zaterdag, augustus 26, 2006

Het patatconservatisme door Rob HARTMANS in De Groene Amsterdammer, 17 juli 2004.

Nieuwe conservatieven als Livestro, Cliteur en Spruyt hebben de mond vol van een stoer, mannelijk ideaal, maar in werkelijkheid vertegenwoordigen ze slechts een slap soort patatconservatisme. Ze schrikken terug voor de consequenties van hun eigen denkbeelden, en zoeken daarom hun heil in het uitventen van een imaginair vijandbeeld. Wat betreft ruggengraat en holle leuzen zijn deze volgelingen van Edmund Burke typische kinderen van de jaren zestig.


Enkele jaren geleden heb ik alle sinds 1918 verschenen jaargangen van dit weekblad doorgenomen. Een hele klus, die wel zeer leerzaam, verhelderend en vaak plezierig was. Er waren echter periodes bij waarin het vooral een kwestie van doorbijten was. Dat gold vooral voor de jaargangen uit de jaren zeventig. Alles leek toen ondergeschikt te zijn aan het politieke doel. Er was weinig ruimte voor twijfel, standpunten van al dan niet vermeende tegenstanders kwamen niet aan bod en aan bepaalde onderwerpen werd helemaal geen aandacht besteed. Hoe de komende revolutie van links er precies zou uitzien bleef vaag, maar dat zij noodzakelijk en onvermijdelijk was, daarover bestond geen twijfel. Dit gebrek aan intellectuele twijfel, zelf reflectie en humor resulteerde in een blad dat volgens de latere redacteur Sander Kooistra nog het meest leek op «met koud water aangemaakte Brintapap». Hoe merkwaardig het ook schijnt, toen ik het onlangs verschenen boekje met columns van Joshua Livestro las, moest ik vrijwel onmiddellijk denken aan het marxistische betonvlechtersproza en de rechthaberische toon die zo kenmerkend waren voor De Groene van dertig jaar geleden.

Livestro is de man die met zijn artikel «Het conservatieve moment is gekomen» (NRC Handelsblad van 3 februari 2001) de aftrap gaf voor een rechtse stormloop op de «linkse kerk». Kort tevoren had hij samen met onder anderen zijn leermeester Andreas Kinneging en de orthodoxe calvinist Bart Jan Spruyt de Edmund Burke Stichting opgericht, bedoeld om het conservatieve gedachtegoed onder de aandacht te brengen en het politieke debat te beïnvloeden. Echt afwezig waren conservatieve ideeën natuurlijk nooit geweest, maar naar de smaak van sommigen, die nu pas als conservatief «uit de kast» durfden te komen, was het publieke debat veel te lang gedomineerd door «links» en was het vaderland onder invloed van «de geest van 1968» verworden tot een hedonistische speeltuin waarin veel mensen alles deden wat God verboden had en een richtingloze overheid gemakzucht en immoreel gedrag niet alleen toeliet maar zelfs subsidieerde.

Een deel van deze kritiek was zonder meer terecht, en vergeleken met het radicaal populistische offensief dat reeds was ingezet door Pim Fortuyn en de patjepeeërs van Leefbaar Nederland deed het beschaafde, intellectueel onderbouwde protest van de burkeanen sympathiek aan. Wie kan immers ontkennen dat een aantal problemen van de verzorgingsstaat veel te lang zijn ontkend, dat het denken in termen van «rechten» ertoe heeft geleid dat veel mensen hun individuele verantwoordelijkheid afschuiven op de overheid, dat met het verbreken van allerlei als knellend ervaren banden — zoals het traditionele gezin, de godsdienst en het verzuilde bestel — een hyperindividualistische, materialistische, hardvochtige en kille samen leving is ontstaan? Met recht sprak Pim Fortuyn van «de verweesde samenleving», al kreeg je niet de indruk dat deze libertijnse praatjesmaker en zijn vastgoedvriendjes daar echt een alternatief voor hadden.

De vraag was dus of de nieuwe conservatieven met een overtuigend en levensvatbaar alternatief zouden komen. Na ruim drie jaar is het tijd om de balans op te maken. In de tijd dat Livestro en Spruyt nog gezamenlijk optrokken — inmiddels is de eerste uit de Edmund Burke Stichting gegooid — presenteerden zij zich nadrukkelijk als mannelijke denkers. Voor de fotograaf van, naar ik meen, HP/De Tijd namen ze de pose aan van Rodins beeld De denker, en op hun website geurden zij met de namen van grote geesten die tezamen het conservatieve wereldbeeld zouden hebben gevormd (dat enkele van deze grote denkers door hun leermeester Kinneging nog waren gelauwerd als de grondleggers van het liberalisme mocht de pret niet drukken). Daarnaast werden Livestro en Spruyt niet moe te verkondigen dat de conservatieven «echte mannen» waren. Links had veel te veel medelijden gehad met iedereen die uit de boot viel en te lang getracht iedereen tevreden te stellen door middel van een politiek van «pappen en nathouden». Het was nu tijd om de mensen de waarheid te vertellen, hen te wijzen op hun eigen verantwoordelijkheid en zonodig een trap onder het achterwerk te geven. Het was ferme taal, het waren overzichtelijke idee en. Maar was is er tot nu toe van terechtgekomen?

Wat betreft Spruyt moet worden vastgesteld dat het met zijn ideeën nogal tegenvalt. Weliswaar publiceerde hij begin vorig jaar een lezenswaardige bundel met opstellen over het conservatieve gedachtegoed van een aantal voorgangers, maar veel eigen denkwerk zat daar niet in. Ook het in oktober 2003, samen met zijn kompaan Michiel Visser gepubliceerde manifest De crisis in Nederland — en het conservatieve antwoord was allesbehalve indrukwekkend. Naast een potsierlijke en een van een groot gebrek aan historische kennis getuigende aanval op «de Verlichting» bevatte het nauwelijks aanzetten tot een alternatieve politiek. Veel verder dan het geijkte gezeur over «de jaren zestig», de wandaden van het kabinet-Den Uyl en een obligaat pleidooi voor een kleine doch krachtige overheid kwamen de auteurs niet.

Vanzelfsprekend moet, geheel in lijn met de post fortuynse tijdgeest, volgens de nieuwe conservatieven wel stevig worden opgetreden tegen buitenlanders die niet alle vijftien coupletten van het Wilhelmus uit het hoofd kennen. Als zij zich niet aanpassen aan het Nederland van Calvijn, Michiel de Ruyter en boerenkool met spek, dan hebben ze hier niets te zoeken. Ondertussen heeft Spruyt, zoals Pieter Hilhorst onlangs in Vrij Nederland signaleerde, op dit punt al weer bakzeil gehaald. Hij heeft namelijk verklaard dat hij best begrijpt dat moslimjongeren er niets voor voelen om hun culturele identiteit aan de kapstok te hangen en zich volledig aan te passen aan de «traditionele Nederlandse beschaving». Blijkbaar heeft hij inmiddels ingezien dat die Nederlandse beschaving met uitzondering van Stap horst helemaal niet meer «traditioneel» is, en dat vergaande integratie van buitenlanders zou betekenen dat ze zich gaan aanpassen aan de geseculariseerde samenleving die het product is van die verfoeide Verlichting. Blijkbaar kunnen de zogenaamde «nieuwkomers» voorlopig maar beter helemaal niet integreren, en moeten ze eerst wachten tot Nederland zich weer in zijn geheel houdt aan de Dordtse leerregels van 1619. Het is onmiskenbaar een eigen gedachte, maar erg overtuigend en haalbaar is zij niet.

Maar hoe zit het dan ten minste met het testosteron gehalte van Spruyts ideeën? Uiteraard was hij een groot voorstander van de oorlog in Irak en betreurt hij het dat Nederland niet daadwerkelijk heeft meegedaan aan de bevrijding van Bagdad. Wie twijfelt aan de motieven en de effectiviteit van Bush’ ideologische kruistocht is ongetwijfeld een verwijfde, linkse slappeling, die bestreden dient te worden. Ondertussen horen we Spruyt eigenlijk alleen nog maar klagen dat hij tijdens een lezing is bedreigd, en dat hij geen politiebescherming krijgt. Mede-conservatief en verkondiger van ferme standpunten Paul Cliteur heeft inmiddels al de handdoek in de ring gegooid. De conservatieve mannenbroeders geven dus blijk van dezelfde slappe houding die sinds Fortuyn kenmerkend is voor veel critici van links: kritiek op de eigen harde standpunten wordt onmiddellijk betiteld als demonisering, en elke onbekookte en onparlementaire uitlating van ongenoegen wordt gezien als een bedreiging. Dat is uiteraard ieders goed recht, maar erg «mannelijk» is het niet.
Intellectuelen als Spruyt, Livestro en Cliteur mogen dan stoere standpunten innemen, en pleiten voor een harde en mannelijke aanpak-politiek, tegelijkertijd blijven ze echter wat ze zijn: intellectuelen die afkomstig zijn uit redelijk welgestelde en beschermde milieus, die na hun studie in keurige en respectabele baantjes zijn gerold waarbij men het van opa geërfde driedelige pak nooit hoefde uit te trekken. En hoewel ze graag opkomen voor de «gewone», hardwerkende Nederlander, die ook baalt van alle uitvreters en lamzakken die hier door de linkse kerk gepamperd en vertroeteld zijn, hebben ze waarschijnlijk heel weinig contact gehad met wat vroeger «de lagere volksklassen» werden genoemd.

Ik zie deze mannelijke denkers namelijk niet erg lang standhouden te midden van mijn vroegere collegae in het rioolwezen, al zou het hun incasseringsvermogen wellicht ten goede komen. Confrontatie met het onder deze backbone van onze samenleving gangbare idioom — «Hé, godverdommese slome flikker, als je nou niet als de godgloeiende sodemieter die tyfuspijp in je teringklauwen neemt, ram ik deze kango zo ver in je reet dat hij er bij je jongeheer weer uit komt.» (Noot van de vertaler: een kango is een met perslucht aangedreven slaghamer) — zou ze immers duidelijk maken dat tussen woord en daad vaak een flinke kloof gaapt. Sommige mensen drukken zich nogal direct uit en nemen, net als trouwens veel intellectuelen, snel allerlei grote woorden in de mond, zonder dat ze daar onmiddellijk consequenties aan verbinden. Wie in een collegezaal tegen Spruyt roept dat hij doodgeschoten moet worden, of in de Kalverstraat tegen de held van Srebrenica roept dat hij moet worden opgeknoopt, spoedt zich namelijk niet naar huis om onmiddellijk een aanslag te beramen. Heel veel mensen denken simplistisch en uiten ook hun ongenoegen op een simpele manier. Dat werd goed zichtbaar tijdens de hysterie rond Fortuyn, en het zou de voorstanders van een vergroting van de directe invloed van de burger wat voorzichtiger moeten stemmen.

Ook de tegenwoordig door Vrij Nederland omarmde conservatieve dissident Joshua Livestro maakt, al zijn stoere retoriek over de oorlog in Irak en zijn lofliederen op de krijgshaftige traditie van Nederland ten spijt, een allesbehalve mannelijke indruk. In zijn stukjes mag hij dan keer op keer pleidooien houden voor het «getrouwde gezin», die onwrikbare hoeksteen van de samenleving, maar voor het moment suprème van dit bejubelde gezins leven deinst hij terug. Op zijn website vindt men namelijk een artikel waarin hij tekeergaat tegen de «thuisbevallingmaffia». (Over demonisering gesproken, wat is dat toch voor idiote gewoonte om elke groepering waar je het niet mee eens bent te kwalificeren als «maffia»?) Volgens Livestro is Nederland namelijk op het gebied van bevallingen een soort ontwikkelingsland, waar «middeleeuwse kwakzalversideeën» nog hoogtij vieren, zodat deze tegenstander van de Verlichting een pleidooi houdt voor bevallen in het ziekenhuis.

Opnieuw een volkomen respectabel standpunt, al vraagt men zich af wat er voor een echte conservatief nu mooier is dan dat zijn vrouw thuis bevalt, te midden van het eigen gezin, in hetzelfde bed als waarin het kind is verwekt. In deze vertechnocratiseerde en kille maatschappij, waarin professionals het individu de verantwoordelijkheid vrijwel volledig uit handen hebben genomen, is een thuisbevalling nu juist een moment dat je er als vader nog toe doet, waarop je daadwerkelijk van nut kunt zijn, waarbij je na afloop de nageboorte in je eigen tuin kunt begraven. Goed, je driedelig pak moet er wel even voor uit, maar er zijn weinig momenten waarop je dichter bij «het leven» zelf staat, waarop «het bloed» belangrijker is dan de door Edmund Burke zo verafschuwde abstracties en rationalisaties.

Maar ja, ook in dit opzicht lijkt Livestro sterk op de verbale radikalinski’s van de jaren zeventig, op de «revolutionairen-met-behoud-van-uitkering» van de latere kraak beweging. Het dwepen met revolutionaire denkbeelden, maar vervolgens terugschrikken voor de consequenties, is ook kenmerkend voor Livestro’s bundeltje columns. Op het omslag van Rechts spraak (Aspekt) kijkt hij ons neerbuigend aan, gehuld in de decent om zijn krijtstreep gewikkelde vaderlandse driekleur. Het is een merkwaardige kruising tussen de rechtervleugel van de VVD en de ludiekerigheid van het door hem verafschuwde Provo.

Lezing van deze stukjes maakt al snel duidelijk dat er een grote overeenkomst is tussen het revolutionaire conservatisme van Livestro en het linksradicalisme. Hij schrijft dat hij, naar aanleiding van zijn onvermoeibare aanvallen op «de jaren zestig» door journalisten vaak wordt gevraagd of hij dan soms terug wil naar de jaren vijftig. In een dergelijke situatie citeert hij met instemming de Amerikaanse sociologe Wendy Shalit: «Ja, graag zelfs. 1850 liefst. Alles beter dan wat we nu hebben.» Hier is dus helemaal geen conservatief aan het woord, maar een gevaarlijke Jacobijn, iemand die blijkbaar niet helemaal goed weet wat hij wil — want welk fatsoenlijk mens wil terug naar het roofridderkapitalisme van 1850? — als het maar totaal anders is en er onmiddellijk mee wordt begonnen.

Even verderop steekt hij de loftrompet over het «neoconservatief idealisme» van Bush en consorten. Anders dan een linkse paus als Bart Tromp beweert, gaat het de Amerikaanse regering helemaal niet in de eerste plaats om de Iraakse olie, maar stond zij te popelen om in dat land een «democratische blauwdruk» te implementeren. En inderdaad, dat was nu zo griezelig aan die revolutieromantiek van de jaren zeventig, toen modieus links diep onder de indruk was van het idealisme van Mao en zijn Rode Gardisten die een radicaal-socialistische blauwdruk wilden implementeren. Als de geschiedenis van het communisme ons iets geleerd heeft, is het dat het onmogelijk is om mensen met de bajonet op het geweer het paradijs in te jagen. Als er overigens iemand is geweest die heeft gewaarschuwd tegen de gevaren van dergelijke universalistische pretenties, dan was dat de aartsvader van het conservatisme, de door Livestro zo bewonderde Edmund Burke.

In de jaren zeventig van de twintigste eeuw waren het trouwens vooral linkse publicisten als Jacques de Kadt, Karel van het Reve, Renate Rubinstein en Bart Tromp die waarschuwden tegen idealisme en blauwdrukdenken. Maar ja, dat kan Livestro natuurlijk helemaal niet begrijpen. Hij meent namelijk precies te weten hoe «links» in elkaar zit, en welke «heilige huisjes» het krampachtig op de monumentenlijst heeft gezet: «relativisme in epistemologische vraagstukken (‹niets is waar›), nihilisme in morele uitgangspunten (‹dus alles is geoorloofd›), etatisme in politieke aangelegenheden (‹alles via de staat›), centralisme in economische zaken (‹op naar het plan!›) en radicaal individualisme in sociologisch opzicht (‹ik, ik, ik›)».

Een dergelijke karikatuur heb ik niet meer gezien sinds het vormingstoneel van theatergroep Proloog, waarbij de wandaden van het perfide kapitalisme altijd werden gepleegd door een dikke, sigaren rokende fabrikant met een hoge hoed. Maar ja, met hetzelfde gemak breekt Livestro de staf over de «erfenis van links», die zou bestaan uit een miljoen WAO’ers en het multiculturele drama. Alsof Nederland decennialang gezucht heeft onder een PvdA-dictatuur, en VVD en CDA in die jaren nooit regeringsverantwoordelijkheid hebben gedragen.

Nu kan men dit soort retoriek nog afdoen als, wellicht noodzakelijke, overdrijvingen om gehoor te vinden voor een standpunt dat te lang is genegeerd. Maar ook als je kijkt naar de kern van Livestro’s boodschap zie je dat zijn denkbeelden hoogst inconsistent zijn. Hij wil de normen en waarden, de sociale geborgenheid en hiërarchie van het pre-industriële Europa, gecombineerd met de zegeningen van het kapitalisme. Hij wil terug naar het dorp van Swiebertje, Bromsnor en de burgemeester, maar dan wel inclusief winkelcentrum, bedrijventerrein, vliegveld en modern ziekenhuis.

De traditionele, agrarische samenleving, waar conservatieve heren zo genoeglijk met hun paard over decoratieve heggen en kristalheldere beekjes konden springen, waarbij de lokale, in sociaal en religieus opzicht nog homogene, bevolking onderdanig de pet afnam, is verdwenen als gevolg van het kapitalisme. De heggen hebben plaatsgemaakt voor rationeel ingedeelde landbouwpercelen, de beken zijn vervuild door de industrie, die een tijdlang grote behoefte had aan buitenlandse werknemers.
Als er één fenomeen is dat de, door de conservatieven ten onrechte geïdealiseerde, samenleving van het ancien régime heeft ontwricht, dan is dat het kapitalisme geweest. De morele verloedering die in de jaren zestig zou zijn begonnen, is niet alleen de schuld geweest van de VPRO en de blote borsten van Phil Bloom, maar is vooral zo onstuitbaar gebleken omdat allerlei lieden daar, volgens de beste kapitalistische principes, grof geld aan konden verdienen. Wat dat betreft hebben de commerciële tv-zenders meer onheil gesticht dan die verafschuwde linkse revolutionairen.

Uiteraard weten conservatieven als Livestro en Spruyt dat best, het komt ze alleen niet goed uit. Hun «alternatief» is immers niet levensvatbaar en ze willen graag meeliften op het succes van de liberalen en populisten, die aan hun conservatieve preken helemaal geen boodschap hebben. Ze schrikken terug voor de consequenties van hun eigen denkbeelden, en zoeken daarom hun heil in het uitventen van een imaginair vijandbeeld. Ze hebben de mond vol van een stoer, mannelijk ideaal, en doen zich voor als de boerenkool met spek etende erfgenamen van Willem van Oranje, Calvijn en De Ruyter, maar vertegenwoordigen in werkelijkheid slechts een slap soort patatconservatisme. Qua kleding en denkbeelden oriënteren de nieuwe conservatieven zich weliswaar op de generatie van hun grootouders, wat betreft ruggengraat en holle leuzen zijn ze typische kinderen van de jaren zestig.

Bron: De Groene Amsterdammer