zaterdag, oktober 29, 2005

Nieuw-Rechts: of hoe de denkbeelden van het vooroorlogse fascisme kunnen voortleven na WO II door Onbekend

Inleiding:

Centraal in dit werk staat de visie van Nieuw-Rechts op het Westerse samenlevingsmodel. Een ideologie is echter nooit los te koppelen van haar strategie op het verwerven van macht over de samenleving. Deze strategie is immers -logischerwijs- nauw verbonden met de eigenlijke ideologie die uitgedragen wordt.

Fundamenteel is dus de vraagstelling “wanneer bezit iets of iemand macht over/binnen de samenleving?”

Het is op basis van deze vraag dat een onderscheid kan gemaakt worden tussen het vooroorlogse fascisme en haar naoorlogse equivalent namelijk de “Nouvelle Droite” of Nieuw-Rechts. Hier zal immers betoogd worden dat de “Nouvelle Droite” in wezen de moderne veruiterlijkingsvorm is van het fascisme. De nadruk ligt hierbij op de “veruiterlijkingsvorm”, aangezien enkel de fascistische strategie is veranderd. Voor de naoorlogse visie op het verwerven van macht staat binnen fascistische kringen immers het concept “metapolitieke strijd” centraal. Het betreft hier eigenlijk een afgeleide van de neo-marxistische kritiek van Antonio Gramsci Daarom is het interessant om even vooraf kort deze visie te schetsen.



Hoofdstuk I: De kritiek van de neo-marxist Antonio Gramsci

Gramsci was van mening dat Marxisten zich niet voldoende hadden beziggehouden met de “bovenbouw” Door hun te grote aandacht voor de onderbouw waren ze in zijn ogen kortzichtig. Het volstaat volgens Gramsci dus niet dat er macht wordt nagestreefd over de onderbouw.

Een nieuwe cultuur (dus ook denkbeelden bij mensen in een samenleving en hun gedrag) wordt namelijk ook bepaald door de staat, de politiek en een ideologie en niet enkel door zuiver economische factoren. Het waren in de ogen van Gramsci de staat en de ideologie die de samenleving vorm gaven zodat ze het best de noden van de heersende economische macht kon dienen (het kapitalisme dus).

Om macht te bezitten moet er dus ook gewerkt worden aan een machtspositie binnen het bepalen van de denkbeelden van mensen, en dit kan gebeuren vanuit de “bovenbouw”.

Het politieke apparaat loopt immers parallel met het zogenaamde “civiele apparaat” volgens Gramsci. Ieder politiek apparaat wordt dus nog eens versterkt door een maatschappelijke consensus, namelijk de ideologische ondersteuning door de massa. Deze ideologische ondersteuning veruiterlijkt zich door het bestaan van een zekere consensus over cultuur, het heersende wereldbeeld en de ethiek. Het bestaan van politieke macht is dus mede afhankelijk van de culturele macht die besloten ligt in de massa.

Aan dit principe zal Nieuw-rechts een nieuwe invulling geven die in de volgende hoofdstukken aan bod zal komen.

Hoofdstuk II: Het Nieuw-Rechtse “Gramscianisme”[1]

In voorgaand hoofdstuk werd de kritiek van Gramsci op het klassieke marxisme besproken.

Kort samengevat stelde Gramsci dat de hegemonie van de samenleving ook verwezenlijkt wordt vanuit de marxistische bovenbouw. De staat beperkt zich dus niet tot haar rol van staatsapparaat. Ze houdt zich ook onledig met het bepalen en dirigeren van de bestaande ideologie in de samenleving.

Het is voor politieke bewegingen dus eveneens belangrijk dat de bevolking overtuigd wordt van de noodzaak van verandering. Hun denkbeelden, ethiek, waarden, kunst moet bewerkt en gekneed worden. Het is immers pas wanneer de massa verandering als logisch en vanzelfsprekend aanziet, dat de bestaande politieke orde omver kan worden geworpen, aangezien ze dan geen wortels meer heeft in de maatschappelijke consensus.

Uit deze redenering trekt Nieuw-Rechts een aantal consequenties. De “metapolitieke strijd”, zo fundamenteel voor Nieuw-Rechts is dus een “revolutie” of “oorlog” die uitgevochten wordt op het culturele niveau van de wereldbeelden en algemene visies op mens en samenleving.

Het is dit metapolitieke niveau dat het vertrekpunt is van Nieuw-Rechts. Zij willen letterlijk de “laboratoria van het denken” overnemen. Zij willen tegenover het egalitaire ethos en het egalitaire socio-economische denken een wereldbeeld plaatsen dat “verscheidenheid” of “differentialisme” centraal stelt. Zij creëren dus de denkbeelden en visies die noodzakelijk zijn voor het controleren van de culturele macht over de samenleving.

Dit alles blijkt ook uit de definitie van Nieuw-Rechts zoals ze door Pierre Krebs (de belangrijkste vertegenwoordiger van het Duitse Nieuw-Rechts) werd verwoord:

“Ons streven kan niet gevat worden binnen een politieke partij maar eerder binnen een metapolitiek, zuiver cultureel project.”

Dit is echter de invulling van Nieuw-Rechts door één van de eigen ideologen; in een volgend hoofdstuk zal de concrete aard en het kader waarbinnen Nieuw-Rechts functioneert uit de doeken worden gedaan. Alvorens daartoe over te gaan wil ik graag nog wijzen op deze uitspraak van Filip De Winter die hij deed in het “zwartboek progressieve leraars”:

Filip Dewinter: "De ideologische meerderheid is belangrijker dan de parlementaire meerderheid, ze gaat deze laatste zelfs gewoon vooraf.”

Deze uitspraak kan zonder twijfel opgevat worden als een bewijs van de verregaande invloed van het Nieuw-Rechtse denken op de jongere kaders van het Vlaams Blok. In de laatste twee hoofdstukken zal hier echter ruimer worden op ingegaan.


Hoofdstuk III: Nieuw-Rechts haar oorsprong en het waarom van haar strategie[2]

In de voorgaande hoofdstukken werd aangegeven dat er verschillende strategieën zijn om de macht te verwerven over een samenleving. Men kan opteren voor een politieke strategie of opteren voor een metapolitieke strategie (Nieuw-Rechts).

De metapolitieke strijd, is eerder het wapen van diegenen die langs democratische weg geen politieke macht kunnen afdwingen.

Dat gebrek aan wervende kracht is ook de reden waarom Nieuw-Rechts zich gestort heeft op deze theorie van Gramsci. Maar waarom zou Nieuw-Rechts überhaupt weinig of geen wervende kracht hebben? Om een antwoord te hebben op deze indringende vraag zullen we voor het eerst moeten ingaan op de “ideologie” van Nieuw-Rechts aangezien we het nu enkel over haar “strategie” hebben gehad. Nieuw-Rechts is namelijk de moderne verschijningsvorm van het fascisme, en aangezien het fascisme binnen brede lagen van de bevolking na de Tweede Oorlog in diskrediet was geraakt, lag het voor hand dat politieke macht niet binnen handbereik lag.

We moeten dus een duidelijk onderscheid maken tussen de “uiterlijkheden” van een ideologie en haar “innerlijke wezen”. Dat innerlijke wezen is de “filosofie” de “kern” van een politieke ideologie en is net datgene wat haar kan onderscheiden van andere ideologieën. Anders zou het immers zo zijn dat we alle dictaturen op één hoopje kunnen gooien, want bijvoorbeeld “parades”, “militarisme”, “leiderscultus”, “politiek geweld” en “ideologische terreur” zijn bijvoorbeeld zowel kenmerken van een stalinistische als van een fascistische staat.

Willen we komen tot de kern van de zaak dan moeten we verder kijken dan deze “uiterlijkheden” of manieren waarop deze staat zichzelf in stand weet te houden, en elke tegenbeweging de kop indrukt. Daarom zal ik in een volgend hoofdstuk komen tot een eerste verkenning van de concrete Nieuw-Rechtse ideologie.


Hoofdstuk IV: De Nieuw-Rechtse ideologie[3]

Nieuw-Rechts heeft net als elke ideologie een ontstaansgrond. We moeten er daarbij wel nogmaals op wijzen dat Nieuw-Rechts geen partijpolitiek denken impliceert. Haar doel is namelijk niet het verwerven van politieke macht maar enkel het scheppen van een cultureel fundament waarop die politieke macht later kan gebouwd worden. Zij zijn de “voorhoede” zeg maar, de denktank.

Toch hebben ze ook een ideologie met een aantal specifieke kenmerken. En die ideologie heeft bepaalde wortels en gaat terug tot bepaalde auteurs.


De impact van het concept “Konservative Revolution”

Eén van die basisfiguren is Armin Mohler die in 1950 een werk publiceerde met de titel: “Die Konservative Revolution in Deutschland 1918-1932”. Men kan het werk beschouwen als een soort catalogus van alle antidemocratische denkers uit het Duitsland tussen 1918 en de machtsgreep van de NSDAP. Hij beschouwde al die auteurs LETTERLIJK als “de Trotskisten van de Duitse revolutie.” Ze waren de weg aan het plaveien voor de “gezonde” transformatie van de Duitse en westerse cultuur. Mohler schreef: “ Hitler en zijn Derde Rijk was net zo zeer een perversie van de nationalistische revolutie (waar ze naar streefden) als de Stalinistische invulling van de “socialistische revolutie” was voor de Troskisten”.

Een centraal deel in het denken van Mohler is vervolgens het geloof in “verval”.

Hij stelde dat “ de oude westerse structuren in verval zijn, het waren eens synthesen van de klassieke Oudheid en het christendom en de Verlichting.” “Een nieuwe eenheid bestaat nog niet, we leven in een tussenfase, en de “Konservative Revolution” was een aanzet om die tussenfase te overbruggen.” Tot deze Konservative Revolution rekende Mohler ook het Nazisme hoewel hij vond dat ze er toch op een aantal punten van afweek. Zo paste het “sociale en populistische karakter” van het nazisme niet echt binnen de Konservative Revolution. Anderzijds schreef hij letterlijk, dat één punt alle verschillende veruiterlijkingen verbond, één punt was wezenlijk belangrijk en dat was een geloof in een revolutie die haar wortels had in specifiek nationalistisch of etnisch denken én voelen als bron van “wedergeboorte”. Een ander wezenlijk punt is in zijn ogen het verwerpen van het Joods-christelijke lineaire denken over tijd. Hun voorkeur ging uit naar een cyclische of sferische tijdsopvatting.

Op basis van citaten van mensen die hij tot de Konservative revolution rekende; zoals Jünger, kwam hij tot de stelling dat de mensheid een “nulpunt” zou bereiken, op dat ogenblik zou de “decadente tijd” van egalitarisme, kosmopolitisch denken, materialisme, individualisme, rationalisme, en de principes van de Franse Revolutie (vrijheid, gelijkheid en broederschap) plaats maken voor een hiërarchische, supraindividuele, “organische” en “heroïsche” samenleving.

We mogen het kader waarbinnen het werk van Mohler ontstond niet buiten beschouwing laten, het is immers van wezenlijk belang om de impact ervan ten gronde te vatten. Mohler schreef zijn werk immers in het Duitsland van net na de Tweede Wereldoorlog. Mohler schreef bovendien zelf in zijn werk; dat hij met dat werk expliciet de bedoeling had zijn bijdrage te leveren bij de verwezenlijking van de Konservative Revolution. Hij schrijft: “die Europese Revolutie die door de nederlaag van de Nazi-Duitsland en de overwinning van de decadente Liberale en communistische imperialisten noodzakelijk is geworden.”

Het draagt als ondertitel “handboek” en het is duidelijk om wat voor handboek het gaat; een handboek dat nieuwe moed moet geven aan diegenen die in ideologische wanhoop verkeren o.i.v. het nieuwe maatschappelijke en politieke kader. Het boek creëert immers een nieuw “begrip” namelijk de “Konservative Revolution”. Dat begrip had nooit bestaan voor Mohler ermee op de proppen kwam. Hij had daarmee niet tot doel een nieuw heuristisch instrument te introduceren maar wou integendeel een nieuwe inspiratiebron aanreiken die de basiskenmerken van het vooroorlogse fascisme de naoorlogse periode moest binnenloodsen.

Op die manier heeft Mohler dan ook een uiterst belangrijke rol gespeeld bij de ontwikkeling van radicaal-rechts. Hij stelt immers en geeft die boodschap duidelijk mee; dat de rechtse revolutie die zich in het interbellum aftekende, door de nederlaag van Nazi-Duitsland “uitgesteld werd”, en dat de “decadente krachten” zich opnieuw in het zadel hebben getild. Daardoor is de tijd niet langer rijp voor directe aanvallen op politieke bastions zoals die door de SA en de SS werden uitgevoerd of door demagogie en massapropaganda werden afgedwongen. In plaats daarvan was het volgens Mohler tijd om het werk over te laten aan intellectuelen (eerder denkers en visionairs want “intellectuelen” ziet Mohler als mensen die enkel met de rede bezig zijn wat een obsessie van het verlichtingsdenken is in zijn ogen). Die denkers en visionairs moesten de culturele onderbouw vormgeven.

Een belangrijke bron voor de link tussen Mohler en de nieuwe “fascistische strategie” is Giorgio Locchi. Locchi is de auteur van het werk “de essentie van het fascisme” en is één van de vooraanstaande intellectuelen van extreem-rechts in Italië. Locchi ziet fascisme als “de eerste politieke uiting van een zuiver spiritueel en cultureel “superhumanisme” of elitarisme.” Dit “superhumanisme” verwerpt de egalitaire, democratische, universalistische visie op de mens en keert zich tegen het vooruitgangsgeloof. Het ontstaan van dit denken had volgens hem zijn wortels in de 19de eeuw en heeft zich volgens hem niet genoeg kunnen doorzetten in de jaren ’30 en ’40 (Mussolini en Hitler verloren de oorlog) maar kon uiteindelijk overwinnen in de tweede helft van de 20e eeuw, indien het zich aanpaste en zich zou richten op de verandering van de culturele onderbouw.


De impact van Julius Evola

We zagen reeds hoe de Duitser Amin Mohler omging met de nederlaag van het Nazisme, maar ook het Italië na Mussolini kende een soortgelijke figuur namelijk Julius Evola. Evola maakte in de jaren ’20 deel uit van de Italiaanse Dada beweging, maar keerde zich nadien eerder richting auteurs als Nietzsche, Spengler en Jünger.

Ook hij ervoer zijn tijd als zijnde “decadent”, hij schreef deze “decadentie” toe aan secularisatie, materialisme en rationalisme.

Evola gaf de voorkeur aan wat hij noemde “traditionele samenlevingsvormen” die in zijn ogen gekenmerkt werden door instituties die bepaald werden door een geloof in een “metafysische orde” (een orde opgelegd door iets dat niet aards is). Zulke samenlevingen werden geregeerd door een “elite” bestaande uit krijgers en priesters (de fameuze krijgeraristocratieën). Door deze verbinding van priesters en krijgers zou in zijn ogen het eeuwige met het tijdelijke verbonden worden. Het gevolg van zo’n maatschappelijke orde zou volgens Evola het ontstaan van een “ascetische militaristische ethiek” zijn. Geschiedenis was in de ogen van Evola een cyclisch gebeuren (samenlevingen doorlopen verschillende fasen van opkomst en verval). De samenleving na de Franse Revolutie beschouwde hij als decadent maar in zijn ogen zou het tij onvermijdelijk keren. Evola zag een tijdje in Mussolini de man die deze “traditionele” samenlevingsvormen opnieuw zou instaureren. Hij beschouwde de Italianen als een superieure tak van de “Arische boom”. Evola richtte zijn hoop echter vooral op de SS die hij beschouwde als een uiting van zijn “ascetische militaristische ethiek”. Hij vond echter dat zowel Hitler als Mussolini toch een pact hadden gesloten met de “decadente” tijd waarin ze leefden, aangezien ze toch een aantal compromissen hadden gesloten met “de massa”. Ze waren met andere woorden niet aristocratisch genoeg in zijn ogen en maakten enigszins nog deel uit van “de massa”. In zijn ogen was het echter onvermijdelijk dat een nieuwe aristocratische cultuur zou ontstaan die “alle arische volkeren” zou behelzen.

In de jaren ’60 toen Italië al een eind gevorderd was met de wederopbouw begon zijn vertrouwen in een snelle “ommekeer” echter weg te ebben. Zijn nieuwe ideeën schreef hij neer in “Calvalcare la tigre” uit 1961. Daarin stelde hij dat er in de moderne wereld niets meer was waar hij zich aan kon vastklampen. Er was geen “ware organische staat”, er waren “geen heersers”, “ geen monarchen die heersten bij goddelijk recht en het zwaard en de scepter konden hanteren”, zijn wanhoop was dus groot.

De regimes in Duitsland en Italië hadden in zijn ogen een enorme potentiële dynamiek gehad maar dat alles was nu verdwenen en maakte plaats voor “het effect van de principes van de Franse Revolutie met zijn vulgariteit, middelmatigheid en barbaarsheid.”

Welke weg moest de “natuurlijke aartsaristocraat nu inslaan?” Die weg was de weg van de “apoliteia”, de afkeer van de politiek en alles wat die vorm geeft. Men moet dus de “tijger berijden” (de titel van het boek) en zich laten dragen door het besef dat deze bestaande wereld toch vroeg of laat zal plaats maken voor een “nieuwe orde”, hoe lang is van geen tel meer.

Evola gaf dus de raad om niet meer over te schakelen op de technieken van het vooroorlogse fascisme want die tactiek zou in de naoorlogse periode niet meer haalbaar zijn. Moest men dan de hoop opgeven? Allerminst! Men kon de hoop blijven koesteren dat verandering onvermijdelijk zou komen en leven in het besef dat er een “geheime broederschap” was van mensen die zich onopmerkzaam gedroegen en zich schijnbaar accommodeerden aan het systeem, maar langzaam de culturele onderbouw wijzigden.

Naast het concept “Konservative revolution” dat door Mohler was bedacht (het betrof vooral denkers die niet of amper rechtstreeks bij nazi-Duitsland betrokken waren) om fascisme als een paard van Troje de naoorlogse periode binnen te smokkelen, bestond er nu voor al diegenen die beseften dat het klimaat in het Europa van na 1945 een snelle opkomst van het fascisme onmogelijk maakte, een nieuwe “oplossing” namelijk een “culturele strijd”. Politieke macht was onmogelijk maar op cultureel niveau kon een strijd geleverd worden.

Op die manier vormden Evola en Moehler de belangrijkste ideologische fundamenten van wat Nieuw-Rechts zou worden.


Nieuw-Rechts of liever de “Nouvelle Droite”[4]

Wat hadden Evola en Mohler concreet verwezenlijkt?

1) Ze hielden het fascistische standpunt dat “socialisme en liberalisme decadente voortvloeisels waren van de verderfelijke Franse Revolutie” overeind.

2) Ze legden de oorzaak van de nederlaag van Hitler bij het feit dat hij een compromis had gesloten met de bestaande krachten. Bovendien had hij geen intellectuele elite gebouwd die het hele bouwwerk moest dragen, maar had hij de voorkeur gegeven aan de demagogie. Bovendien was het nazisme toch nog te strikt nationalistisch. Het had wel een “heel-Europese gedachte” gehuldigd maar was toch nog teveel uitgegaan van een “Duitse invulling” daarvan.

3) Ze verwierpen de holocaust, dus dat kon in hun ogen niet meer tegen hen gebruikt worden.

4) Ze verklaarden waarom een “anti-egalitaire revolutie” niet langer onmiddellijk haalbaar was in deze tijd maar gaven toch een blauwdruk voor een nieuwe (culturele) strategie.

5) Het rechtse gramscianisme werd door hen al gehuldigd en wou dus zeggen dat ze zich afkeerden van politieke partijen en kozen voor een culturele strategie die in hun ogen de nieuwe politieke hegemonie moest voorafgaan.

6) Bovendien wisten ze zich in te dekken tegen beschuldigingen als zouden ze fascisten zijn aangezien ze zich (door hun voorkeur voor een culturele STRATEGIE) keerden tegen de uiterlijke kenmerken van de politieke STRATEGIE van de vooroorlogse fascisten (paramilitaire formaties, geweld, terreur, leiderscultus, strikt nationalisme).

Een belangrijke man namelijk Pierre-André Taguieff; heeft uitgebreid het proces geschetst hoe deze denkbeelden van Evola en Mohler door de NOUVELLE-DROITE werden overgenomen.

Het betoog van Taguief gaat als volgt:

In het prille begin was de NOUVELLE-DROITE een antwoord op de crisis binnen het Franse fascisme in de nasleep van de Algerijnse oorlog. Dominique VENNER schreef in 1962 “pour une critique positive” waarin hij opriep tot een Frans ultranationalisme dat zou geworteld moeten zijn in een Europees raamwerk. Eigenlijk had VENNER zich laten inspireren door het werk “Qu’est-ce que le fascisme” van Maurice BARDÈCHE uit 1961. In dat werk verheerlijkte de auteur “de kracht van het fascisme die het getoond had bij het scheppen van nieuwe samenlevingen in het Duitsland en Italië van de jaren ’30”. Ook legde hij een belangrijke rol weg voor het fascisme bij het creëren van een “nieuw Europa” dat “bevrijd” zou zijn van de invloed van de VS en de USSR. Het ultranationalisme dat dus bestond voor de Tweede Wereldoorlog zou moeten plaatsmaken voor een soort “EUROPEANISME”…

Taguieff toonde aan dat de schrijfsels van al diegenen die later bij de NOUVELLE DROITE (en haar belangrijkste denktank GRECE) betrokken waren, in de periode 1962-1967 deze idee van het “Europeanisme” wel verdedigden, maar dit toch nog koppelden aan een “ biologisch Arianisme” in onvervalste Nazi-stijl.

Het is pas in de periode 1972-1979 dat de Nouvelle Droite ten tonele zou verschijnen en een cultureel en geen raciaal discours zou afsteken.

De belangrijkste standpunten waren:

1) Een verwerpen van het “gelijkheidsdenken” (egalitarisme) mensen zijn dus fundamenteel ongelijkwaardig

2) Een oproep tot de “wedergeboorte van Europa” via haar “Indo-Germaanse wortels” (wat de nazi’s nog “Arisch” hadden genoemd).

Bij de uitwerking van deze ideeën speelde het in mei ’68 opgerichte GRECE een fundamentele rol. Grece was de “denktank” van Nieuw-Rechts en ze bestaat nu nog steeds.

Een tweede belangrijke fase binnen de ontwikkeling van de Nouvelle Droite kwam er in de periode 1979-1983 toen men de idee van het “differentialisme” introduceerde.

Dit differentialisme hield in dat men “opkwam” voor de verscheidenheid aan “rassen” en culturen in de wereld. Met dat argument kwam men op tegen “vluchtelingenstromen” en “ontwikkelingshulp” en uiteraard “rassenvermenging”.

Dit kwam nog meer tot uiting in de periode 1984-1987 toen men overschakelde op het “derdewereld-isme” dat nog explicieter hulp aan de derdewereld verwierp omdat zulks de “culturen op deze planeet teveel zou gelijkmaken”.

De belangrijkste figuur, of zelfs dé figuur die de NOUVELLE DROITE belichaamde, was Alain de Benoist.

Alain De Benoist[5]

Eén figuur is dus onlosmakelijk verbonden met de Nouvelle Droite en dat is Alain De Benoist.

Hij was één van de oprichters van de GRECE en haar belangrijkste vertegenwoordiger. In zijn werk “Vu de Droite” uit 1977 vinden we o.a. volgende uitspraken: “450 miljoen Europeanen zijn de afstammelingen van dezelfde cultuur, van dezelfde bron. Hun voorvaders zijn de Indo-Europeanen” p.32 (wat de nazi’s Ariërs noemden of Indo-Germanen).

Ik citeer nu even, Professor Louis Vos historicus aan de KUL:

“De Franse Nouvelle Droite-beweging, waarin de vereniging GRECE (uitgesproken: Grèce: Groupement de Recherche et d'Etudes pour la Civilisation Européenne) met als belangrijkste ideoloog Alain de Benoist. GRECE wilde via een netwerk van basisgroepen, de uitgave van boeken en tijdschriften (zoals Nouvelle Ecole), en het opzetten van colloquia en conferenties in kringen van studenten, de dominerende linkse cultuur ondermijnen en vervangen door een rechtse visie op de samenleving. Ze wilde vooral drie axioma's van de heersende cultuur in vraag stellen: de universeel aanvaarde rechten van de mens, het streven naar sociale gelijkheid, en het taboe dat sinds 1945 rustte op fascisme en rechtse revolutie. Ze bood haar militanten een coherente doctrine waarvan het kernstuk was: “de ongelijkheid van de mensen.”


Hoofdstuk VI: Nieuw-Rechts en het Vlaams Blok[6]

Nieuw-Rechts en het rechtse deel van de Vlaamse Beweging voor het egmontpact

Na de Tweede Wereldoorlog was het politieke en ideologische klimaat in Vlaanderen een snelle opkomst van Rechts-radicale bewegingen allerminst gunstig gezind. De meeste bewegingen gingen ondergronds en verdwenen in de marginaliteit. Het partijpolitieke Vlaams-nationalisme had in de naoorlogse periode erg te leiden onder het odium van de collaboratie en dat gold uiteraard in exponentiële mate voor haar uiterst rechtse vleugel. Onder invloed van allerhande factoren waaronder de verscherping van de Koude Oorlog kwam er verandering in die situatie. Eerst kon het partijpolitieke Flamingantisme zich enigszins organiseren binnen de Volksunie en in haar marge was er plaats voor allerhande rechts-radicale formaties. Het was echter pas o.i.v. de verscherpte links-rechts tegenstellingen aan het einde van de jaren '60 dat er enigszins sprake was van een radicaal-rechts heropleven in Vlaanderen . Een belangrijke verklarende factor was de invloed van Nieuw-Rechts in Vlaanderen. Langzamerhand werden de kringen van nazi-nostalgici veelal verdreven uit het rechts-radicale spectrum en maakten ze plaats voor een generatie de oorlog amper bewust had beleefd. Op deze generatie ruste niet langer het odium van de collaboratie en ze kon probleemloos een nieuwe ideologie introduceren in het naoorlogse Vlaanderen. Zo was er het “Aktiecentrum Delta”, en schreef Roeland Raes Nieuw-Rechts georiënteerde bijdragen in het blad “Dietsland Europa”.

Een ander bewijs van de groeiende verspreiding van het Nieuw-rechtse gedachtegoed is de in 1976 opgerichte radicale studenten vereniging NSV (Nationalistische Studentenvereniging). Aanvankelijk bestond de NSV enkel in Antwerpen maar toen ook aan de andere Vlaamse universiteiten afdelingen werden opgericht, ontpopte het NSV zich tot een vormingscentrum dat een enorme impact had op een nieuwe generatie Vlaamsnationalisten.

In 1981 werd onder invloed van de NSV ook een eigen scholierenvereniging opgericht namelijk het Nationalistisch Jongstudentenverbond of NJSV. Dit creëerde de kaders waaruit een nieuwe generatie rechts-radicalen zou opstaan die een beslissende impact zouden hebben op het Vlaams Blok.

Die beslissende impact werd in de hand gewerkt door het Egmontpact dat in 1977 door de Volksunie ondertekend werd. Die ondertekening dreef de interne spanningen tussen de partij en haar rechts-radicale vleugel ten top. Het boegbeeld van die rechts-radicale vleugel was Karel Dillen die al in 1974 een “Vlaams-Nationale Raad” had opgericht die als drukkingsmiddel binnen de VU werd aanzien. In 1977 zag Dillen echter nog enkel heil in de oprichting van een nieuwe Rechts-Radicale partij.

De ideologische onderbouw ervan begon in datzelfde jaar vorm te krijgen op de maandelijkse conferenties van de Stichting Deltapers waar de thema’s van de Nouvelle-Droite ideologie behandeld werden en waar zelfs haar boegbeeld Alain de Benoist geregeld het woord voerde.

De versmelting van de Nieuw-Rechtse ideologie met het traditionele Rechts-radicale Vlaamsnationalisme kwam er onder invloed van twee politieke formaties, namelijk de Vlaams-Nationale Partij (VNP) van Karel Dillen en de Vlaamse Volkspartij (VVP) van Lode Claes. Dillen bleef trouw aan het oude Rechts-radicalisme dat verankerd was in een virulent Vlaamsnationalisme maar Claes zag meer heil in één breed conservatief front waar een aantal Nieuw-rechtse denkbeelden niet vreemd aan waren (o.i.v. Pauwels).

Beide bewegingen zouden voor de verkiezingen van december 1978 samen een kartel vormen onder de naam “Vlaams Blok”. Het resultaat van deze lijst was; dat enkel Karel Dillen werd verkozen en dat Claes de samenwerking opzegde.

Zijn beweging de VVP ging gedeeltelijk op in de VNP van Dillen en stierf voor het overige een stille dood. Een jaar later richtte Luk Pauwels; die voordien partijsecretaris was geweest bij de VVP, samen met zijn echtgenote Hildegonde de Bois het tijdschrift “Teksten, Kommentaren en Studies” (TeKoS) op.

Vanaf de jaren ’80 zou dit blad een enorme invloed uitoefenen op de ideologische transitie binnen het Vlaamse Rechts-radicalisme.


Hoofdstuk VII: Nieuw-Rechts als dominante ideologie binnen het Vlaams Blok

De impact van het Nieuw-Rechtse blad TeKos

TeKoS verdreef aan het begin van de jaren ’80 “Dietsland Europa” van het voorplan, en wierp zich op als de dominante denktank binnen Rechts-radicale Vlaams-nationalistische kringen. Op die manier begon de Nouvelle Droite aan een gestage opmars en dan vooral bij de jongere generaties en kaders van het Vlaams Blok. TeKoS werd een spreekbuis voor tal van intellectuelen die de Nouvelle Droite een eigen “Vlaams” gezicht wilden geven.

De basiselementen van de Nouvelle Droite bleven echter dezelfde, namelijk het ondergraven van het egalitarisme en het universalisme en het aanwijzen van het verlichtingsdenken als de voornaamste oorzaak van het culturele “verval”. Het palingenethische ultranationalisme dat zo kenmerkend was geweest voor het vooroorlogse fascisme, kreeg evenwel (getrouw aan de Nouvelle Droite) nu een Europese invulling. Er werd immers gesteld, dat er enkel een einde aan dit verval kon komen via de instauratie van een “Indo-Europees samenlevingsmodel”. Dit samenlevingsmodel kunnen we vergelijken met wat Julius Evola als de “traditionele samenleving” had omschreven, namelijk een samenleving met een strakke sociale hiërarchie waarbij de “inherente ongelijkheid” tussen de mensen centraal staat. Culturen worden eveneens omschreven als intrinsiek onverenigbaar. Daarom moet tussen de verschillende samenlevingen toch een scheiding blijven bestaan die enkel doorbroken mag worden in naam van het behoud van een onderling evenwicht door de “Rijksgedachte”. Vlaanderen wordt volgens deze visie geen federale deelstaat of onafhankelijke staat, maar maakt gewoon deel uit van het “Heel-Europese Rijk”.

Dit is de concrete ideologie, maar uiteraard wordt deze geheel getrouw aan het franse voorbeeld, uitgedragen via het concept van de “metapolitieke strijd”. TeKoS wil dus de bestaande maatschappij visie ondergraven en vervangen door een maatschappijvisie die de ongelijkheid tussen mensen beklemtoont. Nadat de dominante maatschappijvisie in de culturele bovenbouw is gewijzigd, ligt de politieke macht binnen handbereik. Vanaf haar ontstaan heeft TeKoS deze ideeën uitgedragen en groeide ze uit tot het belangrijkste ideologische richtsnoer voor Nieuw-Rechts in Vlaanderen. Haar grootste invloed oefende TeKoS uit op de eerste generaties jongeren die gevormd werden door de Nationalistische Studentenvereniging (NSV). Vele van die jongeren verdienden vervolgens hun politieke sporen binnen het Vlaams Blok. Zo schreef de latere voorzitter van het Vlaams Blok zijn thesis aan de VUB over het concept “metapolitieke strijd” binnen de Nouvelle-Droite.

Nieuw-Rechts en de electorale opkomst van het blok in perspectief

De invloed van Nieuw-rechts bleef echter niet beperkt tot deze jongere generatie. Haar invloed liet zich ook gevoelen binnen de meer traditionele kringen. Zo besteedde: “Dietsland Europa”, onder invloed van een nieuwe generatie jonge redacteurs meer aandacht aan de Nouvelle Doite dan voorheen. Alain de Benoist was zelfs gastspreker op het zilveren jubileum van Dietsland-Europa. Citaten van de Benoist waren ook niet vreemd aan een ideologisch manifest van Were Di uit 1985. Er werd zelfs een speciaal themanummer uitgegeven dat handelde over de hier reeds besproken Julius Evola. Het was echter vooral opvallend hoe het Nieuw-Rechtse gedachtegoed zich binnen het Vlaams Blok nestelde.

De impact van deze ideologische oriëntering kan niet losgekoppeld worden van de electorale doorbraak van het blok. Vlaanderen was daarmee zeker geen precedent in Europa, ook andere landen werden geconfronteerd met dit fenomeen. Het Vlaams Blok was aan het begin van de jaren ’90 immers niet langer slechts de partij van een aantal misnoegde Vlaamsnationalisten. Een nieuwe jonge generatie doordrongen van het Nieuw-Rechtse gedachtegoed, diende zich immers aan. Als grote voorbeeld voor deze jonge garde gold Jean-Marie Le Pens Front National in Frankrijk. Ze stonden een versmelting van Vlaamsnationalisme en Nieuw-Rechts radicalisme voor. Ouderdomsdeken en leidinggevende figuur Karel Dillen stimuleerde dit proces tot groot ongenoegen van sommige militanten die furieus opstapten en een nieuwe formatie vormden namelijk het “Nationalistisch Verbond”. Het was dit opstappen van een aantal traditionele Vlaamsnationalisten, dat de weg vrijmaakte voor de Nieuw-Rechtse jongere garde. Halfweg de jaren ’80 hadden Filip Dewinter (oud-NSV-preses) en Frank Vanhecke al de “Vlaams Blok Jongeren” opgericht. Het waren de VBJ die als allereerste op hun congres in 1987 het migrantenstandpunt verwoorden. De groep rond Dewinter en Vanhecke kreeg bovendien de steun van een oude getrouwe als Roeland Raes en wist op deze manier haar stempel te drukken op de ideologische onderbouw van het Vlaams Blok. Deze overgangsfase bereikte haar hoogtepunt met de machtsoverdracht van Karel Dillen ten bate van Vanhecke in 1995.

Deze nieuwe oriëntering die de nadruk legde op het “migrantenvraagstuk” bewerkstelligde de electorale doorbraak die zich vanaf het einde van de jaren ’80 en het begin van de jaren’90 aftekende.

Zo haalde het blok aanvankelijk amper 3% van de stemmen tijdens de parlements- en provincieraadsverkiezingen van 1987 en groeide dit aantal uit tot maar liefst 10,3 % in 1991. Het Blok ging in één klap van 2 naar 12 zetels waarvan er 5 gingen naar de jongere Nieuw-Rechtse generatie. In de parlementsverkiezingen van 1995 groeide het aantal vertegenwoordigers in de 4 wetgevende vergaderingen samen tot 31. Het grote breekijzer voor de verwezenlijking van dit rechts-radicale succes lag in het xenofobe anti-migrantenstandpunt,. Dit zat echter ingebed en was innig verweven met de oudere anti-Belgische Vlaams-nationalistische traditie. De helft van deze zitjes gingen opnieuw naar een groep jonge nieuwkomers. De hang naar een Rechts-radicale revolutie was het levendigste onder deze jongere verkozenen.

Naar de publieke opinie toe kwamen deze Nieuw-Rechtse wortels niet tot uiting. Het blok stelde zich op als een volwaardige populistische partij die er prat op ging als 'de stem van het volk' te fungeren. In wezen verwerpt het Vlaams Blok echter vanuit haar Nieuw-rechtse opstelling de liberale parlementaire democratie. En tracht ze via een soort metapolitieke Kulturkampf de legitimiteit ervan in vraag te stellen. Daarbij wordt een beroep gedaan op de ideologische steun van TeKoS en Dietsland Europa om de principes van liberalisme, egalitarisme en solidariteit te ondermijnen en uit te hollen.

Het Vlaams Blok valt dan ook binnen de rechts-radicale vleugel van de Vlaamse Beweging. In wezen beschouwt men het verdwijnen van België en de onafhankelijkheid van Vlaanderen als van ondergeschikt belang aan de vestiging van een exclusivistisch nationalistisch regime, dat het 'eigen volk eerst' zal plaatsen. Het enige geldige criterium voor het behoren tot de volksgemeenschap dat aanvaard wordt, is de afstamming. Deze samenleving wordt gebaseerd op het principe van het “organisch gegroeide leiderschap van een elite”. In de ogen van de meerderheid van deze rechts-radicale nationalisten is het Nieuw-Rechts dat als richtsnoer moet gebruikt worden bij de verwezenlijking van deze rechtse Nieuwe Orde.


--------------------------------------------------------------------------------

[1] KREBS (P.). Die Europäische Wiedergeburt. Tübingen, Grabert, 1982, pp.82-86.

[2] Op basis van GRIFFIN (R.). Interregnum or Endgame: Radical Right Thought in the “Post-fascist” Era. In: Journal of political Ideologies. August 2000. GRIFFIN (R.). Between metapolitics and apoliteia: the New-Right’s strategy for conserving the fascist vision in the “interregnum”. In: Modern & Contemporary France. Vol. 8, No. 1 (February 2000).

[3] Ibidem.

[4] GRIFFIN (R.). Europe for the Europeans: Fascist Myths of The European New Order 1922-1992. In: Brookes School of Business, Occasional Paper, Thamesman Press, 1994.

[5] VOS (L.). Rechts-Radicalisme. In: Nieuwe encyclopedie van de Vlaamse Beweging. Lannoo, Tielt, p. 2559.

[6] Dit volledige hoofdstuk is gebaseerd op: Ibidem. pp. 2559-2565.