Severen…’, p.17
[730] L. Pauwels, De ideologische evolutie…, pp.63-66
[731] L. Wils, Joris van Severen..., p.34
[732] R. Vanlandschoot, ‘Joris van Severen’, in: R. De Schrijver (eds.), NEVB (CD-rom)
[733] L. Wils, Joris van Severen..., p.38
[734] R. Vanlandschoot, ‘Joris van Severen’, in: R. De Schrijver (eds.), NEVB (CD-rom)
[735] B. De Wever, Greep naar de macht. Vlaams-nationalisme en Nieuwe Orde. Het VNV 1933-1945, Tielt, Gent, Lannoo, Perspectief Uitgaven, 1994, p.73
[736] H. de Bois, ‘Joris van Severen…’, p.17
[737] J. Creve, ‘Joris van Severen…’, p.43
[738] L. Pauwels, De ideologische evolutie…, p.201
[739] R. Vanlandschoot, ‘Joris van Severen’, in: R. De Schrijver (eds.), NEVB (CD-rom)
[740] L. Pauwels, De ideologische evolutie…, p.86
[741] B. De Wever, ‘De schaduw van de leider…’, pp.181-182
[742] L. Wils, Joris van Severen..., p.47
[743] L. Wils, Joris van Severen…, p.48
[744] R. Vanlandschoot, ‘Joris van Severen’, in: R. De Schrijver (eds.), NEVB (CD-rom)
[745] R. Vanlandschoot, ‘Joris van Severen’, in: R. De Schrijver (eds.), NEVB (CD-rom)
[746] L. Wils, Joris van Severen…, p.54
[747] R. Vanlandschoot, ‘Joris van Severen’, in: R. De Schrijver e.a. (eds.), NEVB (CD-rom)
[748] R. Vanlandschoot, ‘Joris van Severen’, in: R. De Schrijver e.a. (eds.), NEVB (CD-rom)
[749] H. de Bois, ‘Joris van Severen…’, p.18
[750] J. Creve, ‘Joris van Severen…’, p.41
[751] H. de Bois, ‘Joris van Severen…’, p.18
[752] M. Cailliau, ‘De krachtlijnen in het politieke denken van Joris van Severen en Louis Gueuning’, Tekos, XV, 1994, 75, p.17
[753] L. Pauwels, ‘De Dinaso-generatie’, Tekos, XVII, 1996, 81, pp.3-4
[754] H. de Bois, ‘Joris van Severen…’, p.21
[755] L. Pauwels, ‘De Dinaso-generatie’, p.5
[756] L. Pauwels, ‘Joris van Severen indachtig’, Tekos, XV, 1994, 75, p.46
[757] F. de Hoon, ‘Verraad, kollaboratie en “de (Wilde’s) nieuwe orde” ‘, Tekos, III, 1982, 29
[758] F. de Hoon, ‘Waarom? Enkele collaboratiemotieven uit 1940-1945’, Tekos, XVIII, 1997, 86, p.42
[759] F. de Hoon, ‘Waarom?…’, p.43
[760] F. de Hoon, ‘Verraad, kollaboratie…’
[761] F. de Hoon, ‘Verraad, kollaboratie…’
[762] F. de Hoon, ‘Waarom?…’, p.43
[763] F. de Hoon, ‘Verraad, kollaboratie…’
[764] F. de Hoon, ‘Verraad, kollaboratie…’
[765] F. de Hoon, ‘Waarom?…’, p.41
[766] L. Pauwels, ‘Er komt ruimte voor een stigmatisering van een deel van de Vlaamse beweging. Het VNV van Bruno De Wever’, Tekos, XVII, 1995, 76, pp.51-64
[767] L. Pauwels, ‘Politiek en metapolitiek…(III)’
[768] P. Logghe, Na ons analfabeten? Pleidooi voor de opvoedende taak van het Vlaams-nationalisme’, Tekos, XVII, 1995, 77, p.59
[769] L. Pauwels, ‘Gemeenschap en eigen identiteit’, Tekos, 1991, 64, p.10
[770] N. Moyaert, ‘Vlaamse Volkspartij (VVP) (1977-1979)’, in: R. De Schrijver e.a. (eds.), NEVB (CD-rom)
[771] H. de Bois, ‘België valt uiteen. En dan? De strijd binnen België is gestreden. Wij hebben hem niet gewonnen’, Tekos, XVI, 1995, 76, p.3
[772] H. de Bois, ‘België valt uiteen. En dan? (2) Wat komt er na België’, Tekos, XVI, 1995, 76, p.8
[773] M. Grammens, Essay over de toekomst van Vlaanderen, Leuven, Davidsfonds, 1992, p.10 geciteerd in: H. de Bois, ‘België valt uiteen…(2)’, p.9
[774] P. Logghe, Na ons analfabeten?…’, p.59
[775] H. de Bois, ‘België valt uiteen…(2)’, p.10



Besluit

Ondanks de stelling van TeKoS dat het geen bepaalde ‘lijn’ volgt en daar ook geen behoefte aan heeft, kan men uit de talrijke “teksten, commentaren en studies” een ideologisch kader destilleren. De afwijzing van een congruent geheel als ideologie neemt dus niet weg dat er in TeKoS wel degelijk een Nieuw Rechts denkkader wordt uitgebouwd die de grondslagen van een rechtse maatschappijvisie bepaalt. De onderwerpen die in TeKoS worden behandeld, zijn zeer divers, maar de standpunten die in de artikels worden ingenomen, kunnen meestal geplaatst worden in het kader van het Nieuw Rechtse gedachtegoed. In het ideeëngoed dat door TeKoS wordt uitgedragen, is ook geen opmerkelijke evolutie merkbaar. De verschillende Nieuw Rechtse thema’s komen, weliswaar met wisselende klemtonen en frequentie, doorheen alle jaargangen van het tijdschrift aan bod. De thema’s zijn ook zeer sterk met elkaar verweven. Alles hangt met elkaar samen en staat met elkaar in verband.

Nieuw Rechts wordt fundamenteel gekenmerkt door een cultuurpessimistische wereldbeschouwing. De (gepercipieerde) crisis van de Europese beschaving is het uitgangspunt van haar gedachtegoed. Deze cultuurcrisis manifesteert zich niet alleen uiterlijk in tal van decadentieverschijnselen, maar is in de eerste plaats een innerlijke crisis, een crisis van de geest. Nieuw Rechts ziet de huidige crisis echter als een tussenfase. De decadentie kan worden tegengegaan door een ‘Europese culturele renaissance’. Nieuw Rechts formuleert daartoe een eigen tegenproject dat een uitweg moet bieden uit de heersende cultuurcrisis.

Het egalitarisme, dat door het joods-christendom geïntroduceerd is in Europa, is voor Nieuw Rechts de hoofdschuldige van de huidige malaise. Het egalitaire gedachtegoed werkt nivellering in de hand en streeft naar een gestroomlijnde samenleving waarbinnen mensen inwisselbaar zijn. De homogenisering van de samenleving leidt tot de desintegratie van de maatschappelijke structuren, het verdwijnen van het goede evenwicht tussen houvast en vernieuwing en het verlies van identiteit. Het egalitarisme is een totalitaire ideologie die streeft naar de uniformisering van gewoontes en opinies. Het ‘virus van het egalitarisme’ in al zijn metamorfoses -de monotheïstische godsdiensten, het liberalisme, het communisme en het multiculturalisme– wordt door Nieuw Rechts voorgesteld als vijand nummer één.

Nieuw Rechts hangt een zeer negatief beeld op van de monotheïstische godsdiensten. Het joods-christendom is egalitair, totalitair en onverdraagzaam. Het verdedigt een verlammend en negatief mensbeeld, staat afwijzend tegenover politiek en autoriteit, minacht de vrouw en veroorzaakt een solidariteitsbreuk tussen het individu en de gemeenschap. Bovendien is het vreemd aan de Europese geest. Nieuw Rechts gaat er van uit dat het christendom na 2000 jaar aanwezigheid in Europa geen fundamenteel onderdeel uitmaakt van de Europese cultuur. Men moet de joods-christelijke erfenis volledig uitbannen om tot een culturele heropstanding te komen… Aangezien de eerste bekommernis van Nieuw Rechts het bewerkstelligen van een Europese culturele renaissance is, gaat de aandacht vooral naar de (veronderstelde) desastreuze gevolgen van de invoering van het ‘vreemde’ christendom in Europa en heeft ze veel minder belangstelling voor de islam. Aan de islam, die ook wordt voorgesteld als egalitair, totalitair en onverdraagzaam, wordt enkel aandacht besteed als potentiële bedreiging voor de Europese cultuur.

Communisme en liberalisme worden beschouwd als gelaïciseerde vormen van het joods-christelijke egalitarisme. Ze worden verworpen omwille van hun egalitair karakter en de dominantie die ze toekennen aan de economie. Het communisme wordt beschouwd als de meest extreme en de meest terroristische van alle egalitaire doctrines. Zelfs na de val van de muur en de instorting van de USSR is de angst voor het communisme bij Nieuw Rechts niet verdwenen en wordt er in TeKoS gewaarschuwd voor deze ‘gevaarlijke’ ideologie. Samenhangend met het egalitaire en individualistische liberalisme wordt ook de ‘nefaste’ globalisering scherp bekritiseerd. Naast het economisch liberalisme, kan ook het liberale democratische bestel bij Nieuw Rechts op weinig sympathie rekenen. Nieuw Rechts verwerpt de parlementaire democratie als dusdanig niet. Ze is voorstander van een zogenaamde participatiedemocratie, met directe participatie van de burger via onder meer referenda. Tegelijk worden politici voorgesteld als geldgeil en corrupt en wordt de noodzaak aan ‘bekwame staatsmannen’ benadrukt. Er is nood aan een politieke elite die de verantwoordelijkheid draagt voor de gemeenschap in zijn geheel. Voor Nieuw Rechts moet het volk in zijn totaliteit centraal staan en niet het individu. Het liberalisme wordt volgens Nieuw Rechts vandaag de dag ondersteund door een uitbreidende staatsideologie die bepaalt wat er gedacht moet worden en wat er gedacht moet worden komt overeen met het egalitaire en liberale gedachtegoed.

Ook het multiculturalisme wordt door Nieuw Rechts afgewezen. Het multiculturele maatschappijmodel is een waanidee en komt in de realiteit neer op gettovorming. Etnische afkomst is immers een onmiskenbare en concrete belemmering voor de migranten om zich volledig te kunnen integreren in onze samenleving. Nieuw Rechts bepleit dan ook een terugkeerbeleid voor niet-Europese immigranten. Dit pleidooi wordt gelegitimeerd door te stellen dat het antimulticulturalisme ingegeven is door het respect voor de culturele identiteit van de Europese bevolking én de immigranten. De migrant zou immers zijn eigenheid verliezen in de Westerse wereld die niet de zijne is en deze ontworteling werkt criminaliteit in de hand. De multiraciale maatschappij vormt bovendien een groot gevaar voor de Europese beschaving omdat het de etnische en culturele homogeniteit van de inwoners van Europa zou vernietigen waarop de Europese identiteit en het samenhorigheidsgevoel berusten.

Nieuw Rechts beroept zich voor haar tegenproject op een nominalistische wereldbeschouwing. In het Nieuw Rechtse gedachtegoed duidt nominalisme op de erkenning van de fundamentele diversiteit in de wereld en de wens die bestendigd te zien. Het nominalisme lijkt als dusdanig vooral te moeten dienen als filosofische legitimatie van de Nieuw Rechtse ideologie waarin het anti-egalitarisme en het pleidooi voor ‘het recht op verschillend zijn’ centraal staan. Na de kritiek dat het nominalisme de basisontologie is van het individualisme dat door Nieuw Rechts wordt afgewezen, verdwijnt de referentie aan het nominalisme in de loop van de jaren ’80 uit de teksten van Nieuw Rechts. De hierop geënte anti-egalitaire levensbeschouwing blijft echter onveranderd.

De erkenning van ‘le droit à la différence’ of ‘het recht op verschillend zijn’ is het centrale element in het Nieuw Rechtse tegenproject. Nieuw Rechts werpt zich op als de grote verdediger van de diversiteit in de wereld en bindt de strijd aan tegen elke vorm van ‘totalitair egalitarisme’ die ‘het recht op verschillend zijn’ zou weigeren te aanvaarden. Dit ‘recht op verschillend zijn’ geldt op twee niveaus: op dat van het volk en dat van het individu. ‘Le droit à la différence’ van elk volk wordt gelijkgesteld aan de absolute noodzaak de eigenheid van elk volk te vrijwaren. Deze eigenheid wordt aanvankelijk nog sterk in termen van ras ingevuld, vanaf het einde van de jaren ’80 verschuift de klemtoon naar de verdediging van een radicaal cultureel pluralisme. De verabsolutering van raciale en later culturele verschillen leidt tot een zogenaamd ‘differentieel racisme’. Dergelijk racisme wordt gekenmerkt door de vaste wil om culturele verschillen en collectieve identiteiten tegen elke prijs te bewaren en de angst voor hun vernietiging door rassen- of culturele vermenging. ‘Le droit à la différence’ van elk individu wordt gekoppeld aan het behoud van differentiatie en hiërarchie binnen de maatschappij: elk individu heeft ‘recht’ op een verschillende, aangepaste functie in de maatschappij. ‘Het recht op verschillend’ zijn van het individu ondersteunt op die manier de hiërarchische maatschappijvisie van Nieuw Rechts.

Nieuw Rechts pleit voor een organische samenleving met aandacht voor traditie, verworteling en gemeenschapszin als alternatief voor de huidige decadente en individualistische samenleving. De organische samenleving moet in de eerste plaats steunen op de collectieve identiteit van een volk. De leiding van deze organische gemeenschap moet in handen zijn van een bekwame en aristocratische elite. Hoe de selectie van die nieuwe aristocratische elite moet gebeuren, blijft evenwel onduidelijk. Het primaatschap van de politiek moet opnieuw worden erkend en een sterke en rechtvaardige staat moet worden hersteld. Binnen deze organische maatschappij moet de economie terug ten dienste staan van het volk en niet omgekeerd.

Het herwaarderen van onze (veronderstelde) Indo-europese erfenis is een ander belangrijk thema. Nieuw Rechts benadrukt dat de mens niet gescheiden kan worden van zijn cultuur en zijn erfenis. Onze Indo-europese erfenis maakt een wezenlijk onderdeel uit van onze identiteit. We moeten terug aansluiten bij die erfenis en de Indo-europese wereldbeschouwing in ere herstellen om een antwoord te kunnen bieden op de cultuurcrisis en de ontworteling en vervreemding van de moderne mens. Een terugkeer naar deze oorspronkelijke en wezenlijk Europese identiteit is mogelijk omdat ze niet is vernietigd, maar enkel vertroebeld door de ‘infiltratie’ van het joods-christendom. Het beeld dat Nieuw Rechts uitdraagt van het Indo-europese verleden is nogal dweperig en wordt ver van de regels van de historische kritiek gehouden. De Indo-europese wereldbeschouwing die ons eigen zou zijn, komt overigens duidelijk overeen met het Nieuw Rechtse ideeëngoed. Nieuw Rechts projecteert met andere woorden de eigen idealen van een nominalistische levensbeschouwing, respect voor ‘le droit à la différence’ en de natuur, een organische samenleving met een dienende elite en een aristocratische levenshouding in het verleden en schrijft ze toe aan onze Indo-europese voorouders. Op die manier kan Nieuw Rechts beweren dat een dergelijk denken eigen is aan de Europese cultuur, in tegenstelling tot het egalitaire gedachtegoed. Het veronderstelde Indo-europese verleden dient dus als extra legitimatie en ondersteuning van de Nieuw Rechtse ideologie.

Vanuit de overtuiging dat de behoefte aan het sacrale voor de mens een levensnoodzakelijke behoefte is, pleit Nieuw Rechts voor een terugkeer naar het heidendom. De hedendaagse pagaanse of heidense beweging is zeer eclectisch en heterogeen en omvat onder meer heksen en het druïdisme. Een groeiende minderheidsgroep binnen het moderne paganisme zijn de Noordse tradities. Het gaat hierbij om religieuze groepen die zich baseren op de kosmologie en de vermeende gebruiken van de Germanen en de Vikingen. Deze heidense groepen leggen sterk de nadruk op de terugkeer naar de ‘traditie van het eigen volk’. Ze huldigen een conservatieve visie op de staat en de samenleving en leggen een sterke klemtoon op het ‘ras’. Ze benadrukken dat de Noordse traditie de eigen, natuurlijke religie van de volkeren van Teutoonse oorsprong is en dus niet geschikt is voor andere volkeren. Het is deze Noordse traditie die Nieuw Rechts ziet als een alternatief voor het egalitaire en niet-Europese christendom. Volgens Nieuw Rechts moeten we proberen om naar de essentie van de heidense traditie terug te keren en deze aan te passen aan de nieuwe situatie waarin we ons vandaag de dag bevinden. Het is dus niet de bedoeling om altaren voor Wotan te gaan oprichten. De waarden die het heidendom volgens Nieuw Rechts zou uitdragen, komen logischerwijs overeen met die van de heidense Indo-europese voorouders en dus met die van Nieuw Rechts. Ook hier geldt dus dat het heidendom een extra ondersteuning is voor de Nieuw Rechtse maatschappijvisie.

Het Nieuw Rechtse gedachtegoed wordt gekenmerkt door een Europese in plaats van een nationale focus. Europa wordt daarbij zowel op geopolitiek, historisch, cultureel en politiek vlak voorgesteld als het centrum van de wereld. De positieve referentie aan Europa manifesteert zich in twee discours. Het eerste draait rond de verering van de eigen identiteit van de Europese cultuur, gebaseerd op een ver verleden afkomst. Dit is met andere woorden de ophemeling van onze Indo-europese erfenis. Het tweede discours draait rond de Europese rijksgedachte. Nieuw Rechts verwerpt een eng nationalisme en verdedigt de rijksgedachte. Het rijk moet een antwoord bieden op de problemen waar de natiestaat vandaag de dag mee wordt geconfronteerd: regionalisme aan de ene kant, globalisering aan de andere kant. Het rijk zoals dat door Nieuw Rechts wordt voorgestaan, verwijst niet naar een territorium, maar is gebaseerd op een gedeeld ‘spiritueel principe’. Volgens Nieuw Rechts kan het rijk verschillende culturen omvatten zonder de diversiteit van de verschillende culturen en volkeren te willen onderdrukken. Het brengt ‘eenheid in verscheidenheid’. Het rijk respecteert ook de natuurlijke relaties van mensen. Iemand is lid van een rijk op een indirecte manier, via intermediaire structuren. Nieuw Rechts is een groot voorstander van Europese integratie. Er wordt wel benadrukt dat de Europese eenheid niet kan worden gebouwd op natiestaten, noch op een economische supranationale entiteit. Een sterk eengemaakt Europa kan enkel gecreëerd worden volgens een federaal model. Een federaal model dat gebaseerd is op een bepaald idee dat in essentie het model van een Europees rijk uitdrukt.

Aandacht voor ecologie is het laatste thema van het Nieuw Rechtse alternatief. De ecologische bewogenheid is volgens Nieuw Rechts een fundamenteel conservatieve houding. De natuurgerichte wereldvisie wordt geplaatst tegenover de huidige decadente samenleving waar overbevolking en vervuiling welig tieren en waar de natuurlijke diversiteit wordt uitgeroeid. Een enkele redacteur van TeKoS verdedigt een radicaal ecologisme en pleit voor het voeren van een bewust reactionaire politiek. Het na te streven ideaal zijn kleine, vrij besloten gemeenschappen met een laag technologiegehalte die dicht bij de natuur leven. Deze mening wordt echter niet gedeeld door de meerderheid van Nieuw Rechts. Er wordt wel gepleit voor een nauwere verbondenheid met de natuur en een groter bewustzijn van het feit dat wij deel uitmaken van de natuur, maar technologie en industrie als dusdanig worden niet afgewezen.

Om een Europese culturele renaissance te realiseren en de Nieuw Rechtse maatschappijvisie ingang te doen vinden, wil Nieuw Rechts een mentaliteitsverandering bewerkstelligen. De Europese geesten moeten ‘bevrijd’ worden van het hegemonische egalitaire denken. Nieuw Rechts legt dan ook sterk de nadruk op de nood aan een strijd op het culturele en intellectuele niveau in plaats van te opteren voor een strijd op politiek niveau. Deze klemtoon op de metapolitieke strijd is een centraal onderdeel van het Nieuw Rechtse gedachtegoed.

Wat de capita selecta betreft, kunnen we opmerken dat Nieuw Rechts geen enkele verplichting voor Europa ziet tot het verlenen van ontwikkelingshulp aan de derde wereld. Haar visie op opvoeding en gezin is conservatief, met de uitzondering van de aanvaarding van abortus. De houding van Nieuw Rechts tegenover de wetenschap wordt gekenmerkt door een zekere ambivalentie. Wetenschappelijke resultaten worden aangewend om het eigen gedachtegoed te ondersteunen, maar tegelijk wordt benadrukt dat wetenschap slechts één manier van kennen is die andere, niet-rationele bronnen van kennis niet uitsluit. Onwetenschappelijke argumentaties en speculaties worden gebruikt daar waar het uitkomt. Wat betreft de monarchie stelt Nieuw Rechts dat de waarden die het koningschap vertegenwoordigt terug in ere moeten worden hersteld. Plichtsbewustzijn, integriteit en bovenal de wens om de belangen van het land te behartigen, zouden de leidraad moeten zijn van elke politieke klasse. Leopold III en in zekere mate ook Boudewijn kunnen daarom op sympathie rekenen. Maar daarbij wordt benadrukt dat respect voor deze koningen niet overdraagbaar is op de instellingen en de staatsconstructie waarvan ze het symbool zijn.

Nieuw Rechts in Vlaanderen refereert zeer sterk aan de Franse Nouvelle Droite doctrine. De precieze situering van Nieuw Rechts ten opzichte van de Nouvelle Droite vormde geen onderdeel van de probleemstelling van deze thesis. Ik beperk mij hier dan ook tot de opmerking dat de overeenkomsten tussen beide stromingen zeer groot zijn, maar dat Tekos wel enkele eigen klemtonen legt. De meest evidente is natuurlijk de aandacht voor de Vlaamse beweging. Het pleidooi van de Nouvelle Droite voor een coalitie tussen Europa en de derde wereld tegenover de supermachten is in TeKoS niet echt terug te vinden. Alain de Benoist verdedigt ten slotte ook een veel genuanceerder antimulticulturalisme. Het pleidooi voor een terugkeerbeleid heb ik in zijn werken niet terug gevonden, noch in het boek van Taguieff over de Nouvelle Droite.

Er bestaat een duidelijk verwantschap tussen Nieuw Rechts en de conservatieve revolutie. Nieuw Rechts erkent zelf de gemeenschappelijke filosofische basis van beide denkstromingen, met name het afwijzen van de erfenis van de Franse Revolutie en de wil die erfenis ongedaan te maken. Nieuw Rechts wil dit doel echter verwezenlijken via een metapolitieke strategie en niet via een revolutie. Het revolutionaire aspect van de conservatieve revolutie wordt dus verworpen. Wat de inhoud van het gedachtegoed betreft, kan men stellen dat sommige Nieuw Rechtse thema’s ook leidmotieven waren binnen de conservatieve revolutie, terwijl andere slechts zijdelings aan bod kwamen of een andere invulling hadden en van nog andere gewoon nog geen sprake was. Omgekeerd zijn bepaalde thema’s uit de conservatieve revolutie niet aanwezig in het Nieuw Rechtse gedachtegoed. Men kan met andere woorden stellen dat Nieuw Rechts tot dezelfde radicale contrarevolutionaire traditie kan gerekend worden waartoe ook de conservatieve revolutie behoort, maar niet aan deze laatste kan worden gelijkgesteld.

Nieuw Rechts kan ingepast worden in de radicaalrechtse traditie binnen de Vlaamse beweging. Nieuw Rechts verdedigt een genuanceerd rechts-radicaal gedachtegoed dat uitgebreid wordt onderbouwd in talrijke artikels in TeKoS. Zowel de directe voorgeschiedenis als de Vlaamsgezinde achtergrond van verschillende redactieleden van TeKoS tonen de inbedding in de Vlaamse beweging aan. TeKoS besteedt ook relatief veel aandacht aan de Vlaamse beweging. Tot begin 2001 werden een vijftigtal artikels over de Vlaamse beweging en haar vertegenwoordigers gepubliceerd. Nieuw Rechts zelf erkent de band met de Vlaamse beweging, maar benadrukt dat het een eigen geluid wil laten horen: heelnederlands en volksgericht (in plaats van taalgericht). TeKoS heeft vooral belangstelling voor de rechts-radicale stroming in de Vlaamse beweging tijdens het interbellum en de tweede wereldoorlog. Deze stroming wordt ingepast in het kader van de conservatieve revolutie. De vertegenwoordigers ervan worden in TeKoS consequent aangeduid als conservatief-revolutionairen en het etiket fascisme wordt met klem afgewezen. In TeKoS komt ook een bewondering voor Joris van Severen naar voor. TeKoS beschouwt Van Severen als een van de belangrijkste vertegenwoordigers van de conservatieve revolutie in het interbellum in Vlaanderen. In een decadente en verloederde periode wees hij de erfenis van de Franse Revolutie van de hand en formuleerde hij een eigen alternatief. Er wordt daarbij benadrukt dat hij een volledig eigen conservatief-revolutionaire beweging uitbouwde en zeker geen kopie nastreefde van de bewegingen van Hitler en Mussolini. Ook zijn aristocratische stijl en zijn pleidooi voor een dienende elite kunnen bij Nieuw Rechts op veel goedkeuring rekenen. Ten slotte is er ook sprake van een vergoelijking van de collaboratie. Het antibelgicisme en de verdediging van de Vlaamse belangen die door de Belgische staat waren miskend, worden aangevoerd als de centrale verklaring voor de collaboratie. De visie van TeKoS op de evolutie van de Vlaamse beweging na 1945 wordt gekenmerkt door het aanklagen van de dominantie van het ‘katholiek traditionalisme’. Ook de federale staatsconstructie die de Vlaamse meerderheid heeft ‘opgesloten’ in een pariteit moet het ontgelden. Nieuw Rechts laat echter de moed niet zakken. Het bestaan van een dynamiek naar een onafhankelijk Vlaanderen is volgens haar onmiskenbaar.

Verder onderzoek kan de plaats van Nieuw Rechts binnen de radicaalrechtse traditie binnen en buiten de Vlaamse beweging verder afbakenen en de doorstroming en veranderende invulling van bepaalde denkbeelden in kaart brengen. Wat de invloed zal zijn van de nieuwe profilering van TeKoS als ‘conservatief tijdschrift’ vanaf het nummer 100 (2001) op het ideeëngoed dat door het tijdschrift wordt uitgedragen, zal ook nog moeten blijken.


















Bibliografie

I. Werkinstrumenten

Belgische bibliografie. Bibliographie de Belgique, Brussel, Koninklijke Bibliotheek Albert I, 1979-2000

‘Bibliografie van de Geschiedenis van België. Bibliographie de l’histoire de Belgique’, Belgisch Tijdschrift voor Filologie en Geschiedenis, 1979-2000

FRANCOIS Luc, De vele gezichten van de nieuwste geschiedenis, I Bibliografie van de licentiaats- en doctoraatsverhandelingen betreffende de nieuwste geschiedenis, tot stand gekomen buiten de seminaries voor nieuwste geschiedenis van de Belgische universiteiten, 1975-1994, Gent, Academia Press, 1995

FRANCOIS Luc, De vele gezichten van de nieuwste geschiedenis, II Bibliografie van de licentiaats- en doctoraatsverhandelingen betreffende de nieuwste geschiedenis, tot stand gekomen aan de afdelingen geschiedenis van de Belgische universiteiten, 1975-1994, Gent, Academia Press, 1995

Mededelingenblad van de Belgische Vereniging voor Nieuwste geschiedenis, 1995-2000

Encyclopaedia Britannica, 1999, CD-rom

DE SCHRIJVER Reginald e.a. (eds.), De Nieuwe Encyclopedie van de Vlaamse Beweging, Tielt, Lannoo, 1998, CD-rom

Wetenschappelijke Tijdingen, 1983-2000

Nations and Nationalism, 1996 (2)-2000

ELEKTRONISCHE CATALOGI

ALEPH
Belgische Wetenschappelijke Catalogus
Antilope

ELEKTRONISCHE DATABANKEN

WEB OF SCIENCE

II. Literatuurlijst


ARCKENS Eric, De Nouvelle Droite als ideologie tegen de Westerse consumptiemaatschappij: een benadering, Leuven, KUL (onuitgegeven licentiaatsverhandeling), 1990, 364p. (politieke en sociale wetenschappen)

BOEHME Olivier, ‘Academici en de revolutie van rechts tijdens het interbellum’, Wetenschappelijke Tijdingen, LVII, 1998, 1, pp.45-58

BOEHME Olivier, Revolutie van rechts en intellectuelen in Vlaanderen tijdens het interbellum: ideeënhistorische bijdragen, Leuven, Acco, 1999, 278p.

CAROFIGLIO V. en FERRANDES C., ‘Les aventures de la droite française et les avatars de Gramsci’, MOTS, 1986, 12, pp.191-203

COMMERS Patrick, De Conservatieve Revolutie in Vlaanderen. Een kritische analyse van het Nieuw Rechtse tijdschrift Teksten, Kommentaren en Studies, Leuven, KUL (onuitgegeven licentiaatsverhandeling), 1997, 167p. (vakgroep geschiedenis)

DE SCHRIJVER Bart, ‘Zwarte Vrijbuiters bedreigen Doel’, De Morgen, 31.03.2001/8

DE SMET Dirk, De Konservatieve Revolutie tijdens de Republiek van Weimar, Leuven, KUL (onuitgegeven licentiaatsverhandeling), 1990, 95p. (vakgroep politieke wetenschappen)

DE VOS L. en MOENS M., Nieuw rechts: filosofie en praktijk, Borgerhout, EXA, 1983, 278p.

DE WEVER Bart, ‘De schaduw van de leider. Joris Van Severen en het na-oorlogs Vlaams-nationalisme (1945-1970)’, Belgisch Tijdschrift voor Nieuwste Geschiedenis, XXXI, 2001, 1-2, pp.177-252

DE WEVER Bruno, Greep naar de macht. Vlaams-nationalisme en Nieuwe Orde. Het VNV 1933-1945, Tielt, Gent, Lannoo, Perspectief Uitgaven, 1994, 701p.

DE WIT Harry, ‘Nieuw rechts en het heidendom’, in: De Fabel van de Illegaal, april 2000 (elektronische versie, http://www.gebladerte.nl)

DE WITTE Hans, BILLIET Jaak en SCHEPERS Peer, ‘Hoe zwart is Vlaanderen? Een exploratief onderzoek naar uiterst-rechtse denkbeelden in Vlaanderen in 1991’, Res Publica, XXXVI, 1994, 1, pp.85-102

DE ZUTTER Jan, Heidenen voor het Blok: radicaal rechts en het nieuwe heidendom, Antwerpen, Hautekiet, 2000, 174p.

DUPLEX Louis, ‘Religion, religiosités et politique dans les extrêmes droites allemandes de 1870 à 1933. Panorama et questions d’ensemble’, Revue d’Allemagne et des pays de langue allemande, XXXII, 2000, 2, pp.163-176

DURANTON-CRABOL Anne-Marie, Visages de la nouvelle droite: le GRECE et son histoire, Paris, Presses de la Fondation nationale des sciences politiques, 1988, 267p.

GRAHAM Harvey, Listening people, speaking earth: contemporary paganism, London, Hurst, 1997, 250p.

GOTOVITCH José, VAN DOORSLAER Rudi, RAES Koen e.a., Herfsttij van de 20ste eeuw. Extreem-rechts in Vlaanderen 1920-1990, Leuven, Kritak, 1992, 160p.

KERSHAW Ian, Hitler 1889-1936: hoogmoed, Utrecht, Het Spectrum, 1999, 839p.

KREBBERS Eric, ‘Millionaire Goldsmith supports the Left and the extreme Right’, De Fabel van de illegaal, september 1999 (elektronische versie, http://www.gebladerte.nl)

LEERSSEN Joep, Nationaal denken in Europa. Een cultuurhistorische schets, Amsterdam, University Press, 1999, 173p.

LUNDE H, ‘Norse mythology – cheap icons for nationalism’, (http://norway.origo.no/culture/guide/folklore/nationalism.html)

PAUWELS Luc, De ideologische evolutie van Joris van Severen, Ieper, Studie- en Coördinatiecentrum Joris van Severen, 1999, 272p.

PLASSERAUD Yves, ‘La Nouvelle droite fait son chemin’, Esprit, 1983, 79, pp.51-67

RANSOME Patrick, Antonio Gramsci. A new introduction, New York, Harvester Wheatsheaf, 1992, 252p.

RENTMEESTERS Patrick, Nieuw rechts in Vlaanderen: een onderzoek naar de doorstroming van de Nieuw Rechtse ideologie in het Vlaams Blok, Brussel, VUB (onuitgegeven licentiaatsverhandeling), 1994, 169p. (vakgroep politicologie)

ROGIERS Filip, ‘Een nieuw Vlaams blok’, Knack, XXXII, 2002, 3, pp.16-22

SEIDEL G., ‘Le fascisme dans les textes de la Nouvelle Droite’, MOTS, 1981, 3, pp.47-62

SIZOO Jan, Inzake rechts. Verkenningen van een politieke gedachtenwereld, Boom, Meppel, 1971, 254p.

SHEEHAN Thomas, ‘Mythe and Violence: The Fascism of Julius Evola and Alain de Benoist’, Social Research, ILVIII, 1981, 1, pp.45-73

SPRUYT Marc, ‘Antonio Gramsci, leermeester van het Vlaams Blok’, De Hoogste Tijd, VIII, 1995, 3, pp.7-17

SPRUYT Marc, ‘Le Vlaams Blok et la Nouvelle Droite. Le détournement de Gramsci’, in: LE PAIGE Hugues (ed.), Le désarroi démocratique. L’extrême droite en Belgique, Bruxelles, Labor, 1995, pp.165-181

SPRUYT Marc, Wat het Vlaams Blok verzwijgt, Leuven, Van Halewyck, 2000, 337p.

SPRUYT Marc, ‘Een gentleman-fascist in de Senaat’, De Morgen, 03.03.2001/44

TABARY Serge, ‘De l’anti-judaïsme religieux à l’antisémitisme politique’, Revue d’Allemagne et des pays de langue allemande, XXXII, 2000, 2, pp.177-188

TAGUIEFF P.A., Sur la nouvelle droite: jalons d’une analyse critique, Paris, Descartes, 1994, 425p.

TOMMISSEN Piet, ‘Wat is en wat wil de Nouvelle Droite?’, Eclectica, XIII, 1984, 55-56-57, pp.101-148

VAN DORSSELAER Isa, ‘Het grote gelijk rechts van het Blok’, De Standaard, 19/05/2001 (elektronische versie, http://www.destandaard.be)

VANHECKE Frank, Metapolitieke strategie, organisatie en ideeën van Kultureel Nieuw-Rechts in Frankrijk: G.R.E.C.E. 1967-1981’, Brussel, VUB (onuitgegeven licentiaatsverhandeling), 1981, 112p. (vakgroep communicatiewetenschappen)

VANLANDSCHOOT Romain, ‘Joris van Severen’, in: R. De Schrijver e.a. (eds.), De Nieuwe Encyclopedie van de Vlaamse Beweging, Tielt Lannoo, 1998 (CD-rom)

VERHOEYEN E., ‘L’extrême droite en Belgique III Les mouvements solidaristes’, CRISP, 1976, 715-716, pp.2-44

VERMEERSCH Etienne, Historisch overzicht van de wijsbegeerte, Gent, RUG, (onuitgegeven syllabus), 1998-1999, 181p.

VOS Louis, ‘Rechts-radicalisme’, in: R. De Schrijver e.a. (eds.), De Nieuwe Encyclopedie van de Vlaamse Beweging, Tielt Lannoo, 1998 (CD-rom)

VOS Louis, ‘De rechts-radicale traditie in het Vlaams-nationalisme’, Wetenschappelijke tijdingen, LII, 1993, 3, pp.129-149

WESTERWINK Harry, ‘Hedendaagse Heidenen en hun Blut und Boden – goden’, in: De Fabel van de Illegaal, juni 1999 (elektronische versie, http://www.gebladerte.nl)

WILS Lode, Joris van Severen. Een aristocraat verdwaald in de politiek, Leuven, Davidsfonds, 1994, 71p.

YORK Michael, The emerging network: a sociology of the New Age and Neo-Pagan movements, Totowa, Rowman and Littlefield, 1995, 372p.

III. Websites

http://www.vbj.org (website van de Vlaams Blok Jongeren)

http://www.vlaams-blok.be

http://www.vormingsinstitiuutwiesmoens.be

http://dhme.dhm.de/lemo/html/ (website van het Deutsches Historisches Museum, Berlin)

http://home.planetinternet.be/~logghe/info.html (website van de heidense vereniging vzw Traditie van Koenraad Logghe)

http://norway.origo.no/culture/ (Norwegian arts and culture forum)

http://www.gebladerte.nl (website van het blad ‘De Fabel van de Illegaal’)

http://www.destandaard.be

IV. Bronnen

Publicaties van Nieuw Rechts

DE BENOIST Alain, Heiden zijn vandaag de dag, Wijnegem, Deltapers, 1986, 346p.

DE BENOIST Alain, Les idées à l’endroit, Paris, Hallier, 1979, 298p.

DE BENOIST Alain, Vu de droite: anthologie critique des idées contemporaines, Paris, Copernic, 1978, 627p.

DE BENOIST Alain, ‘The idea of empire’, TELOS, 1993-1994, 98-99, pp.81-98

GOLDSMITH Edward, De weg. Een ekologische wereldvisie, Wijnegem, Deltapers, 1996, 81p.

PAUWELS Luc (ed.), Verworteling, verankering. Grondslagen voor de 21ste eeuw., Wijnegem, Delta-stichting, 1999, 71p.

Artikels uit TeKoS (chronologisch)

VAN MARCKE Eric, ‘Racisme, rasbewustzijn, en rassenwaan’, Tekos, I, 1980, 6

PAUWELS Luc, ‘Henri Brugmans en “nieuw rechts”’, Tekos, I, 1980, 6

PAUWELS Luc, ‘Politiek en metapolitiek in Vlaanderen en Nederland ’, Tekos, I, 1980, 6

DE BENOIST Alain, ‘Willen zou voldoende zijn’, Tekos, I, 1980, 6

PAUWELS Luc, ‘G.R.E.C.E., een werk- en ideeëngemeenschap. Interview met Jean-Claude Valla’, Tekos, I, 1980, 7-8

DUJARDIN J.P., ‘De kostprijs van het kommunisme: 150 miljoen doden’, Tekos, I, 1980, 7-8

DE BENOIST Alain, ‘De geschiedenis begon in Stonehenge’, Tekos, I, 1980, 7-8

TOMMISSEN Piet, ‘Het metapolitieke concept van Alain de Benoist’, Tekos, I, 1980, 9-10

PAUWELS Luc, ‘Politiek en metapolitiek in Vlaanderen en Nederland (III)’, Tekos, I, 1980, 9-10

DE BENOIST Alain, ‘Natie en rijk: van kontroverse tot synthese’, Tekos, I, 1980, 11

PAUWELS Luc, ‘De konservatieve revolutie in de Lage Landen (I) Methodologische problemen van een ongeschreven geschiedenis’, Tekos, I, 1980, 11

PAUWELS Luc, ‘De konservatieve revolutie in de Lage Landen (II) Methodologische problemen van een ongeschreven geschiedenis’, Tekos, I, 1980, 12

DE BENOIST Alain, ‘Laat ons geen “gelukkige robotjes” worden’, Tekos, I, 1980, 12

DE HOON Frans, ‘De Lage Landen en de Europese rijksgedachte’, Tekos, I, 1980, 12

VIAL Pierre, ‘Het religieuze totalitarisme’, Tekos, I, 1980, 13

VAN MARCKE Eric, ‘Ontwikkelingshulp: verplichting en verkwisting?’, Tekos, I, 1980, 13

DE BENOIST Alain, ‘De wereld, het leven en de gedachten die men er zich bij maakt. Een nominalistische visie’, Tekos, II, 1981, 16

DE BENOIST Alain, ‘Natuur en milieu: het ware probleem’, Tekos, II, 1981, 17-18

PAUWELS Luc, ‘Wat Vlaamse beweging en economische krisis te maken hebben met “nieuw rechts”’, Tekos, II, 1981, 23

MOHLER Armin, ‘Hoe kan men heiden zijn? Over een boek van Alain de Benoist’, Tekos, II, 1981, 23

VIAL Pierre, ‘De belangen van de volkeren dienen’, Tekos, III, 1982, 25

DE HERTE Robbe, ‘De stad als probleem’, Tekos, III, 1982, 25

BREGEON J.J., ‘De ideologische betekenis van denkclubs en vrijmetselarij in het prerevolutionaire Frankrijk der 18de eeuw’, Tekos, III, 1982, 27-28

DE HOON Frans, ‘De rode kreeft en de zwarte scharen: een studie in fascistologie en totalitarisme’, Tekos, III, 1982, 27-28

DE HOON Frans, ‘Verraad, kollaboratie en “de (Wilde’s) nieuwe orde” ‘, Tekos, III, 1982, 29

BERARD Pierre, ‘Hoe men kulturen vermoordt’, Tekos, III, 1982, 30

MEERBOSCH Janus, ‘Erfdeel Europa’, Tekos, III, 1982, 31

MEERBOSCH Janus, ‘Erfdeel Europa (II)’, Tekos, III, 1982, 32

MEERBOSCH Janus, ‘Erfdeel Europa (III)’, Tekos, IV, 1983, 33

MOHR Hans, ‘Gelijkheid en ongelijkheid, biologisch gezien’, Tekos, IV, 1983, 34

MEERBOSCH Janus, ‘Erfdeel Europa (IV): een volksvreemde religie’, Tekos, IV, 1983, 34

MEERBOSCH Janus, ‘Erfdeel Europa (V): Europa ontwaakt’, Tekos, IV, 1983, 36

PAUWELS Luc, ‘Bandbreedte, niet lijn’, Tekos, IV, 1983, 36

MEERBOSCH Janus, ‘Erfdeel Europa (VI)’, Tekos, IV, 1983, 37-38

DE BOIS Hildegonde, ‘Koning zijn en dat in België’, Tekos, IV, 1983, 37-38
DE HOON Frans, ‘De laatste der monarchen’, Tekos, IV, 1983, 37-38

MEERBOSCH Janus, ‘Erfdeel Europa (VII)’, Tekos, V, 1984, 39

DE BOIS Hildegonde, ‘Van Oranje tot Benelux en verder’, Tekos, VI, 1985, 40

MEERBOSCH Janus, ‘Erfdeel Europa (slot)’, Tekos, VI, 1985, 40

GOOVAERTS Frank, ‘Dr. G. Schamelhout, antropologie en Vlaamse Beweging’, Tekos, VII, 1985, 40

DE MARTELAERE Guy, ‘Het verstoorde evenwicht. Enkele beschouwingen over destabilisatie in mens, natuur en maatschappij’, Tekos, VI, 1985, 42, pp.33-43

DE BOIS Hildegonde, ‘Vrij denken, heiden zijn. Tweede colloquium te Schoten’, Tekos, XVI, 1985, 43, p.3

PAUWELS Luc, ‘Vrijzinnige traditie en heidense toekomst’, Tekos, VII, 1986, 44, pp.7-23

JORBERT Anne, ‘Wetenschap en vooruitgangsgedachte’, Tekos, VII, 1986, 44, pp.37-47

MOHLER Armin, ‘Van de konservatieve revolutie tot nieuw rechts: kontinuïteit en diskontinuïteit.’, Tekos, VII, 1986, 44, pp.3-6

MARMIN Michel, ‘Naar nieuwe konvergentiepunten. Vragen aan Alain de Benoist’, Tekos, VIII, 1987, 48, pp.3-14

DE HOON Frans, ‘Ontsnappen wij zo aan Yalta?’, Tekos, VIII, 1987, 48, pp.31-38

VINKS Jos, ‘Links en rechts: zin of onzin van een opdeling’, Tekos, IX, 1988, 50, pp.43-51

WILLMS Bernard, ‘Duits nationaal bewustzijn en midden-Europa, een Europees alternatief’, Tekos, IX, 1988, 51, pp.13-19

MEERBOSCH Janus, ‘Heidens-religieuze gedachten in de gedichten van Willem Kloos’, Tekos, IX, 1988, 51, pp.52-55
DE MARTELAERE Guy, ‘Naturalistisch denken. Een inleiding tot een konservatief alternatief’, Tekos, X, 1989, 55, pp.27-29

PAUWELS Luc, ‘Armin Mohler en de konservatieve revolutie’, Tekos, X, 1989, 55, pp.11-26

GOOVAERTS Frank, ‘Odiel Spruytte. Een vergeten konservatief-revolutionair thema’, Tekos, XI, 1989, 55, pp.44-53

PAUWELS Luc, ‘Staf Vermeire en het A.D.J.V.’, Tekos, XI, 1989, 55, pp.54-61

DE BENOIST Alain, ‘Midden-Europa. Een herontdekt konservatief-revolutionair thema’, Tekos, X, 1989, 55, pp.62-65

CAILLIAU Maurits, “…ik koos de partij van Oranje!” Voor een Heelnederlandse geschiedenis.’, Tekos, X, 1989, 57, pp.18-29

DE BOIS Hildegonde, ‘Joris van Severen of wat de Nederlanden ontbreekt’, Tekos, XI, 1990, 59, pp.16-24

DE HOON Frans, ‘De Duitse hereniging’, Tekos, XI, 1990, 59, pp.25-34

DE HOON Frans, ‘Over Europa “Groen” en “Rechts”’, Tekos, XI, 1990, 59, pp.44-50

MEERBOSCH Janus, ‘Ons Midwinterfeest, vroeger en nu’, Tekos, XI, 1990, 60, pp.3-37

MANOUSAKIS Gregor, ‘De islam een totalitaire godsdienst’, Tekos, XII, 1991, 62, pp.3-7

DE BOIS Hildegonde, ‘En de gematigde Islam?’, Tekos, XII, 1991, 62, pp.7-8

PAUWELS Luc, ‘Gemeenschap en eigen identiteit’, Tekos, XII, 1991, 64, pp.3-12

LOGGHE Koenraad, ‘Jan Frans Willems (1793-1846). Bij de tweehonderdste verjaardag van zijn geboorte’, Tekos, XIV, 1993, 72, pp.35-46

PAUWELS Luc, ‘Boudewijn I’, Tekos, XIV, 1993, 72, pp.3-7

CAILLIAU Maurits, ‘De krachtlijnen in het politieke denken van Joris van Severen en Louis Gueuning’, Tekos, XV, 1994, 75, pp.10-17

PAUWELS Luc, ‘Joris van Severen indachtig’, Tekos, XV, 1994, 75, pp.42-46

DE BOIS Hildegonde, ‘België valt uiteen. En dan? De strijd binnen België is gestreden. Wij hebben hem niet gewonnen’, Tekos, XVI, 1995, 76, pp.3-7

DE BOIS Hildegonde, ‘België valt uiteen. En dan? (2) Wat komt er na België’, Tekos, XVI, 1995, 76, pp.8-13

CREVE Jan, ‘Joris van Severen. Bij een honderdste verjaardag”, Tekos, XVI, 1995, 76, pp.40-48

PAUWELS Luc, ‘Er komt ruimte voor een stigmatisering van een deel van de Vlaamse beweging. Het VNV van Bruno de Wever’, Tekos, XVII, 1995, 76, pp.51-64

LOGGHE Peter, ‘Na ons analfabeten? Pleidooi voor de opvoedende taak van het Vlaams-nationalisme’, Tekos, XVII, 1995, 77, pp.56-59

RAVYTS Kurt, ‘Robrecht de Smet, de tragische levensloop van een kompromisloos Heelnederlander’, Tekos, XVII, 1995, 77, pp.60-71

PAUWELS Luc, ‘Groen en/of rechts’, Tekos, XVI, 1995, 78, pp.7-10

SLEMBROUCK Juul en DE MARTELAERE Guy, ‘Naar ekologisch herstel. Een radikaal-ekologisch manifest’, Tekos, XVI, 1995, 78, pp.33-40

RAES Roeland, ‘Een eeuwfeest in mineur: het ANV 1895-1995’, Tekos, XVI, 1995, 78, pp.79-82

DE BENOIST Alain, ‘Nietzsche en de konservatieve revolutie’, Tekos, XVI, 1995, 79,
pp.14-19

LOGGHE Peter, ‘Het rechtse verzet tegen Hitler’, Tekos, XVI, 1995, 79, pp.20-27

PAUWELS Luc, ‘Onze bedreigde demokratie’, Tekos, XVI, 1996, 80, pp.3-10

PAUWELS Luc, ‘De Dinaso-generatie’, Tekos, XVII, 1996, 81, pp.3-9
VERSTRAETE Pieter Jan, ‘Bolland en de Vlaamse beweging’, Tekos, XVII, 1996, 81,
pp.48-57

PAUWELS Luc, ‘Wat we met links (en rechts) gemeen hebben. Wat ons van rechts (en links) scheidt’, Tekos, XVI, 1996, 83, pp.5-18

LOGGHE Peter, ‘De Vlaamse Beweging en de anti-identiteitsmaffia’, Tekos, XVIII, 1997, 84, pp.57-58

s.n., ‘Hoe overleven wij de dekadentie?’, Tekos, XVIII, 1997, 85, p.3

DE SY Hubert, ‘De vlucht van onze postmoderne elites’, Tekos, XVIII, 1997, 86, pp.3-6

DE HOON Frans, ‘Waarom? Enkele collaboratiemotieven uit 1940-1945’, Tekos, XVIII, 1997, 86, pp.41-43

LOGGHE Koenraad, ‘Over de essentie van de heidense religie’, Tekos, XVIII, 1997, 87, pp.53-59

JORIS Mark, ‘Beste Jaak, landgenoten zijn daarom nog geen volksgenoten’, Tekos, XIX, 1998, 88, pp.35-48

DE BOIS Hildegonde, ‘Afscheid van Frans de Hoon’, Tekos, XIX, 1999, 93, pp.3-5

s.n., ‘Het vijfde colloquium van de Delta-Stichting vzw. Vlaamse identiteit, Nederlandse toekomst in Europa’, Tekos, 1999, 94, p.3

LOGGHE Peter, ‘Globalisering: is er een alternatief?’, Tekos, XXI, 2000, 98, pp.38-43

s.n., ‘Het zevende colloquium van de Delta-Stichting vzw. Globalisering of lot in eigen handen?’, Tekos, XXII, 2001, 100, p.3

PAUWELS Luc, ‘Veranderen, om te kunnen behouden’, Tekos, XXII, 2001, 100, pp.5-10

s.n., ‘De TeKoS-reeks’, Tekos, XXII, 100, pp.66-67